A|B|C|D|E|F|G|H|I|J|K|L|M|N|O|P|Q|R|S|T|U|V|W|X|Y|Z

 

H

 

Hâsya: humor, scherts als indirekte rasa.

Haihaya (of Kârtavîryârjuna), de hooghartige koning van de Haihaya's en aanbidder van Dattâtreya: een Yadu afstammeling bekend om de val die hij maakte vanuit zijn positie als koning, afgunstig de koe van Jamadagni-muni wegstelend (S.B. 9.15: 25).

- Van Yadu waren er vier zoons gevierd als Sahasrajit, Kroshthâ, Nala en Ripu, en van hen kreeg S'atajit, geboren uit de eerste van hen, als zijn zoons toen Mahâhaya, Renuhaya en Haihaya. Dharma werd vervolgens Haihaya's zoon (S.B. 9.8: 5-6).

- Woord voor schurk (S.B. 9.8: 5-6).

- Naam van een ras waarvan men zegt dat ze nakomelingen van Yadu zijn; in de purâna's beschreven als verdeeld in vijf groepen, te weten de Tâlajangha's, de Vîtihotra's, de Âvantya's, de Tundikera's en de Jâta's; men beweert dat ze delen van India onder de voet hebben gelopen samen met de S'aka's of de stammen van de Scythen.

Hamsa: Krishna in de gedaante van een bovenzinnelijke zwaan die heer Brahmâ van advies dient. Deze was n.l. niet in staat de waarheid te achterhalen toen hem door de kumâra's werd gevraagd hoe men zich los moet maken van de relatie tussen de geest en de zinsobjecten (zie S.B. 11.13).

- De zwaan staat spiritueel model voor het onderscheidingsvermogen vanwege zijn vermogen met zijn snavel melk van water te scheiden (zie ook paramahamsa).

- De naam van de mensen in satya-yuga waarin ze slechts één roeping kennen (zie S.B. 11.17: 10).

Halâhala: gif voortgebracht bij het karnen van de oceaan en opgedronken door S'iva hetgeen het blauwe van zijn nek veroorzaakte (zie S.B. 8.7 en kalâkûtha).

Haladhara: naam van Balarâma de Heer als Hij die de ploeg hanteert, Sankarshana.

Halâyudha: 'de hanteerder van de ploeg', naam voor Balarâma vermeld in S.B. 10.79: 16-17 (zie ook Sankarshana).

Halfgod: goddelijke, godbewuste, toegewijde persoon (zie bhakta, deva, adhikâri)

- Levend wezen in goedheid, dienaar van God.

- Wezen door God begiftigd met de macht om een deel van de kosmische huishouding te besturen, zoals zon, regen, vuur, en ook om erop toe te zien dat het alle wezens nergens aan ontbreekt.

- Bewoner van de hemelse planeten.

Hanumân: aapgod die Heer Râma's vanâra's (aapachtige bosbewoners) leidde in de strijd tegen de demon Râvana. Hij staat in Arjuna's vaandel als teken van overwinning. (zie ook gebed van Hanumân S.B. 5.19 en de S.B. Râma-hoofdstukken 9: 10 & 11).

Harâ - zie: Râdhârânî.

Hare: de energie van, de liefde van, des Heren, van de Heer.

Hare Krishna ('van Heer Krishna'): populaire naam voor de beweging van de caitanya-vaishnav a's van Swami  Prabhupâda, de vishnumonniken van de missie uit Bengalen van Krishna-Caitanya, die als een bhaktivedanta bhâgavata, of âcârya, of paramparâ  guru, het indiase vedântische  vaishnavisme naar het Westen bracht en de Internationale Gemeenschap voor Krishna Bewustzijn oprichtte genaamd ISKCON. Hoewel sectarisch van indruk met hun fanatiek aanhangen van hun goeroe, vertegenwoordigen ze een reguliere vorm van vishnu-aanbidding die inderdaad van een cultuur van groot respect voor de geestelijke leiders is. De naam is ontleend aan de mahâmantra, de grote mantra van bevrijding, die ze altijd bezigen samen op straat en met het bidsnoer, de Japa-mâla.

Hare Krishna, Hare Krishna, Krishna Krishna, Hare Hare / Hare Râma, Hare Râma, Râma Râma, Hare Hare: de mahâ-mantra of grote verlossingsspreuk. Krishna en Râma zijn namen van de Heer en met Hare spreekt men de innerlijke energie van de Heer aan. Het zingen van deze namen wordt in het bijzonder aanbevolen voor deze tijd (luister ook mahâmantra  bhajan).

Hari: vaak vertaald met gewoon de Heer, de Hoogste Persoonlijkheid, naam voor Krishna als degene die alle ongunstige zaken van zonde en kwaad wegneemt, alle obstakels voor de geestelijke vooruitgang.

Hari-bhactivilâsa: Sanâtana Gosvâmî's boek over de regels en bepalingen van het vaishnavaleven.

Haribol: letterlijk: zing de namen. Uitroep van vreugde (zie ook Jaya).

Haridâsa Thhâkur: Een groot toegewijde, door Heer Caitanya uitgeroepen tot nâm â cârya (leraar in het chanten van de heilige naam).

- Hij zong driehonderdduizend keer per dag de heilige namen van God.

Harijan: kind van God, aanduiding voor klasselozen in India (zie paria en candâla).

Harinâm: het gezamenlijke zingen van de namen buiten op straat. Soms met een mûrti van Heer Krishna als Jagganâtha, de Heer van het Universum: Ratha Yatra (zie ook sankîrtan).

Hari-nâma-yajña: het gemeenschappelijk zingen van de heilige namen van de Heer in het openbaar; het is het enige offer dat de Veda's voor het huidige tijdvak voorschrijven (zie yajña).

Haris'candra: een koning met wie er tussen Vis'vâmitra en Vasishthha een grote ruzie bestond om reden waarvan de twee waren als vogels (S.B. 9.7: 7). Hij werd beroemd (S.B. 9.7: 21) vanwege zijn pretentie van het met Varuna offeren van de zoon Rohita die hij kreeg op Varuna's zegen, welke hij liet vertegenwoordigen door het (wereldse leven van) een man te offeren om de wijzen tot vrede te bewegen. Daarna was hij, door Varuna vervloekt met waterzucht vanwege de truuk, ervan bevrijd.

- S'rîla  S'rîdhara  Svâmî vat zijn verhaal als volgt kort samen: "Om zijn schuld in te lossen aan Vis'vâmitra, verkocht Haris'candra alles wat hij had, met inbegrip van zijn vrouw en kinderen. Niettemin raakte hij zelfs niet met het bereiken van de status van een candâla, ontmoedigd; dus ging hij naar de hemel, samen met al de bewoners van Ayodhyâ."

Harivams'a parva: ('Geschiedenis van de Heer Zijn Dynastie') een aanhangsel bij de Mahâbhârata van 16.375 verzen, geschreven door Vyâsadeva, die het leven van Krishna beschrijft; niet te verwarren met de Harivams'a purâna, een jain-tekst.

Hartstocht (rajo-guna, rajas): een van de drie geaardheden van de stoffelijke natuur. Onder haar invloed geraakt men tot hebzucht, grote gehechtheid aan de wereld, onbedwingbare verlangens, onstuimig streven en - in weerwil van de hevige en voortdurende pogingen die men doet om zijn materiële toestand te verbeteren - chronische onvoldaanheid. De hartstocht wordt geregeerd door Brahmâ.

Haryaksha: zie Hiranyâksha.

Hastinâpura: stad van de Kuru-familie (zie b.v. S.B. 1.10: 7, 10.49 en 10.68).

- Naam van de stad gesticht door koning Hastin. Hij bevind zich zo'n honder kilometer ten noord-oosten van het moderne Delhi op de oevers van een oud kanaal van de Ganges, en vormde de hoofdstad van de koningen van de maan-dynastie, zoals Ayodhyâ dat was voor de zonnedynastie (zie vams'a); daarom maakt hij deel uit van het decor van de Mahâbhârata; Yudhishthhira werd hier gekroond na een triomfale zegetocht door de straten van de stad (zie ook MBh. xii, 1386-1410).

- Andere namen voor deze gevierde stad zijn Gajâhvaya, Nâga-sâhvaya, Nâgâhva en Hâctina.

Hatha-yoga: (van hatha: kracht) de yoga van de lichaamskracht (âsana, prânâ yâma, zie ook ashthânga yoga).

Hayagrîva: Heer Krishna's incarnatie met een paardenhoofd, die de gestolen Veda's teruggaf aan Brahmâ (zie ook S.B. 8.24: 8 & 57; 5.18: 1).

Hemelse planeten: planeten, verblijfplaatsen, werelden van het hoogste planetenstelsel, de hoogste verblijfplaats, de wereld boven deze wereld. De bewoners zijn hoger ontwikkeld, leven langer en scheppen veel meer behagen in de materie dan de bewoners van de andere planeten in het heelal. Zielen in goedheid gaan erheen om er de vruchten van hun goede werken te plukken. Maar ook daar zijn dood en wedergeboorte aanwezig - reden waarom toegewijden zich niet bijzonder tot een verblijf op de hemelse planeten aangetrokken voelen (zie ook loka).

Hiranyagarbha: ('het goud van binnen'), naam van Brahmâ, de Zelf-bestaande binnen de lotus, hij van het gouden licht, van het gouden ei van het universum.

Hiranyakas'ipu: ('hij die denkt aan goud') de koning van de asura's, gedood door Krishna in Zijn incarnatie als Nrisimhadeva. Hiranyakas'ipu's zoon was de grote toegewijde Prahlâda Mahârâja (zie S.B. canto 7, eerste hoofdstukken).

- Broer van Hyranyâksha.

Hiranyâksha: ('hij die leeft voor goud') de demonische zoon van Kas'yapa die gedood werd door Heer Varâha. Vormde samen met zijn broer Hiranyakas'ipu een demonisch duo dat ooit als Jaya en Viyaya de toegang tot Vaikunthha bewaakte, maar ten val kwamen in overtreding met de Kumâra's (zie S.B. Canto 3.16-19).

Hotâ: de priester die de uitgietingen doet tijdens een offerplechtigheid (zie ook ritvik).

Hrishîkes'a: naam van Krishna als de Meester van de zintuigen.

 

  

  Doorzoek het Lexicon

 

Sanskriet Woordenboek

 

S'rîmad Bhâgavatam | Bhagavad Gîtâ | Zingende Filosoof
 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties