regelbalk



 

 

Canto 9

Jaya Rādhā Mādhava 1

 
         

 
 

Hoofdstuk 10: Het Spel en Vermaak van Heer Rāmacandra

(1) S'rī S'uka zei: 'Van Khathvānga was er Dīrghabāhu, hij zette de roemrijke en bedreven Raghu op de wereld wiens zoon Aja de grote koning Das'aratha verwekte. (2) Op de gebeden van de godsbewusten nam de Absolute Waarheid uit zijn lendenen vier gedaanten aan: de Allerhoogste Heer in eigen persoon en drie deelaspecten van Hem. Ze verschenen als vier zoons die bekend stonden als Rāma, Lakshmana, Bharata en S'atrughna. (3) O Koning, herhaaldelijk hebt u de beschrijvingen aangehoord door vele zieners en kenners van de waarheid van Zijn bovenzinnelijke wederwaardigheden als de echtgenoot van Sītā [*, vergelijk B.G. 4: 34]. (4-5) Gehoor gevend aan Zijn vader liet Hij het koninkrijk achter zich en trok Hij met Zijn geliefde [Sītā] op Zijn blote lotusvoeten, die zo gevoelig waren als de palm van een hand, van woud tot woud. Dat deed Hij in het gezelschap van Hanumān en Lakshmana die de pijn van Zijn pad wegnamen. Hij werd [door Rāvana] gescheiden van Zijn lieveling Sītā omdat Hij S'ūrpanakhā [de zuster van Rāvana] had verminkt. Over de oceaan, die in angst verkeerde voor Zijn in woede geheven wenkbrauwen, werd een brug geslagen [naar Lankā, de verblijfplaats van Rāvana] waarna Hij, de koning van Ayodhyā, als een bosbrand de afgunstigen verzengde. Moge de genade op ons rusten van Hem die in het offerperk van de wijze Vis'vāmitra in de aanwezigheid van Lakshmana, de grote aanvoerders van de Rākshasa's doodde die onder leiding van Mārīca ronddoolden in het duister.

(6-7) Het was Hij die, van al de helden in de wereld bijeengekomen in de zaal waar Sītā haar echtgenoot zou uitkiezen, de machtige boog van S'iva oppakte die door driehonderd man gedragen moest worden. Hij spande hem op, o Koning, en brak hem in tweeėn zoals een olifantje een stuk suikerriet in tweeėn breekt. Met die overwinning won Hij het goddelijke meisje genaamd Sītā die qua kwaliteiten, manier van doen, leeftijd en leden een volmaakt koppel met Hem vormde, zij, de Godin van het Geluk, die een plaats op Zijn borst had verworven. Op weg naar huis met haar, ontmoette en versloeg Hij de diepgewortelde trots van Bhrigupati [Paras'urāma] die drie keer [zeven, dus een-en-twintig keer] de aarde had bevrijd van het zaad van de [last aan onrechtvaardige] heersers [zie 9.16]. (8) Het hoofd buigend voor het gebod van Zijn vader, die in zijn gehechtheid aan zijn vrouw beloofd had dat Rāma het koninkrijk, het paleis, de weelde, Zijn verwanten en vrienden achter zich moest laten, vertrok Hij samen met Zijn vrouw naar het woud om daar te leven als een bevrijde ziel [**]. (9) Daar levend kreeg Hij al rondtrekkend te maken met grote problemen. Hij verminkte het lichaam van de zuster van de Rākshasa [Rāvana] omdat ze een [door de lust] bedorven geest had. Daarop moest Hij, met Zijn onoverwinnelijke boog en pijlen in Zijn handen, de veertienduizend van haar vele vrienden met Khara, Tris'ira en Dūshana voorop, doden.
 
(10) O koning, toen de tienkoppige Rāvana de verhalen over Sītā hoorde, bracht dat zijn hart op hol en verlustigde hij zich bij de gedachte haar te zien. [De demon] Mārīca lokte Rāma toen bij Zijn verblijfplaats weg in de gedaante van een gouden hert dat Hij met een scherpe pijl doodde, net zoals S'iva Daksha doodde [met een bijl 4.5: 22]. (11) Terwijl Hij en Zijn broer in het bos waren [verdwenen], werd de onbeschermde dochter van de koning van Videha [Janaka] door de inslechte Rākshasa ontvoerd, als was hij een tijger. Daarop verder rondtrekkend en zich voordoend als een man die, aangetrokken tot vrouwen, er ellendig aan toe is gescheiden te zijn van Zijn vrouw, gaf Hij [in deze s'ringāra rasa] een voorbeeld van waar gehechtheid allemaal toe leidt. (12) Na de begrafenisrituelen te hebben uitgevoerd voor hem die zijn leven voor Hem had gegeven [de adelaar Jathāyu], doodde Hij Kabandha [een vormloos monster zonder kop] en sloot Hij vriendschap met de aanvoerders van de horden apen zodat Hij op basis van hun informatie over Sītā, haar kon bevrijden. Hij wiens voeten worden aanbeden door Brahmā en S'iva, maar zich vertoonde als een normaal mens, bracht vervolgens Vāli ter dood [een slechte broer van Sugrīva]. Daarop begaf Hij zich, begeleid door de apensoldaten, naar de kust van de oceaan. (13) De [god van de] oceaan, stil van angst vanwege Zijn woedende blik - waardoor alle krokodillen en haaien van streek waren -, droeg, met het aannemen van een persoonlijke gedaante, op zijn hoofd alles mee wat noodzakelijk was voor Zijn aanbidding en zei, toen hij Zijn lotusvoeten bereikte, het volgende: (14) 'Wij, die maar traag van begrip zijn, zijn er werkelijk niet toe in staat, o Allerhoogste, U te kennen als de ene Oorspronkelijke Persoon en Allerhoogste Meester van alle Universa die zich ophoudt in de kern van het hart. De godsbewusten immers zijn het resultaat van Uw goedheid, de heersers over de mensen het gevolg van Uw hartstocht en de heersers over de materiėle elementen komen voort uit Uw geaardheid onwetendheid. Maar U, o Heer, bent de Heerser over al deze geaardheden. (15) U mag [mijn wateren] oversteken zoals U dat wilt! Versla enkel die zoon van Vis'ravā genaamd Rāvana, die als urine is voor de drie werelden en win Uw vrouw weer terug, o held. Sla hier een brug en Uw roem zal zich verspreiden. In de toekomst zullen de grote koningen en helden uit alle windrichtingen U daarvoor loven.'

(16) Nadat de Meester van de Raghudynastie met allerhande bergpieken compleet met bomen en planten, die met de hand werden vervoerd door de apen, een brug had gebouwd in de oceaan [***], betrad Hij, geholpen door de aanwijzingen van Vibhīshana [een deugdzame broer van Rāvana], samen met de soldaten aangevoerd door Sugrīva, Nīla en Hanumān, [het eiland] Lankā dat kort daarvoor in brand was gestoken [door Hanumān's staart]. (17) Daar werden de huizen van plezier, graanschuren, schatkamers, paleisdeuren en stadspoorten, vergaderruimten, de torens en [zelfs de] duiventillen met geweld ingenomen en ontmanteld door de Vānara [mensapen]leiders die als een kudde olifanten de pleinen en kruispunten met al hun vlaggen en gouden waterpotten op de daken, veranderden in één kolkende rivier. (18) Toen de meester van de Rākshasa's dat zag, beval hij Nikumbha, Kumbha, Dhūmrāksha, Durmukha, Surāntaka en Narāntaka het gevecht aan te gaan en riep hij daarnaast ook zijn zoon Indrajit, zijn volgelingen Prahasta, Atikāya, Vikampana, en ten slotte ook Kumbhakarna [zijn machtige broer, zie 4.1: 37, 7.1: 44 en 7.10: 36] op tot de strijd. (19) Al de Rākshasa soldaten met hun moeilijk te weerstane zwaarden, lansen, bogen, gekartelde projectielen en spiesen, toortsen, speren en kromzwaarden, stelden zich op tegenover Hem die omringd werd door Sugrīva, Lakshmana, Hanumān, Gandhamāda, Nīla, Angada, Riksha, Panasa en anderen.



(20) De commandanten van de soldaten van de Heerser van de Raghudynastie [Rāma] haastten zich samen naar voren om te vechten tegen de vijandelijke horden van Rāvana's aanhang die, zich te voet en op olifanten, strijdwagens en paarden bewegend, geen geluk in de strijd had omdat ze vervloekt waren door de woede van moeder Sītā. Ze werden met bomen, bergpieken, knuppels en pijlen gedood door de [apen]krijgers aangevoerd door Angada en anderen. (21) Toen de Rākshasaleider zag dat zijn troepen waren verslagen, dirigeerde hij kokend van woede zijn voertuig in de richting van Rāma die, stralend op de schitterende strijdwagen van Indra die Mātali [zijn wagenmenner] had gebracht, hem trof met de scherpste pijlen. (22) Rāma zei tot hem: 'Jij, schuim der aarde, aangezien jij, misdadiger, als een hond Mijn weerloze vrouw hebt ontvoerd zal Ik, als de Tijd in eigen persoon, als degene die in Zijn heldhaftigheid nimmer faalt, je persoonlijk voor die schaamteloze daad vandaag bestraffen, jij waanzinnige schurk [zie ook B.G. 16: 6-18]!'

(23) Hem aldus terechtwijzend, vuurde Hij de pijl af die Hij op Zijn boog had aangelegd, en die pijl doorboorde zijn hart als een bliksemstraal. Bloed opgevend uit al zijn tien monden stortte hij vanuit zijn hemelwagen naar beneden. Zijn mannen riepen toen uit: 'O, wat is ons nu overkomen?', net zoals vrome mensen dat doen als ze ten val zijn gekomen [zie ook B.G. 9: 21]. (24) Daarna kwamen de vele duizenden echtgenotes van de demonen, met Mandodarī [Rāvana's echtgenote] voorop, uit Lankā tevoorschijn en jammerden ze toen ze dichtbij kwamen [en hun dode echtgenoten zagen]. (25) Hun geliefden en vrienden omhelzend die allen door Lakshmana's pijlen waren gedood, sloegen ze zich op hun borst en huilden ze deerniswekkend, hetgeen [voor de overwinnaars] iets aangenaams was om te horen: (26) 'O helaas, nu is hij gedood die ons allen beschermde! O Rāvana, oorzaak van ons verdriet, tot wie moet de staat Lankā, verstoken van jouw goede zelf, zich nu wenden, verslagen als ze is door de vijand? (27) O grote beschermheer, in de ban van wellustige verlangens had je niet door wat de invloed van moeder Sītā was en ben je in een situatie als deze beland. (28) Vanwege je daden, o glorie van de dynastie, moeten wij en de staat Lankā het nu zonder een beschermer stellen, is je lichaam er als voer voor de gieren en is je ziel tot de hel verdoemd [vergelijk B.G. 16: 19].'

(29) S'rī S'uka zei: 'Met de goedkeuring van de koning van Kosala [Rāma] voerde Vibhīshana voor de familie de begrafenisriten uit die voor een overledene in acht moeten worden genomen om hem voor de hel te behoeden. (30) Vervolgens trof de Allerhoogste Heer in een as'okabos Zijn lief aan, schuilend in een klein hutje aan de voet van een s'ims'apā[as'oka]boom. Er ziek van Hem niet meer te zien was ze sterk vermagerd. (31) Rāma, ziend hoe slecht Zijn teerbeminde echtgenote er aan toe was, was vervuld van medelijden. Toen zij haar geliefde zag, maakte een grote vreugde zich meester van haar lotusvormige mond. (32) De Allerhoogste Heer belastte Vibhīshana voor de duur van een kalpa met de heerschappij over de Rākshasa's van Lankā. Hij plaatste Sītā op Zijn voertuig, stapte toen zelf in samen met Hanumān en de broers [Lakshmana en Sugrīva, de commandant], en keerde terug naar Zijn thuishaven [Ayodhyā] om een einde te maken aan de periode van Zijn gelofte [om voor veertien jaar weg te blijven]. (33) Ter ere van Zijn buitengewone optreden werd Hij onderweg door de hogere klasse bedolven onder een massa geurige bloemen en werd Hij vreugdevol geprezen door de ziener van de Absolute Waarheid [Brahmā] en zij die bij hem hoorden. (34) Hem van het Grote Mededogen speet het erg om te horen hoe Zijn broeder Bharata, met samengeklit haar neerliggend op een kus'a-mat, at van rijst die in koeienurine was gekookt en zichzelf hulde in boomschors. (35-38) Bharata, die vernam over Zijn aankomst, nam de twee sandalen op Zijn hoofd [die Rāma op de troon had achtergelaten om Hem te vertegenwoordigen] en kwam, in gezelschap van de hele burgerij, de ministers en de priesters, Zijn oudste broer verwelkomen. Vertrekkend vanuit Zijn kamp Nandigrāma werd Hij begeleid door gezangen, de geluiden van muziekinstrumenten, een onophoudelijk reciteren van mantra's verricht door brahmanen, met goud geborduurde vlaggen op gouden wagens die werden getrokken door de prachtigste, met goud opgetuigde paarden en door soldaten in met goud overdekte wapenrustingen. [Naderend] in processie met fraai aangeklede courtisanes en bedienden en ook met soldaten te voet en al het overige dat gepast zou zijn voor een koninklijke ontvangst, zoals de grote rijkdom van allerlei soorten juwelen, viel Hij neer aan de lotusvoeten in een extatische liefde die de kern van Zijn [ascetische] hart deed smelten en Zijn ogen vulde met tranen. (39-40) De twee slippers voor Zijn broer plaatsend stond Hij met gevouwen handen en tranen in Zijn ogen. Daarop werd Hij omhelsd door Rāma die Hem badend met Zijn tranen, een lange tijd in Zijn armen hield. Rāma, Lakshmana en Sītā boden gezamenlijk de geleerden en de andere eerbiedwaardige personen, persoonlijk hun eerbetuigingen en ontvingen die ook weer terug van al de burgers. (41) Hun Heer weer terug zien kerend na zo vele jaren, wuifden de burgers van Kosala met hun bovenkleding, boden ze bloemenslingers en begonnen ze in grote vreugde te dansen. (42-43) De sandalen werden door Bharata gedragen, de wuifkwast en de rijk versierde waaier werden gedragen door Vibhīshana en Sugrīva, een witte parasol werd gedragen door de zoon van de windgod [Hanumān] en de boog en de twee pijlenkokers werden gedragen door S'atrughna. Sītā hield de waterpot vast met water van de heilige plaatsen, Angada hield het zwaard van goud vast en de koning van de Riksha's [Jāmbavān, de leider van de beren die ook aan de strijd deelnamen] hield het schild vast, o Koning. (44) Zittend op de hemelwagen van Kuvera [de 'Pushpaka' veroverd op Rāvana] zag Hij, de Allerhoogste Heer, er met de devote aanbidding door de vrouwen en de reciteerders, o Koning, zo schitterend uit als de maan gerezen tussen de planeten.

(45-46) Nadat Hij naar behoren was verwelkomd door Zijn broer werd Hij vervolgens feestelijk ingehaald in de stad Ayodhyā. Het koninklijk paleis betredend bewees Hij daar moeder Kaikeyī, Zijn andere stiefmoeders en Zijn eigen moeder [Kaus'alyā] de eer. De geestelijk leraren, vrienden van hun leeftijd en de jongeren waren allen vol aanbidding en hun welkom werd, zoals dat hoort, door Rāma, de prinses van de Videha's [Sītā] en Lakshmana geretourneerd. (47) De moeders, tot leven komend als lichamen die ontwaken uit hun slaap, maakten, met hun zonen op schoot, hen nat met een onophoudelijke stroom tranen toen ze hun verdriet de vrije loop lieten [na zo lang van hen gescheiden te zijn geweest]. (48) Overeenkomstig de vidhi werd door de familiepriester [Vashishthha] en de ouderen van de familie het samengeklitte haar eraf geschoren, waarna met het water van de vier oceanen en andere benodigdheden een baadceremonie werd uitgevoerd naar het model van de zuivering van koning Indra [zie 6: 13]. (49) Na aldus van top tot teen te zijn gebaad, fraai aangekleed, opgesierd en met bloemen te zijn omhangen, straalde Hij helder samen met Zijn broers en Zijn echtgenote. (50) Behaagd met de overgave [van Zijn broer] aanvaarde Hij de troon die Hem werd aangeboden en sloot Hij de burgers in Zijn hart die, dienend overeenkomstig hun aard met hun statusoriėntaties [varnās'rama-identiteit, zie B.G. 4: 13], allen in aanmerking kwamen voor Zijn bescherming vanwege die kwaliteit. Rāma was daarin precies als een vader en de burgers beschouwden Hem dan ook als hun vader.

(51) Hoewel dit alles zich afspeelde in Tretā-yuga, werd de periode gelijk aan Satya-yuga vanwege Rāma's aanwezigheid als de heersende koning die met Zijn volle inachtneming van het dharma alle levende wezens gelukkig maakte [zie ook 12.3: 15]. (52) De bossen, de rivieren, heuvels en bergen, de landen en de eilanden, de oceanen en de zeeėn boden al de levende wezens alles wat ze zich maar wensen konden, o beste van de Bharata's. (53) In de periode dat Rāma, de Heer in het Voorbije, koning was, was er geen lijden [door eigen toedoen, anderen en de natuur], geen ziekte, ouderdom, treurnis, leed, weeklagen, angst en uitputting of een ongewilde dood. (54) Gezworen hebbende dat Hij niet een andere vrouw zou nemen [om principiėle redenen scheidde Hij namelijk van Sītā, zie volgende hoofdstuk] vormde Hij, als een heilige koning zuiver van karakter en dharma, middels Zijn persoonlijke plichtsbetrachting een voorbeeld voor [met name] de huishouders. (55) Sītā was in haar liefdevolle dienst aan haar echtgenoot, dankzij haar goede karakter altijd bescheiden en onderworpen. Kuis en beducht [fouten te maken], nam ze, verlegen en met begrip voor de positie van haar echtgenoot, Zijn geest in beslag.'

 

 

next

 

 

 Derde herziene editie, geladen 15 december 2019.

 



 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rī S'uka zei: 'Van Khathvānga was er Dīrghabāhu, hij zette de roemrijke en bedreven Raghu op de wereld wiens zoon Aja de grote koning Das'aratha verwekte.
S'rī S'uka zei: 'Van Khathvānga was Dīrghabāhu er, van hem werd de roemrijke en bedreven Raghu geboren, van wiens zoon Aja de grote koning Das'aratha ter wereld kwam.  (Vedabase)

 

Tekst 2

Op de gebeden van de godsbewusten nam de Absolute Waarheid uit zijn lendenen vier gedaanten aan: de Allerhoogste Heer in eigen persoon en drie deelaspecten van Hem. Ze verschenen als vier zoons die bekend stonden als Rāma, Lakshmana, Bharata en S'atrughna.

Op de gebeden van de godsbewusten was er van hem de Absolute Waarheid in vier gedaanten met de Allerhoogste Heer in eigen persoon en drie deelaspecten van Hem; zij verschijnend als vier zoons, stonden aldus bekend als: Rāma, Lakshmana, Bharata en S'atrughna. (Vedabase)

 

Tekst 3

O Koning, herhaaldelijk hebt u de beschrijvingen aangehoord door vele zieners en kenners van de waarheid van Zijn bovenzinnelijke wederwaardigheden als de echtgenoot van Sītā [vergelijk B.G. 4: 34].

Van Zijn bovenzinnelijke wederwaardigheden als de echtgenoot van Sītā, o Koning, hebt u meer dan genoeg vernomen [*] middels de fraaie beschrijvingen door de vele zieners en kenners van de Werkelijkheid [vergelijk B.G. 4: 34]. (Vedabase)

 

Tekst 4-5

Gehoor gevend aan Zijn vader liet Hij het koninkrijk achter zich en trok Hij met Zijn geliefde [Sītā] op Zijn blote lotusvoeten, die zo gevoelig waren als de palm van een hand, van woud tot woud. Dat deed Hij in het gezelschap van Hanumān en Lakshmana die de pijn van Zijn pad wegnamen. Hij werd [door Rāvana] gescheiden van Zijn lieveling Sītā omdat Hij S'ūrpanakhā [de zuster van Rāvana] had verminkt. Over de oceaan, die in angst verkeerde voor Zijn in woede geheven wenkbrauwen, werd een brug geslagen [naar Lankā, de verblijfplaats van Rāvana] waarna Hij, de koning van Ayodhyā, als een bosbrand de afgunstigen verzengde. Moge de genade op ons rusten van Hem die in het offerperk van de wijze Vis'vāmitra in de aanwezigheid van Lakshmana, de grote aanvoerders van de Rākshasa's doodde die onder leiding van Mārīca ronddoolden in het duister.

Trouw aan de leer [gehoor gevend aan een belofte die Zijn vader had gedaan] liet Hij de koninklijke positie achter zich en trok Hij, op Zijn blote lotusvoeten die zo teergevoelig waren als de palm van een hand, van woud tot woud rond in het gezelschap van Zijn beminden [Sītā en Lakshmana] die Zijn vermoeidheid op het pad wegnamen. Hij werd [door Rāvana] gescheiden van Zijn lieveling Sītā omdat hij S'ūrpanakhā had verminkt [de zuster van Rāvana wiens neus eraf werd gesneden] en kreeg ondersteuning van de koning der apen [Hanumān]. Over de oceaan, die in angst verkeerde voor Zijn in woede geheven wenkbrauwen, werd een brug geslagen [naar Lankā, de verblijfplaats van Rāvana] en werd Hij, als een bosbrand de afgunstigen verzengend, de koning van Ayodhyā. Moge Zijn genade op ons rusten. (Vedabase)

Met een [as'vamedha-]offer van Vis'vāmitra werd Zijn eer verdedigd van het daadwerkelijk met Lakshmana als de toezichthouder, gedood hebben van de dolenden in de duisternis aangevoerd door Mārīca, de grote aanvoerders van de Rākshasa's. (Vedabase)

  

Tekst 6-7

Het was Hij die, van al de helden in de wereld bijeengekomen in de zaal waar Sītā haar echtgenoot zou uitkiezen, de machtige boog van S'iva oppakte die door driehonderd man gedragen moest worden. Hij spande hem op, o Koning, en brak hem in tweeėn zoals een olifantje een stuk suikerriet in tweeėn breekt. Met die overwinning won Hij het goddelijke meisje genaamd Sītā die qua kwaliteiten, manier van doen, leeftijd en leden een volmaakt koppel met Hem vormde, zij, de Godin van het Geluk, die een plaats op Zijn borst had verworven. Op weg naar huis met haar, ontmoette en versloeg Hij de diepgewortelde trots van Bhrigupati [Paras'urāma] die drie keer [zeven, dus een-en-twintig keer] de aarde had bevrijd van het zaad van de [last aan onrechtvaardige] heersers [zie 9.16].

Het was Hij die van al de helden in de wereld in de zaal waar Sītā haar echtgenoot zou uitkiezen de machtige boog van S'iva oppakte die door driehonderd man gedragen moest worden. Hij spande hem op, o Koning, en brak hem in tweeėn zoals een olifantje een stuk suikerriet in tweeėn breekt. Na eerst de overwinning behaald te hebben het goddelijke meisje genaamd Sītā aan Zijn borst te vinden, die qua kwaliteiten, manier van doen, leeftijd en leden een volmaakt koppel met Hem vormde, ontmoette en versloeg Hij op weg naar huis met haar de diepgewortelde trots van Bhrigupati [Paras'urāma] die drie keer [zeven, dus een-en-twintig keer] de aarde had bevrijd [van haar last aan onrechtvaardige heersers] die nu zonder de adel Hem als het zaad had [zie 9.16]. (Vedabase)


Tekst 8

Het hoofd buigend voor het gebod van Zijn vader, die in zijn gehechtheid aan zijn vrouw beloofd had dat Rāma het koninkrijk, het paleis, de weelde, Zijn verwanten en vrienden achter zich moest laten, vertrok Hij samen met Zijn vrouw naar het woud om daar te leven als een bevrijde ziel [**].

Hij had inderdaad, het hoofd buigend voor het gebod van Zijn vader die al te gehecht zijn vrouw een belofte had gedaan [**], te aanvaarden dat Hij het koninkrijk, het paleis, de weelde, de verwanten, en vrienden achter zich moest laten en in het bos moest gaan leven als een bevrijde ziel. (Vedabase)

 

Tekst 9

Daar levend kreeg Hij al rondtrekkend te maken met grote problemen. Hij verminkte het lichaam van de zuster van de Rākshasa [Rāvana] omdat ze een [door de lust] bedorven geest had. Daarop moest Hij, met Zijn onoverwinnelijke boog en pijlen in Zijn handen, de veertienduizend van haar vele vrienden met Khara, Tris'ira en Dūshana voorop, doden.
 

Met Hem, rondtrekkend door het woud ontberingen doorstaand, werd de zuster van de Rākshasa [Rāvana] haar lichaam verminkt omdat ze een geest had bedorven door de lust en werden, met in Zijn handen Zijn onoverwinnelijke boog en pijlen, de veertienduizend van haar vele vrienden met Khara, Tris'ira en Dūshana voorop, door Hem gedood. (Vedabase)

 

Tekst 10

O koning, toen de tienkoppige Rāvana de verhalen over Sītā hoorde, bracht dat zijn hart op hol en verlustigde hij zich bij de gedachte haar te zien. [De demon] Mārīca lokte Rāma toen bij Zijn verblijfplaats weg in de gedaante van een gouden hert dat Hij met een scherpe pijl doodde, net zoals S'iva Daksha doodde [met een bijl 4.5: 22].

O heerser der mensen, het aanhoren van de verhalen over Sītā, bracht het hart van de tien-koppige Rāvana op hol en deed hem zich verlustigen bij de gedachte haar te zien. Mārīca in de gedaante van een gouden hert leidde Hem toen af, weg van waar ze zich ophielden, en werd, zoals S'iva dat deed met Daksha [zie 4.5: 22], toen door Hem ter plekke met een scherpe pijl gedood. (Vedabase)

 

Tekst 11

Terwijl Hij en Zijn broer in het bos waren [verdwenen], werd de onbeschermde dochter van de koning van Videha [Janaka] door de inslechte Rākshasa ontvoerd, als was hij een tijger. Daarop verder rondtrekkend en zich voordoend als een man die, aangetrokken tot vrouwen, er ellendig aan toe is gescheiden te zijn van Zijn vrouw, gaf Hij [in deze s'ringāra rasa] een voorbeeld van waar gehechtheid allemaal toe leidt.

Met Hem samen met Zijn broer in het bos, werd de onbeschermde dochter van de koning van Videha [Janaka] door de tijger, de inslechte Rākshasa, weggekaapt waarna Hij rondtrekkend, zich voordoend als een man die aangetrokken tot vrouwen erover in ellende verkeert dat hij gescheiden is van zijn vrouw, aldus een [s'ringāra-rasa] voorbeeld gaf van waar gehechtheid allemaal toe leidt. (Vedabase)

 

Tekst 12

Na de begrafenisrituelen te hebben uitgevoerd voor hem die zijn leven voor Hem had gegeven [de adelaar Jathāyu], doodde Hij Kabandha [een vormloos monster zonder kop] en sloot Hij vriendschap met de aanvoerders van de horden apen zodat Hij op basis van hun informatie over Sītā, haar kon bevrijden. Hij wiens voeten worden aanbeden door Brahmā en S'iva, maar zich vertoonde als een normaal mens, bracht vervolgens Vāli ter dood [een slechte broer van Sugrīva]. Daarop begaf Hij zich, begeleid door de apensoldaten, naar de kust van de oceaan.

Na de crematie van hem die terwille van Hem zijn leven had gegeven [de adelaar Jathāyu], doodde Hij Kabandha [een vormloos monster zonder kop] en sloot Hij vriendschap met de aanvoerders van de horden apen zodat hij Sītā kon bevrijden. Hij wiens voeten worden aanbeden door Brahmā en S'iva, maar zich vertoonde als een normaal mens, bracht vervolgens in hun kringen Vāli ter dood [een slechte broer van Hanumān] waarna Hij zich, begeleid door de apensoldaten, naar de kust van de oceaan begaf. (Vedabase)

 

Tekst 13

De [god van de] oceaan, stil van angst vanwege Zijn woedende blik - waardoor alle krokodillen en haaien van streek waren -, droeg, met het aannemen van een persoonlijke gedaante, op zijn hoofd alles mee wat noodzakelijk was voor Zijn aanbidding en zei, toen hij Zijn lotusvoeten bereikte, het volgende:

De oceaan stil van angst voor Zijn woedende blik - waarvan alle krokodillen en haaien van streek waren - droeg, een persoonlijke gedaante aannemend, op zijn hoofd alles mee wat noodzakelijk was voor de aanbidding van Hem, en zei, met het bereiken van de lotusvoeten, het volgende: (Vedabase)

 

Tekst 14

'Wij, die maar traag van begrip zijn, zijn er werkelijk niet toe in staat, o Allerhoogste, U te kennen als de ene Oorspronkelijke Persoon en Allerhoogste Meester van alle Universa die zich ophoudt in de kern van het hart. De godsbewusten immers zijn het resultaat van Uw goedheid, de heersers over de mensen het gevolg van Uw hartstocht en de heersers over de materiėle elementen komen voort uit Uw geaardheid onwetendheid. Maar U, o Heer, bent de Heerser over al deze geaardheden.

'Wij, die traag van begrip zijn, zijn er werkelijk niet toe in staat, o Allerhoogste, U te kennen als zich ophoudend in de kern van het hart als de Oorspronkelijke Persoon en Allerhoogste Meester van alle Universa; de God-bewusten onder Uw leiding gefixeerd in hun aandacht zijn zot van de goedheid, de heersers over de mensen zijn zot van de hartstocht, terwijl de beheersers van het fysieke bestaan [als spoken] onder de invloed van de traagheid staan, maar Uwe Heerlijkheid bent in Uw positie de Heerser over al deze geaardheden. (Vedabase)


Tekst 15

U mag [mijn wateren] oversteken zoals U dat wilt! Versla enkel die zoon van Vis'ravā genaamd Rāvana, die als urine is voor de drie werelden en win Uw vrouw weer terug, o held. Sla hier een brug en Uw roem zal zich verspreiden. In de toekomst zullen de grote koningen en helden uit alle windrichtingen U daarvoor loven.'

U mag oversteken naar Uw wens! Versla enkel die zoon van Vis'ravā genaamd Rāvana, die smet van urine over de drie werelden, en win Uw vrouw weer terug o held. Sla hier een brug zodat Uw roem zich mag verbreiden; de grote koningen en helden die er nog zullen zijn zullen daarvoor allen de loftrompet over U steken.' (Vedabase)

 

Tekst 16

Nadat de Meester van de Raghudynastie met allerhande bergpieken compleet met bomen en planten, die met de hand werden vervoerd door de apen, een brug had gebouwd in de oceaan [***], betrad Hij, geholpen door de aanwijzingen van Vibhīshana [een deugdzame broer van Rāvana], samen met de soldaten aangevoerd door Sugrīva, Nīla en Hanumān, [het eiland] Lankā dat kort daarvoor in brand was gestoken [door Hanumān's staart].

 Nadat de Meester van de Raghu-dynastie met allerhande bergpieken compleet met bomen en planten, die met de hand werden vervoerd door de apen, een brug had gebouwd in de oceaan [***], betrad Hij, geholpen door de aanwijzingen van Vibhīshana [een deugdzame broer van Rāvana], met de soldaten aangevoerd door Sugrīva, Nīla en Hanumān [het eiland] Lankā dat even te voor in brand was gestoken [door Hanumān's staart]. (Vedabase)

 

Tekst 17

Daar werden de huizen van plezier, graanschuren, schatkamers, paleisdeuren en stadspoorten, vergaderruimten, de torens en [zelfs de] duiventillen met geweld ingenomen en ontmanteld door de Vānara [mensapen]leiders die als een kudde olifanten de pleinen en kruispunten met al hun vlaggen en gouden waterpotten op de daken, veranderden in één kolkende rivier.

Aldaar waren de huizen van plezier, graanschuren, schatkamers, paleisdeuren en stadspoorten, vergaderruimten, uitbouwen van de paleizen en [zelfs de] duiventillen met geweld ingenomen en ontmanteld door de Vānara [mensapen]-leiders die als een kudde olifanten de pleinen en kruispunten, met al hun vlaggen en gouden waterpotten op de daken veranderden in één kolkende rivier. (Vedabase)

 

Tekst 18

Toen de meester van de Rākshasa's dat zag, beval hij Nikumbha, Kumbha, Dhūmrāksha, Durmukha, Surāntaka en Narāntaka het gevecht aan te gaan en riep hij daarnaast ook zijn zoon Indrajit, zijn volgelingen Prahasta, Atikāya, Vikampana, en ten slotte ook Kumbhakarna [zijn machtige broer, zie 4.1: 37, 7.1: 44 en 7.10: 36] op tot de strijd.

De meester der Rākshasa's beval, toen hij dat zag, Nikumbha, Kumbha, Dhūmrāksha, Durmukha, Surāntaka en Narāntaka het gevecht aan te gaan, en riep daarbij ook zijn zoon Indrajit, zijn volgelingen Prahasta, Atikāya, Vikampana en op het laatst ook Kumbhakarna [zijn machtige broer, zie 4.1: 37, 7.1: 44 en 7.10: 36] tot de strijd op. (Vedabase)

  

Tekst 19

Al de Rākshasa soldaten met hun moeilijk te weerstane zwaarden, lansen, bogen, gekartelde projectielen en spiesen, toortsen, speren en kromzwaarden, stelden zich op tegenover Hem die omringd werd door Sugrīva, Lakshmana, Hanumān, Gandhamāda, Nīla, Angada, Riksha, Panasa en anderen.

Al de rākshasa soldaten met hun moeilijk te weerstane zwaarden, lansen, bogen, gekartelde projectielen en spiesen, toortsen, speren en kromzwaarden stelden zich voor Hem op die omringd werd door Sugrīva, Lakshmana, Hanumān, Gandhamāda, Nīla, Angada, Riksha, Panasa en anderen. (Vedabase)

 

Tekst 20

De commandanten van de soldaten van de Heerser van de Raghudynastie [Rāma] haastten zich samen naar voren om te vechten tegen de vijandelijke horden van Rāvana's aanhang die, zich te voet en op olifanten, strijdwagens en paarden bewegend, geen geluk in de strijd had omdat ze vervloekt waren door de woede van moeder Sītā. Ze werden met bomen, bergpieken, knuppels en pijlen gedood door de [apen]krijgers aangevoerd door Angada en anderen.

De commandanten van de soldaten van de Heerser van de Raghu-dynastie, gezamenlijk tegen alle vijanden, bevochten de horden op olifanten, te voet, vanaf strijdwagens en te paard. Door de krijgers geleid door Angada en anderen werden ze met bomen, bergpieken, knuppels en pijlen allen gedood daar de kansen van Rāvana's aanhang zich hadden gekeerd, vervloekt als ze waren door de woede van moeder Sītā. (Vedabase)


Tekst 21

Toen de Rākshasaleider zag dat zijn troepen waren verslagen, dirigeerde hij kokend van woede zijn voertuig in de richting van Rāma die, stralend op de schitterende strijdwagen van Indra die Mātali [zijn wagenmenner] had gebracht, hem trof met de scherpste pijlen.

De rākshasa leider ziedend dat zijn troepen waren verslagen dirigeerde vervolgens zijn voertuig naar de frontlinie in de richting van de stralende Rāma die, schitterend op de strijdwagen van Indra die Mātali [de menner] had gebracht, hem raakte met de scherpste pijlen. (Vedabase)

 

 Tekst 22

Rāma zei tot hem: 'Jij, schuim der aarde, aangezien jij, misdadiger, als een hond Mijn weerloze vrouw hebt ontvoerd zal Ik, als de Tijd in eigen persoon, als degene die in Zijn heldhaftigheid nimmer faalt, je persoonlijk voor die schaamteloze daad vandaag bestraffen, jij waanzinnige schurk [zie ook B.G. 16: 6-18]!'

Rāma zei tot hem: 'Jij dienaar van het schuim der aarde, aangezien jij, misdadiger, als een hond Mijn weerloze vrouw hebt ontvoerd zal Ik, als de Tijd in eigen persoon, als degene die in Zijn heldhaftigheid nimmer faalt, je als gevolg van die schaamteloze daad vandaag bestraffen, jij waanzinnige schurk [zie ook B.G. 16: 6-18]!' (Vedabase)

 

Tekst 23

Hem aldus terechtwijzend, vuurde Hij de pijl af die Hij op Zijn boog had aangelegd, en die pijl doorboorde zijn hart als een bliksemstraal. Bloed opgevend uit al zijn tien monden stortte hij vanuit zijn hemelwagen naar beneden. Zijn mannen riepen toen uit: 'O, wat is ons nu overkomen?', net zoals vrome mensen dat doen als ze ten val zijn gekomen [zie ook B.G. 9: 21].

Hem aldus terechtwijzend liet Hij de pijl los die Hij op Zijn boog had aangelegd en die pijl doorboorde als een bliksemstraal zijn hart. Bloed opgevend uit al zijn tien monden stortte hij vanuit zijn hemelwagen naar beneden terwijl al zijn mensen brulden: 'Och arme, wat is ons nu overkomen?', net zoals de vromen dat doen als ze ten val komen [zie ook B.G. 9: 21].  (Vedabase)

  

Tekst 24

Daarna kwamen de vele duizenden echtgenotes van de demonen, met Mandodarī [Rāvana's echtgenote] voorop, uit Lankā tevoorschijn en jammerden ze toen ze dichtbij kwamen [en hun dode echtgenoten zagen].

Daarna kwamen de vrouwen van de demonen aangevoerd door Mandodarī [Rāvana's echtgenote] uit Lankā tevoorschijn en weeklaagden ze toen ze naderbij kwamen [en hun dode echtgenoten zagen]. (Vedabase)

 

Tekst 25

Hun geliefden en vrienden omhelzend die allen door Lakshmana's pijlen waren gedood, sloegen ze zich op hun borst en huilden ze deerniswekkend, hetgeen [voor de overwinnaars] iets aangenaams was om te horen:

Hun geliefden en vrienden die allen door Lakshmana's pijlen waren gedood, sloegen, zo zielig, zich op hun borst en huilden daarbij, [voor de overwinnaars] aangenaam om te horen, deerniswekkend: (Vedabase)

 

Tekst 26

'O helaas, nu is hij gedood die ons allen beschermde! O Rāvana, oorzaak van ons verdriet, tot wie moet de staat Lankā, verstoken van jouw goede zelf, zich nu wenden, verslagen als ze is door de vijand?

'O helaas, gedood is hij die in het verleden ons allen beschermde! O, Rāvana, oorzaak van ons huilen, tot wie moet de staat van Lankā zich nu wenden, haar toevlucht zoeken nu ze, overweldigd door de vijand, verstoken is van jouw goede zelf? (Vedabase)

 

Tekst 27

O grote beschermheer, in de ban van wellustige verlangens had je niet door wat de invloed van moeder Sītā was en ben je in een situatie als deze beland.

O grote beschermheer, als gevolg van een val onder de invloed van wellustige verlangens, had je er werkelijk geen idee van hoezeer moeder Sītā je in een situatie als deze kon doen belanden. (Vedabase)

 

Tekst 28

Vanwege je daden, o glorie van de dynastie, moeten wij en de staat Lankā het nu zonder een beschermer stellen, is je lichaam er als voer voor de gieren en is je ziel tot de hel verdoemd [vergelijk B.G. 16: 19].'

O glorie van de dynastie, om wat je gedaan hebt moeten wij en de staat Lankā het nu zonder een beschermer stellen en is je lichaam er als voer voor de gieren en je ziel tot de hel verdoemd [vergelijk B.G. 16: 19].' (Vedabase)

 

Tekst 29

S'rī S'uka zei: 'Met de goedkeuring van de koning van Kosala [Rāma] voerde Vibhīshana voor de familie de begrafenisriten uit die voor een overledene in acht moeten worden genomen om hem voor de hel te behoeden.

S'rī S'uka zei: 'Met de goedkeuring van de Koning van Kosala [Rāma] voerde, van de [Rāvana-]familie, Vibhīshana de begrafenisriten uit die voor een overledene in acht moeten worden genomen om hem van de hel te redden. (Vedabase)

  

Tekst 30

Vervolgens trof de Allerhoogste Heer in een as'okabos Zijn lief aan, schuilend in een klein hutje aan de voet van een s'ims'apā[as'oka]boom. Er ziek van Hem niet meer te zien was ze sterk vermagerd.

Vervolgens trof de Allerhoogste Heer in een as'oka-bos Zijn lief aan schuilend in een klein hutje aan de voet van een s'ims'apā [as'oka]boom, zeer vermagerd onder het lijden van Hem gescheiden te zijn. (Vedabase)

 

Tekst 31

Rāma, ziend hoe slecht Zijn teerbeminde echtgenote er aan toe was, was vervuld van medelijden. Toen zij haar geliefde zag, maakte een grote vreugde zich meester van haar lotusvormige mond.

Rāma die Zijn teerbeminde echtgenote er zo slecht aan toe zag was zeer bewogen door medeleven toen Hij haar aantrof, en met haar, toen ze haar geliefde zag, maakte een grote vreugde zich meester van haar lotusgelijke mond. (Vedabase)

 

Tekst 32

De Allerhoogste Heer belastte Vibhīshana voor de duur van een kalpa met de heerschappij over de Rākshasa's van Lankā. Hij plaatste Sītā op Zijn voertuig, stapte toen zelf in samen met Hanumān en de broers [Lakshmana en Sugrīva, de commandant], en keerde terug naar Zijn thuishaven [Ayodhyā] om een einde te maken aan de periode van Zijn gelofte [om voor veertien jaar weg te blijven].

De Allerhoogste Heer, die voor de duur van een kalpa Vibhīshana belastte met de heerschappij over de Rākshasa's van Lankā, plaatste haar op Zijn voertuig en stapte er toen zelf in tezamen met Hanumān en de broeders [Lakshmana en Sugrīva, de commandant] om terug te keren naar hun thuishaven [Ayodhyā] en om een einde te maken aan de tijd van de gelofte [om voor veertien jaar weg te blijven]. (Vedabase)

 

Tekst 33

Ter ere van Zijn buitengewone optreden werd Hij onderweg door de hogere klasse bedolven onder een massa geurige bloemen en werd Hij vreugdevol geprezen door de ziener van de Absolute Waarheid [Brahmā] en zij die bij hem hoorden.

Onderweg werd Hij bedolven onder een keur aan geurige bloemen aangeboden door de hogere klasse ter ere van Zijn buitengewone optreden en waren de ziener van de absolute waarheid [Brahmā] en zij die bij hem hoorden van een uitbundige vreugde. (Vedabase)

 

Tekst 34

Hem van het Grote Mededogen speet het erg om te horen hoe Zijn broeder Bharata, met samengeklit haar neerliggend op een kus'a-mat, at van rijst die in koeienurine was gekookt en zichzelf hulde in boomschors.

Hem van het Grote Mededoge speet het erg om te horen hoe Zijn broeder Bharata met samengeklit haar neerliggend op een kus'a-mat, at van rijst die in koeienurine was gekookt en zichzelf hulde in boomschors. (Vedabase)

 

Tekst 35-38

Bharata, die vernam over Zijn aankomst, nam de twee sandalen op Zijn hoofd [die Rāma op de troon had achtergelaten om Hem te vertegenwoordigen] en kwam, in gezelschap van de hele burgerij, de ministers en de priesters, Zijn oudste broer verwelkomen. Vertrekkend vanuit Zijn kamp Nandigrāma werd Hij begeleid door gezangen, de geluiden van muziekinstrumenten, een onophoudelijk reciteren van mantra's verricht door brahmanen, met goud geborduurde vlaggen op gouden wagens die werden getrokken door de prachtigste, met goud opgetuigde paarden en door soldaten in met goud overdekte wapenrustingen. [Naderend] in processie met fraai aangeklede courtisanes en bedienden en ook met soldaten te voet en al het overige dat gepast zou zijn voor een koninklijke ontvangst, zoals de grote rijkdom van allerlei soorten juwelen, viel Hij neer aan de lotusvoeten in een extatische liefde die de kern van Zijn [ascetische] hart deed smelten en Zijn ogen vulde met tranen.

Bharata vernemend over de aankomst nam de twee sandalen op Zijn hoofd [die Rāma op de troon had achtergelaten om Hem te vertegenwoordigen] en ging, in gezelschap van de hele burgerij, de ministers en de priesters, Zijn oudste broer tegemoet om Hem te verwelkomen. Vertrekkend vanuit Zijn kamp Nandigrāma waren er gezangen, de geluiden van muziekinstrumenten, een niet aflatende recitatie van mantra's door brahmanen, met goud geborduurde vlaggen op gouden wagens getrokken door de prachtigste, met goud opgetuigde, paarden en soldaten in met goud overdekte wapenrustingen. In processie met fraai aangeklede courtisanes en dienaren en ook soldaten te voet en al het verdere dat gepast zou zijn voor een koninklijke ontvangst, zoals een grote rijkdom aan allerlei soorten juwelen, viel Hij neer aan de lotusvoeten in een extatische liefde die de kern van Zijn [ascetisch] hart deed smelten en Zijn ogen deed vullen met tranen. (Vedabase)

 

Tekst 39-40

De twee slippers voor Zijn broer plaatsend stond Hij met gevouwen handen en tranen in Zijn ogen. Daarop werd Hij omhelsd door Rāma die Hem badend met Zijn tranen, een lange tijd in Zijn armen hield. Rāma, Lakshmana en Sītā boden gezamenlijk de geleerden en de andere eerbiedwaardige personen, persoonlijk hun eerbetuigingen en ontvingen die ook weer terug van al de burgers.

De twee slippers plaatste Hij met gevouwen handen voor Zijn gouden broeder waarop Hij Hem omhelsde met Zijn wangen nat en Hij Hem in Zijn armen voor een lange tijd baadde met het water van Zijn ogen. Rāma, tezamen met Lakshmana en Sītā, boden persoonlijk de geleerden en de andere eerbiedwaardige personen hun eerbetuigingen en ontvingen die ook weer terug van al de burgers. (Vedabase)

 

Tekst 41

Hun Heer weer terug zien kerend na zo vele jaren, wuifden de burgers van Kosala met hun bovenkleding, boden ze bloemenslingers en begonnen ze in grote vreugde te dansen.

Toen ze hun Heer weer terug zagen keren na zo vele jaren, wuifden de burgers van Kosala met hun bovenkleding, boden ze Hem bloemenslingers en begonnen ze in grote vreugde te dansen. (Vedabase)

 

Tekst 42-43

De sandalen werden door Bharata gedragen, de wuifkwast en de rijk versierde waaier werden gedragen door Vibhīshana en Sugrīva, een witte parasol werd gedragen door de zoon van de windgod [Hanumān] en de boog en de twee pijlenkokers werden gedragen door S'atrughna. Sītā hield de waterpot vast met water van de heilige plaatsen, Angada hield het zwaard van goud vast en de koning van de Riksha's [Jāmbavān, de leider van de beren die ook aan de strijd deelnamen] hield het schild vast, o Koning.

De sandalen werden door Bharata gedragen, de wuifkwast en de rijk versierde waaier door Vibhīshana en Sugrīva, een witte parasol door de zoon van de Maruts [Hanumān], de boog en de twee pijlenkokers door S'atrughna, Sītā droeg de waterpot met water van de heilige plaatsen, Angada had het zwaard van goud en de koning van de Riksha's [Jāmbavān, de leider van de beren die ook hielpen bij de strijd] hield het schild vast, o Koning. (Vedabase)

 

Tekst 44

Zittend op de hemelwagen van Kuvera [de 'Pushpaka' veroverd op Rāvana] zag Hij, de Allerhoogste Heer, er met de devote aanbidding door de vrouwen en de reciteerders, o Koning, zo schitterend uit als de maan gerezen tussen de planeten.

Zittend op Kuvera's hemelse wagen [de 'Pushpaka' veroverd op Rāvana] deed Hem, de Allerhoogste Heer, met de devote gebeden van de vrouwen en de reciteerders, o Koning, voorkomen zo mooi als de maan gerezen tussen de planeten. (Vedabase)

  

Tekst 45-46

Nadat Hij naar behoren was verwelkomd door Zijn broer werd Hij vervolgens feestelijk ingehaald in de stad Ayodhyā. Het koninklijk paleis betredend bewees Hij daar moeder Kaikeyī, Zijn andere stiefmoeders en Zijn eigen moeder [Kaus'alyā] de eer. De geestelijk leraren, vrienden van hun leeftijd en de jongeren waren allen vol aanbidding en hun welkom werd, zoals dat hoort, door Rāma, de prinses van de Videha's [Sītā] en Lakshmana geretourneerd.

Naar behoren verwelkomd door Zijn broeder werd Hij daarna feestelijk ingehaald in de stad Ayodhyā. Het koninklijk paleis binnengaand bewees Hij moeder Kaikeyī, Zijn andere stiefmoeders en Zijn eigen moeder [Kaus'alyā] de eer. De geestelijk leraren, vrienden van hun leeftijd en de jongeren waren allen vol aanbidding en gepast werd het welkom door Hem, de prinses van de Videha's [Sītā] en Lakshmana geretourneerd. (Vedabase)

 

Tekst 47

De moeders, tot leven komend als lichamen die ontwaken uit hun slaap, maakten, met hun zonen op schoot, hen nat met een onophoudelijke stroom tranen toen ze hun verdriet de vrije loop lieten [na zo lang van hen gescheiden te zijn geweest].

Als lichamen ontwakend uit de slaap kwamen hun moeders tot leven en bevochtigden ze, met hun zoons op hun schoot, hen met een onophoudelijke stroom tranen met het opgeven van hun verdriet [zo lang van hen gescheiden te zijn geweest]. (Vedabase)

 

Tekst 48

Overeenkomstig de vidhi werd door de familiepriester [Vashishthha] en de ouderen van de familie het samengeklitte haar eraf geschoren, waarna met het water van de vier oceanen en andere benodigdheden een baadceremonie werd uitgevoerd naar het model van de zuivering van koning Indra [zie 6: 13].

Met het eraf scheren van het samengeklitte haar, werd door de familiepriester en de ouderen van de familie overeenkomstig de vidhi met het water van de vier oceanen en andere benodigdheden een baad-ceremonie uitgevoerd naar model van de zuivering van Koning Indra [zie 6: 13]. (Vedabase)

 

Tekst 49

Na aldus van top tot teen te zijn gebaad, fraai aangekleed, opgesierd en met bloemen te zijn omhangen, straalde Hij helder samen met Zijn broers en Zijn echtgenote.

Na aldus van top tot teen te zijn gebaad, fraai aangekleed, opgesierd en met bloemen te zijn omhangen, straalde Hij helder met Zijn broeders en Zijn echtgenote. (Vedabase)

 

Tekst 50

Behaagd met de overgave [van Zijn broer] aanvaarde Hij de troon die Hem werd aangeboden en sloot Hij de burgers in Zijn hart die, dienend overeenkomstig hun aard met hun statusoriėntaties [varnās'rama-identiteit, zie B.G. 4: 13], allen in aanmerking kwamen voor Zijn bescherming vanwege die kwaliteit. Rāma was daarin precies als een vader en de burgers beschouwden Hem dan ook als hun vader.

Behaagd met de overgave aanvaarde Hij de troon Hem aangeboden door Zijn broeder en sloot Hij ook de burgers in Zijn hart die, bezig met de beroepsmatige verplichtingen van hun status-oriėntaties [varnās'rama, zie B.G. 4: 13], allen in aanmerking kwamen voor Zijn bescherming; Rāma was daarin precies als een vader en door hen werd Hij ook beschouwd als zijnde hun vader. (Vedabase)

 

Tekst 51

Hoewel dit alles zich afspeelde in Tretā-yuga, werd de periode gelijk aan Satya-yuga vanwege Rāma's aanwezigheid als de heersende koning die met Zijn volle inachtneming van het dharma alle levende wezens gelukkig maakte [zie ook 12.3: 15].

Hoewel het Tretā-yuga was werd de periode van Rāma's aanwezigheid als de koning aan de macht een tijd gelijk aan die van Satya-yuga daar Hij regeerde met het volste respect voor het dharma dat alle levende wezens gelukkig maakt [zie ook 12.3: 15]. (Vedabase)

 

Tekst 52

De bossen, de rivieren, heuvels en bergen, de landen en de eilanden, de oceanen en de zeeėn boden al de levende wezens alles wat ze zich maar wensen konden, o beste van de Bharata's.

De bossen, de rivieren, heuvels en bergen, de landen en de eilanden, de oceanen en de zeeėn boden al de levende wezens alles wat ze zich maar konden wensen voor hun voortbestaan, o beste der Bharata's. (Vedabase)

 

Tekst 53

In de periode dat Rāma, de Heer in het Voorbije, koning was, was er geen lijden [door eigen toedoen, anderen en de natuur], geen ziekte, ouderdom, treurnis, leed, weeklagen, angst en uitputting of een ongewilde dood.

Er was geen lijden [door eigen toedoen, anderen en de natuur], geen ziekte, ouderdom, treurnis, leed, weeklagen, angst en moeheid of een niet gewilde dood toen Heer Rāma, Hij Verheven Boven Alles, koning was. (Vedabase)


Tekst 54

Gezworen hebbende dat Hij niet een andere vrouw zou nemen [om principiėle redenen scheidde Hij namelijk van Sītā, zie volgende hoofdstuk] vormde Hij, als een heilige koning zuiver van karakter en dharma, middels Zijn persoonlijke plichtsbetrachting een voorbeeld voor [met name] de huishouders.

Gezworen niet een andere vrouw te nemen [om principiėle redenen scheidde Hij van Sītā, zie volgende Hoofdstuk] vormde Hij, als een heilige Koning zuiver van karakter en dharma, een voorbeeld voor met name de huishouders middels Zijn persoonlijke plichtsbetrachting. (Vedabase)

 

Tekst 55

Sītā was in haar liefdevolle dienst aan haar echtgenoot, dankzij haar goede karakter altijd bescheiden en onderworpen. Kuis en beducht [fouten te maken], nam ze, verlegen en met begrip voor de positie van haar echtgenoot, Zijn geest in beslag.'

In liefdevolle dienst jegens haar echtgenoot was Sītā door haar goede inborst altijd onderworpen en stond ze klaar Hem te behagen, en nam ze kuis en onbevreesd, terughoudend, met begrip voor de positie van haar echtgenoot, Zijn geest in beslag.' (Vedabase)

 

*: Dit en het volgende hoofdstuk vormen een samenvatting van Vālmīki's Rāmāyana, het oorspronkelijk geschrift dat de geschiedenis van Rāma beschrijft.

**: Prabhupāda legt uit: 'Mahārāja Das'aratha had drie vrouwen. Een van hen, Kaikeyī, diende hem naar genoegen, en om die reden wilde hij haar een gunst verlenen. Kaikeyī, echter, zei dat ze om de gunst zou vragen als dat nodig was. Ten tijde van de kroning van Prins Rāmacandra, verzocht Kaikeyī haar echtgenoot om haar zoon Bharata op de troon te zetten en Rāmacandra het bos in te sturen. Mahārāja Das'aratha, die vast zat aan zijn belofte, droeg Rāmacandra op naar het woud te gaan, zoals zijn geliefde dat had bedongen.'  

***: Deze brug is tot op de dag van vandaag aanwezig in de vorm van een nauwe landengte dicht aan het oceaanoppervlak tussen Lankā en India, die de Adamsbrug wordt genoemd en bestaat uit een aaneenschakeling van zandbanken, ongeveer 30 km lang [zie afbeelding en artikel].

 

 

 

 

Creative Commons
                  License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
Het eerste schilderij op deze pagina toont de ontmoeting van Rāma en Lakshmana in het woud met Hanumān.
Het tweede schilderij toont de ontmoeting tussen Rāma en Vibhis'ana. Beiden zijn © van
Vrindavan das. Gebruikt met toestemming.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties