regelbalk



 

Canto 10

S'rî Krishna Caitanya

 

 

 Hoofdstuk 14: Brahmâ's Gebeden tot Heer Krishna



(1) S'rî Brahmâ zei: 'Mijn lof voor U, o Zoon van de Koning van de Koeherders, o aanbiddelijke Heer, wiens schoonheid we mogen kennen in de vorm van een lichaam, een prachtig gezicht en zachte voeten zo donker als een regenwolk, kleding zo helder als de bliksem, guñjâ[zaad] sieraden [aan Uw oren], pauwenveren, een slinger van woudbloemen, een handje voedsel [zie 10.13: 14], een staf, een hoorn en een fluit. (2) O Godheid zo vol van genade voor mij, zelfs met dit lichaam van U voor me, dat zich manifesteerde zoals Uw toegewijden dat verlangden maar dat anderzijds absoluut geen materieel product is, ben ik, Brahmâ, met mijn naar binnen gekeerde geest niet in staat Uw grootheid rechtstreeks te doorgronden, om nog maar te zwijgen van het geluk dat U vanbinnen ervaart. (3) Hoewel U onoverwinnelijk bent in de drie werelden, geeft U Uzelf gewonnen voor hen die, met het behouden van hun materiële posities, regelmatig hun lichaam, woorden en geest oefenen en bereid zijn te luisteren naar de verhalen over U zoals die door de toegewijden worden verteld - door die waarheidlievende zielen die, eenvoudig levend, hun eerbetuigingen brengen en het niet langer proberen [los van U] intellectueel iets te bereiken. (4) Het zo hoogst gunstige pad van bhakti, o Almachtige Heer, wordt afgewezen door hen die zich uitsluitend inspannen voor het presteren in de kennis [de 'verlichting']. Hun pogingen houden echter niets dan moeilijkheden voor hen in, net zoals het lege kaf alleen maar een hindernis vormt voor hen die dorsen. (5) Lang geleden, o Almachtige, was er in deze wereld menig een yoga-aanhanger die, met het aan U hebben opgedragen van al zijn ondernemen, tot inzicht kwam met het doen van zijn plicht. Het is inderdaad zo dat, door het verrichten van toegewijde dienst, men met het presenteren [bezingen en voorlezen] van Uw verhalen heel makkelijk Uw Allerhoogste Bestemming kan bereiken, o Onfeilbare [zie ook 7.5: 23-24]! (6) Niettemin, o Volledigheid van het Bestaan, kan alleen die persoon Uw vermogen doorgronden als zijnde zonder materiële kwaliteiten [ofwel nirguna], die zuiver bezig is met een geest en zinnen die vrij zijn van strubbelingen. Iemand is pas werkelijk vrij van gehechtheden aan deze of gene vorm als hij Uw liefde volgt zonder een andere leidraad voor zichzelf, en niet anders. (7) Op den duur slagen grote wetenschappers er misschien in alle deeltjes te tellen die er in het universum zijn van de aarde, van de lucht, van de sneeuw en het licht van de sterren. Maar wie kan nu al de kwaliteiten opsommen van U, het Zelf van Alle Kwaliteiten [gunâtma], die nederdaalde voor het heil van alle levende wezens [vergelijk 8.5: 6]? (8) Iemand die vurig hoopt op Uw mededogen, de gevolgen draagt van wat hij gedaan heeft en U met zijn hart, zijn woorden en met zijn lichaam zijn eerbetuigingen brengt, zal een leven leiden gericht op de positie van bevrijding, omdat hij dan de erfgenaam wordt van Uw dienstverlening [zie ook 1.5: 17, 1.19: 32, 2.1: 12, 3.33: 6, 4.20: 11, 4.29: 38 etc.]. (9) Zie toch hoe ik, o Heer, teneinde Uw vermogen op de proef te stellen, met het uitbreiden van mijn begoochelende macht mij onbeschaafd heb gedragen tegenover zelfs de Begoochelaar van Alle Begoochelaars. Wat stelt mijn wil nu voor? Vergeleken bij U, de Oorspronkelijke en Onbegrensde Superziel, ben ik als een vonkje ten opzichte van een vuur. (10) Daarom, o Onfeilbare, bied ik U mijn excuses aan, ik, de hartstocht van de wereld, die als de ongeborene dacht dat hij onafhankelijk was van U. Mijn ogen waren blind door de duisternis van onwetendheid. Verdient iemand als ik, die U aanvaardt als mijn meester, niet Uw genade? (11) Wat heb ik nu te betekenen met mijn materiële aard, met die zeven vitasti [± 1.55 cm] van dit lichaam, met dit geheel van de materie, het valse ego, de ether, de lucht, het vuur, het water en de aarde, dat me als een vat omsluit? Wat stelt dit allemaal voor vergeleken bij de onbegrensde universa die zich als atomair stof wegbewegen van de openingen en poriën van Uw lichaam, Uw grootheid [zie ook 1. 3: 3  en 3: 11]? (12) O Heer van het Voorbije, neemt een moeder het haar kind kwalijk als het met zijn beentjes schopt in de baarmoeder? Wat, dat wordt gelabeld met omschrijvingen als 'werkelijk' en 'niet werkelijk', zou er nu feitelijk buiten Uw schoot bestaan? (13) Ben ik Brahmâ, de 'zelfgeborene' [aja *5], niet uit U voortgekomen? Zijn de woorden niet waar die stellen dat, toen de drie werelden aan hun einde kwamen en U, Nârâyana, in het water van de vernietiging lag, ik ben verschenen op de lotus van de stengel die groeide uit Uw buik [zie 3.8]? (14) Bent U niet Nârâyana, de Ziel van alle levende wezens? U bent de Leraar Vanbinnen in het Hart, de Getuige van Alle Werelden, de Nâra-ayana: de leidraad voor de mens en de bron waar de wateren aan ontsprongen. Dat is wat U werkelijk bent en niet zozeer Uw begoochelende materiële energie [mâyâ] *. (15) Als dat werkelijke bovenzinnelijke lichaam van U dat het ganse universum herbergt, zich op het water bevindt, waarom heb ik dat dan niet gezien, o Allerhoogste Heer [toen ik U zocht]? En waarom bent U, toen ik U niet duidelijk in het hart kon zien, daarentegen opeens wel weer voor mij verschenen [zie 3.8: 22]? (16) In deze incarnatie hebt U, o Verjager van Illusie, [door Uw mond te openen] aan Uw moeder de begoochelende aard laten zien van dit uiterlijk gemanifesteerde universum, dat ook in zijn geheel bij U vanbinnen aanwezig is [zie 10.7: 35-36 & 10.8: 37-39]. (17) Zoals dit alles met inbegrip van Uzelf bij U vanbinnen te zien is, is het ook allemaal van buiten aanwezig. Dit kan alleen maar dankzij Uw ondoorgrondelijk vermogen! (18) Hebt U mij niet vandaag nog getoond hoe deze schepping, Uw wetmatigheid, is gebaseerd op Uw begoochelend vermogen? Eerst was U er helemaal alleen en toen werd U al de jongens en de kalveren van Vraja. Vervolgens werd U zelfs een zelfde aantal vierhandige gedaanten die door allen, mij inbegrepen, werden gediend, en toen werd U een gelijk aantal universa [10.13: 53]. Daarop werd U weer de Ene Unieke, Onbegrensde Absolute Waarheid...  (19) Voor hen die, niet bewust van Uw positie, U op een materiële manier begrijpen, verschijnt U, met het vanuit Uzelf uitbreiden van Uw mâyâ, als Ikzelf terwille van de zaken van de schepping, als Uzelf voor het belang van het handhaven, en als de Drieogige [Heer S'iva] op het einde. (20) U, die [in feite] ongeboren bent, o Heer, neemt Uw geboorte onder de verlichte zielen en de zieners, alsook onder de menselijke wezens, de dieren en de wezens in het water, o Meester en Schepper, ter onderwerping van de valse trots van niet-toegewijden en om de toegewijden Uw genade te tonen [zie ook B.G. 4: 8]. (21) Wie, o Grootste Allerhoogste Heer, o Superziel en Meester van de Yoga, weet waar of hoe, in welke mate of wanneer in de drie werelden U het spel van Uw spiritueel vermogen [yoga-mâyâ] tentoonspreidt, Uw spel en vermaak? (22) Daarom is dit volkomen geheel, dat onwaar [asat, tijdelijk] is wat betreft zijn vorm, net als een droom waarin het bewustzijn wordt overdekt door allerlei vormen van ellende. Terwijl zich in U Uw onbegrensde gedaanten bevinden van het bewustzijn, de eeuwigheid en het geluk [sat, permanent, zie ook B.G. 2: 16 en **], ontstond uit de materiële energie dat wat waar lijkt [in de buitenwereld]. (23) U bent de Ene Ziel, de Oorspronkelijke Persoonlijkheid, de Oudste, de Waarheid, het Licht van Binnenuit zonder een begin of een einde, het voor eeuwig, onveranderlijke, onbelemmerde geluk dat vrij van onzuiverheden is, en het Volkomene Zonder een Tweede dat onvergankelijk is en alle beschrijving te boven gaat. (24) Zij die van de zongelijke geestelijk leraar de volmaakte visie van de vertrouwelijke filosofie ontvingen, kunnen door die beschrijving U zien als  de eigenlijke Ziel, de Superziel van alle zielen. Zij zijn het die gemakkelijk de oceaan oversteken van een onwaar werelds bestaan. (25) Voor hen die U niet begrijpen als zijnde de Opperziel, ontvouwt zich enkel om die reden een geheel materieel leven dat weer oplost met een spirituele visie, net zoals met de vorm van een touw [in illusie het beeld van] een slang kan verschijnen en weer verdwijnen. (26) Omschrijvingen als zijnde gebonden aan de materie of bevrijd zijn, komen voort uit onwetendheid. Als men beseft dat de twee niet los staan van elkaar, bevindt men zich in de ware kennis en het onbelemmerde bewustzijn [zoals-het-is, vrij van mâyâ] van het zuivere bovenzinnelijke zelf. [Ze verliezen dan hun betekenis] net zoals dag en nacht voor de zon zelf te betwijfelen zaken zijn. (27) O, hoe onwetend is de dwaasheid van personen die van U, de Oorspronkelijke Ziel, denken dat U iets anders zou zijn, en het Zelf beschouwen als iets dat je op kan zoeken [als zijnde iemand] in de buitenwereld [zie B.G. 18: 16]! (28) De gerealiseerde toegewijden [de wijzen] die alles verwerpen wat niet 'dat' is [zie neti neti 7.7: 23], jagen U na in zichzelf, o Onbegrensde. Hoe kan zo'n persoon van onderscheid, nu de ware aard van het 'touw' dat hij voor zich ziet op prijs stellen, zonder de illusie [ervan] een 'slang' te zien af te wijzen [zie ook 10.6: 8, en B.G. 18: 37]? (29) Daarom is het zo, mijn Heer, dat men, slechts gezegend zijnde met een spoor van Uw lotusvoeten, al de waarheid kan begrijpen van de glorie van Uw Allerhoogste Persoonlijkheid, terwijl dat niet opgaat voor een ander, hoe lang hij ook speculeert. (30) Mag het daarom zo zijn, o Heer, dat in deze geboorte, een volgende of zelfs een ander soort van leven, er dat grootste geluk zal zijn waarin ik, door één van Uw toegewijden te worden, dan geheel van dienst ben aan de lotusknoppen van Uw voeten? (31) Hoe gelukkig zijn de koeien en de gopî's van Vraja wel niet van wie U, naar Uw volle bevrediging in de gedaante van de kalfjes en de jongens, de nectargelijke moedermelk hebt gedronken? O Almachtige Heer, die voldoening van U kon tot op heden door geen enkel Vedisch offer worden geëvenaard! (32) Welk een geluk, o wat een fortuin houdt het in voor Nanda, de gopa's en de andere bewoners van Vraja, om U als hun vriend te hebben, U, de Volledige, Absolute en Eeuwige Waarheid van de Bovenzinnelijke Gelukzaligheid. (33) En hoe groot het goede geluk van deze mensen ook moge zijn, o Onfeilbare, wij, de elf [heersende halfgoden van de zinnen ***], S'iva en de andere leidende halfgoden, zijn er zeer gelukkig mee om, keer op keer, van de bekers van de zinnen van deze toegewijden, de nectargelijke honing van Uw lotusvoeten te mogen drinken. (34) Welke geboorte ik ook maar hier in dit woud zou nemen [zelfs als dit of dat dier of als een plant], zou me het allergrootste geluk brengen, enkel en alleen maar omdat ik dan zou kunnen baden in het stof van de voeten van wie van hen ook [hier], wiens leven geheel in het teken staat van de Allerhoogste Heer Mukunda van wie het stof van Zijn voeten zelfs vandaag gezocht wordt in de Vedische mantra's [de S'ruti's]. (35) Wat anders dan Uzelf, zou U, die de bron van alle zegeningen bent, o Godheid, als beloning schenken aan deze leden van de koeherdersgemeenschap? Al hun huizen, welvaart, vrienden, beminden, lichamen, kinderen, levensadem en geesten, zijn U toegewijd. Als onze geest aan ook maar iets anders denkt, vervalt die in illusie. Want regelde U , o goddelijke persoonlijkheid, het zelfs niet onbetwijfelbaar zo dat Pûtanâ - die zich vermomde als een toegewijde - en ook haar familieleden [Bakâ en Agha] U konden bereiken? (36) Zolang als de mensen niet de Uwe zijn, zijn hun gehechtheden en dergelijke allemaal dieven, is hun huis een gevangenis en is hun verliefdheid als een stel boeien aan hun voeten. (37) Hoewel U geheel bovenzinnelijk bent, imiteert [en weerstreeft U] op deze aarde de materiële manier van doen, o Meester, enkel om de hoeveelheid geluk van de mensen van overgave te doen toenemen. (38) Laat de mensen [die beweren weet te hebben] van Uw onbegrensde vermogen zeggen wat ze willen - waarom al die woorden? Dat is niet mijn manier, o Meester. Uw grootheid valt buiten het bereik van mijn geest, mijn lichaam en mijn woorden [zie B.G. 2: 42-44]! (39) Laat me afscheid van U nemen, o Krishna. U weet alles, U ziet alles, U alleen bent de Meester van alle universa, ik stel U dit universum ter beschikking. (40) S'rî Krishna, o verschaffer van plezier van de lotus van de Vrishnidynastie. U bent de oorzaak van de ontwikkeling van de zeeën van halfgoden, brahmanen en dieren op deze aarde. Als er valse doctrines heersen verdrijft U de duisternis. U bent de tegenstander van de gewelddadige en wrede demonen op aarde. Voor zolang de zon schijnt, tot het einde der tijden, breng ik U, o aanbiddelijke Allerhoogste Heer, mijn eerbetuigingen.'



(41) S'rî S'uka zei: 'Met het aldus geprezen hebben van de Weelde van de Wereld, keerde de schepper van het universum terug naar zijn verblijfplaats, nadat hij een drietal keren om Hem heen had gelopen en zich had verbogen voor Zijn voeten. (42) De Allerhoogste Heer verleende degene die uit Hem was voortgekomen Zijn goedkeuring om te vertrekken en bracht toen de kalveren terug naar de rivieroever waar ze zich hadden opgehouden. Daar waren, net als voorheen, al Zijn vrienden aanwezig. (43) Hoewel er een jaar was verstreken en zij, zonder de Heer van hun levens, overdekt waren geweest door Krishna's mâyâ, was het naar het idee van de jongens slechts een halve seconde geleden, o Koning. (44) Wat vergeten personen wel niet wiens geesten in deze wereld begoocheld zijn door mâyâ? Vanwege de illusie verkeert de hele wereld voortdurend in staat van verbijstering en vergeet ze zichzelf [haar ziel, haar oorspronkelijke identiteit]. (45) De vrienden zeiden tot Krishna: 'Wat ben Jij weer snel terug, we hebben nog geen hap kunnen eten ondertussen, kom alsJeblieft hier en eet Je eten op zoals het hoort.' (46) Hen toelachend genoot de Heer van de Zinnen daarop van Zijn maaltijd met de koeherdersjongens die Hij, toen ze uit het bos terugkeerden naar Vraja, de huid van de python Aghâsura liet zien [zie 10.12]. (47) Hij wiens lichaam was opgesierd met een pauwenveer, met bloemen en kleuren uit het bos, speelde luid op Zijn bamboefluit. Hij riep naar de kalveren terwijl de jongens de hoorns lieten klinken en Zijn zegenrijke glorie bezongen. Aldus met Zijn kameraden de weidegronden [nabij Vrindâvana] betredend was Hij een genoegen voor het oog van de gopî's. (48) In Vraja zongen de jongens: 'Vandaag werden we gered door de zoon van Yas'odâ en Nanda, die een grote slang heeft gedood.'

(49) De koning zei: 'Alstublieft, o brahmaan, hoe kon er zo ongekend veel liefde bestaan voor het kind van iemand anders, dat Krishna was, een liefde die zelfs die [van de gopa's en gopî's] voor hun eigen kroost overtrof?'

(50) S'rî S'uka zei: 'Het eigen zelf  is voor ieder levend wezen het meest dierbaar, o heerser van de  mensen. Al de liefde voor anderen, de kinderen, de weelde enzovoorts is errop gebaseerd. (51) Daarom, o beste van de koningen, is de liefde die belichaamde wezens voor hun eigen individuele zelf hebben niet gelijk aan de liefde die ze hebben voor wat bij hen hoort, zoals zoons, rijkdom, huizen enzovoorts. (52) Personen die spreken over het lichaam als zijnde het zelf [zie ook ahankâra], o beste van de koningen, koesteren hun lichaam daarom [ook] als het dierbaarste en hechten zeker geen gelijke waarde aan datgene wat [of de andere persoon die] ermee geassocieerd is [zie ook B.G. 2: 71]. (53) Als men het lichaam [echter] beschouwt als iets dat men bezit, zal het bijgevolg niet zo dierbaar zijn als de ziel [het ware zelf]. Met het ouder worden van het lichaam blijft het verlangen om in leven te blijven immers even sterk. (54) [Het zelf van] de eigen ziel is daarom alle belichaamde wezens het meest dierbaar. De ziel vormt in feite de zin van het bestaan van al de bewegende en niet-bewegende levende wezens in het universum. (55) Krishna moet u in dezen zien als de Ziel van alle zielen [ofwel de Superziel]. Het is Hij [dat Zelf] die, op basis van Zijn eigen beheersing verschijnend als een menselijk wezen, op deze wereld aanwezig is voor het heil van het ganse universum. (56) Zij die in deze wereld Krishna kennen zoals Hij werkelijk is, begrijpen de bewegende en niet-bewegende levende wezens [met inbegrip van de anorganische materie] als zijnde twee verschillende verschijningsvormen van de Allerhoogste Heer. Hij is het Volkomen Geheel, de essentie waarbuiten er in de wereld niets bestaat [vergelijk B.G. 7: 26]. (57) Hij vormt de oorspronkelijke oorzaak van al het bestaande, en zelfs de oorzaak van die ongemanifesteerde natuur [van de nog niet gemanifesteerde materie van pradhâna]. Is er ook maar iets dat los van Krishna, de Allerhoogste Heer kan bestaan? (58) Zijn lotusvoeten, die als een boot zijn, de voeten die voor het hele universum [zelfs voor de grootste goden] de toevlucht van de deugd en verdienste zijn van Hem die zo beroemd is als de Vijand van Mura [de demon], vormen voor hen die daar hun heil hebben gezocht de Allerhoogste Verblijfplaats. In die plaats [Vaikunthha genaamd] wordt geen enkele vorm van ellende aangetroffen. Met hen is met iedere stap genomen, de oceaan van het materiële bestaan [niet meer dan het water in] de hoefafdruk van een kalf [vergelijk 10.1: 5-7 en 10.2: 30].

(59) Alles wat U vroeg over wat de Heer deed op Zijn vijfde jaar, en werd uitgedragen op Zijn zesde, heb ik nu voor u beschreven. (60) De persoon die verneemt of zingt over dit spel en vermaak van Heer Murâri die Agha vernietigde, over hoe Hij met Zijn vrienden de maaltijd gebruikte op een open plek in het woud en over de bovenwereldlijke [de meervoudige Vishnu]gedaante die Hij aannam met de zelfgeborene, die zo uitvoerig is in zijn gebeden, zal alles wat hij zich [spiritueel] ten doel heeft gesteld bereiken.' (61) *4
 

 

next          

 
 

Derde herziene editie, geladen 9 juli, 2020.  

 

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rî Brahmâ zei: Mijn lof voor U, o Zoon van de Koning van de Koeherders, o aanbiddelijke Heer, wiens schoonheid we mogen kennen in de vorm van een lichaam, een prachtig gezicht en zachte voeten zo donker als een regenwolk, kleding zo helder als de bliksem, guñjâ[zaad] sieraden [aan Uw oren], pauwenveren, een slinger van woudbloemen, een handje voedsel [zie 10.13: 14], een staf, een hoorn en een fluit.
S'rî Brahmâ zei: 'Mijn lof voor U, o Zoon van de Koning der Koeherders, o aanbiddelijke Heer wiens schoonheid we mogen kennen in de vorm van een lichaam, een prachtig gezicht en zachte voeten zo donker als een regenwolk, kleding zo helder als de bliksem, guñjâ[-zaad]-sieraden [aan Uw oren], pauweveren, een slinger van woudbloemen, een handje voedsel [zie 10.13: 14], een staf, een hoorn en een fluit. (Vedabase)

 

Tekst 2

O Godheid zo vol van genade voor mij, zelfs met dit lichaam van U voor me, dat zich manifesteerde zoals Uw toegewijden dat verlangden maar dat anderzijds absoluut geen materieel product is, ben ik, Brahmâ, met mijn naar binnen gekeerde geest niet in staat Uw grootheid rechtstreeks te doorgronden, om nog maar te zwijgen van het geluk dat U vanbinnen ervaart.

O Godheid zo van genade met mij, zelfs met inderdaad dit lichaam van U recht voor me, dat naar het verlangen van Uw toegewijden zich manifesteerde maar anderzijds in het geheel geen product van de materie is, ben ik, Brahmâ, met mijn innerlijke geest niet in staat Uw grootheid te doorgronden, om nog maar te zwijgen over de ervaring van Uw ziel van geluk. (Vedabase)

    

Tekst 3

Hoewel U onoverwinnelijk bent in de drie werelden, geeft U Uzelf gewonnen voor hen die, met het behouden van hun materiële posities, regelmatig hun lichaam, woorden en geest oefenen en [bereid zijn te] luisteren naar de verhalen over U zoals die door de toegewijden worden verteld - door die waarheidlievende zielen die, eenvoudig levend, hun eerbetuigingen brengen en het niet langer proberen [los van U] intellectueel iets te bereiken.

Hoewel onoverwinnelijk geeft U niettemin Uzelf gewonnen voor hen in de drie werelden die regelmatig hun lichaam, woorden en geest oefenend, in het behouden van hun materiële posities oren hebben naar de verhalen met betrekking tot U zoals ze worden verteld door de waarachtigen, de waarachtigen die eenvoudig levend, hun eerbetuigingen brengen met het niet langer meer proberen iets te bereiken op het gebied van de geestelijke kennis. (Vedabase)

 

Tekst 4

Het zo hoogst gunstige pad van bhakti, o Almachtige Heer, wordt afgewezen door hen die zich uitsluitend inspannen voor het presteren in de kennis [de 'verlichting']. Hun pogingen houden echter niets dan moeilijkheden voor hen in, net zoals het lege kaf alleen maar een hindernis vormt voor hen die dorsen.

Het pad van bhakti zo allergunstigst, dat wordt afgewezen door hen, o Almachtige Heer, die enkel maar worstelen voor de prestatie van de kennis, houdt voor hen niets dan moeilijkheden in, precies zoals het lege kaf alleen maar lastig is voor hen die dorsen. (Vedabase)

 

Tekst 5

Lang geleden o Almachtige, was er in deze wereld menig een yoga-aanhanger die, met het aan U hebben opgedragen van al zijn ondernemen, tot inzicht kwam met het doen van zijn plicht. Het is inderdaad zo dat, door het verrichten van toegewijde dienst, men met het presenteren [bezingen en voorlezen] van Uw verhalen heel makkelijk Uw Allerhoogste Bestemming kan bereiken, o Onfeilbare [zie ook 7.5: 23-24]!

Lang geleden, o Grootste, was er in deze wereld menig een yoga-aanhanger die, met het aan U hebben opgedragen van al zijn ondernemen, tot het begrip kwam dat men verwerft met het doen van de eigen specifieke plicht; het is inderdaad zo dat men door het verrichten van toegewijde dienst in het cultiveren van het luisteren en het zingen heel makkelijk Uw Allerhoogste Bestemming kan bereiken o Onfeilbare! [zie ook 7.5: 23-24] (Vedabase)

 

Tekst 6

Niettemin, o Volledigheid van het Bestaan, kan alleen die persoon Uw vermogen doorgronden als zijnde zonder materiële kwaliteiten [ofwel nirguna], die zuiver bezig is met een geest en zinnen die vrij zijn van strubbelingen. Iemand is pas werkelijk vrij van gehechtheden aan deze of gene vorm als hij Uw liefde volgt zonder een andere leidraad voor zichzelf, en niet anders. 

Niettemin, o Volledige van het Bestaan, kan alleen maar hij het vermogen van U doorgronden als zijnde zonder materiële kwaliteiten [ofwel nirguna] die onberispelijk is met een geest en met zinnen die vrij zijn van strubbelingen en die, in navolging van Uw liefde als zijnde iemand met geen andere leidraad voor Zichzelf, geenszins is gehecht aan deze of gene verschijningsvorm. Er bestaat geen andere manier. (Vedabase)

  

Tekst 7

Op den duur slagen grote wetenschappers er misschien in alle deeltjes te tellen die er in het universum zijn van de aarde, van de lucht, van de sneeuw en het licht van de sterren. Maar wie kan nu al de kwaliteiten opsommen van U, het Zelf van Alle Kwaliteiten [gunâtma], die nederdaalde voor het heil van alle levende wezens [vergelijk 8.5: 6]?

Op den duur slagen grote wetenschappers er misschien in alle deeltjes die er in het universum zijn van de aarde, van de lucht, van de sneeuw en het licht van de sterren te tellen, maar wie zou ertoe in staat zijn de kwaliteiten op te sommen van U, het Zelf van Alle Kwaliteiten [gunâtma], die nederdaalde voor het heil van alle wezens? [vergelijk 8.5: 6] (Vedabase)

 

Tekst 8

Iemand die vurig hoopt op Uw mededogen, de gevolgen draagt van wat hij gedaan heeft en U met zijn hart, zijn woorden en met zijn lichaam zijn eerbetuigingen brengt, zal een leven leiden gericht op de positie van bevrijding, omdat hij dan de erfgenaam wordt van Uw dienstverlening [zie ook 1.5: 17, 1.19: 32, 2.1: 12, 3.33: 6, 4.20: 11, 4.29: 38 etc.].

Vurig hopend op Uw mededogen en de dingen verdragend die zonder twijfel het gevolg zijn van het eigen baatzuchtig handelen, zal daarom een ieder, die U in zijn hart, zijn woorden en met het lichaam zijn eerbetuigingen brengt, een leven leiden gericht op de positie der bevrijding, omdat je dan in aanmerking komt voor de genade [zie ook 1.5: 17, 1.19: 32, 2.1: 12, 3.33: 6, 4.20: 11, 4.29: 38 etc.]. (Vedabase)

  

Tekst 9

Zie toch hoe ik, o Heer, teneinde Uw vermogen op de proef te stellen, met het uitbreiden van mijn begoochelende macht mij onbeschaafd heb gedragen tegenover zelfs de Begoochelaar van Alle Begoochelaars. Wat stelt mijn wil nu voor? Vergeleken bij U, de Oorspronkelijke en Onbegrensde Superziel, ben ik als een vonkje ten opzichte van een vuur.

Bezie enkel, o Heer, hoe ik die zo laakbaar ben in relatie tot U, de Onbegrensde, Voorwereldlijke Superziel, alleen maar om getuige te zijn van de macht van U, de Begoochelaar van Alle Begoochelaars, mijn macht over de illusie uit heb gebreid; was het formaat van wat ik verlangde werkelijk niet slechts als een vonkje in verhouding tot het vuur? (Vedabase)


Tekst 10

Daarom, o Onfeilbare, bied ik U mijn excuses aan, ik, de hartstocht van de wereld, die als de ongeborene dacht dat hij onafhankelijk was van U. Mijn ogen waren blind door de duisternis van onwetendheid. Verdient iemand als ik, die U aanvaardt als mijn meester, niet Uw genade?

Derhalve, o Onfeilbare, mijn excuses, ik, geboren uit de hartstocht, ben werkelijk een onwetende die, niet aan een nieuw leven begonnen zijnde, zichzelf hoogmoedig als een op zichzelf staande autoriteit beschouwde; mijn ogen waren blind door de duisternis der onwetendheid - verdient iemand als ik, in het aanvaarden van U als mijn meester, niet Uw genade? (Vedabase)

 

Tekst 11

Wat heb ik nu te betekenen met mijn materiële aard, met die zeven vitasti [± 1.55 cm] van dit lichaam, met dit geheel van de materie, het valse ego, de ether, de lucht, het vuur, het water en de aarde, dat me als een vat omsluit? Wat stelt dit allemaal voor vergeleken bij de onbegrensde universa die zich als atomair stof wegbewegen van de openingen en poriën van Uw lichaam, Uw grootheid [zie ook 1.3: 3  en 3: 11]?

Wat heb ik nu te betekenen met mijn materiële aard, die zeven maten van dit lichaam van het geheel van de materie, het valse ego, de ether, de lucht, het vuur, het water en de aarde, dat me als een vat omsluit? Wat stelt dit voor vergeleken bij de Onbegrensde Universa die als atomair stof wegbewegen van de openingen en poriën van Uw lichaam, Uw grootheid [zie ook 1. 3: 3  en 3: 11]? (Vedabase)

   

Tekst 12

O Heer van het Voorbije, neemt een moeder het haar kind kwalijk als het met zijn beentjes schopt in de baarmoeder? Wat, dat wordt gelabeld met omschrijvingen als 'werkelijk' en 'niet werkelijk', zou er nu feitelijk buiten Uw schoot bestaan?

O Heer van het Voorbije, neemt een moeder het haar kind kwalijk als het met zijn beentjes schopt in de baarmoeder - wat al niet dat wordt gelabeld met omschrijvingen als 'bestaand' en 'niet-bestaand' zou er in werkelijkheid buiten Uw schoot bestaan? (Vedabase)

  

Tekst 13

Ben ik Brahmâ, de 'zelfgeborene' [aja *5], niet uit U voortgekomen? Zijn de woorden niet waar die stellen dat, toen de drie werelden aan hun einde kwamen en U, Nârâyana, in het water van de vernietiging lag, ik ben verschenen op de lotus van de stengel die groeide uit Uw buik [zie 3.8]?

De woorden zijn werkelijk niet onwaar die stellen dat Brahmâ, de 'zelfgeborene' [aja *5], met de drie werelden die aan hun einde komen in de oceanen van het water van de zondvloed, voortkwam uit de lotusstengel groeiend uit de buik van Nârâyana; ben ik niet uit U voortgekomen? [zie 3.8] (Vedabase)

 

Tekst 14

Bent U niet Nârâyana, de Ziel van alle levende wezens? U bent de Leraar Vanbinnen in het Hart, de Getuige van Alle Werelden, de Nâra-ayana: de leidraad voor de mens en de bron waar de wateren aan ontsprongen. Dat is wat U werkelijk bent en niet zozeer Uw begoochelende materiële energie [mâyâ] *.

Bent U niet Nârâyana, de Ziel van alle levende wezens? U bent de Leraar van Binnen in het Hart, de Getuige van Alle Werelden, de Nârâ-yana: het deel [of de leidraad] van God met betrekking tot de mens, die bron van waaruit de wateren ontsprongen - dat is wat U werkelijk bent en niet zozeer Uw specifieke gedaante [mâyâ]. (Vedabase)

 

Tekst 15

Als dat werkelijke bovenzinnelijke lichaam van U dat het ganse universum herbergt, zich op het water bevindt, waarom heb ik dat dan niet gezien o Allerhoogste Heer [toen ik U zocht]? En waarom bent U, toen ik U niet duidelijk in het hart kon zien, daarentegen opeens wel weer voor mij verschenen [zie 3.8: 22]?

Als dat bovenzinnelijke lichaam van U dat het ganse universum herbergt zich bevindt op het water, waarom werd het dan door mij niet gezien o Allerhoogste Heer, of waarom was U, toen U niet zoals het moest door mij werd waargenomen in het hart, anderzijds toen plotseling weer te zien [zie 3.8: 22]? (Vedabase)

 

Tekst 16

In deze incarnatie hebt U, o Verjager van Illusie, [door Uw mond te openen] aan Uw moeder de begoochelende aard laten zien van dit uiterlijk gemanifesteerde universum, dat ook in zijn geheel bij U vanbinnen aanwezig is [zie 10.7: 35-36 & 10.8: 37-39].

In deze incarnatie inderdaad verjaagt U door Uw macht over de begoochelende energie de illusie van dit gehele, geschapen universum dat uitwendig zichtbaar is alsook aanwezig in Uw buik, zoals U dat feitelijk hebt laten zien aan Uw moeder [door Uw mond te openen zie 10.7: 35-36 & 10.8: 37-39]. (Vedabase)

Tekst 17

Zoals dit alles met inbegrip van Uzelf bij U vanbinnen te zien is, is het ook allemaal van buiten aanwezig. Dit kan alleen maar dankzij Uw ondoorgrondelijk vermogen!

Zoals het kosmisch geheel zich hier buiten ons bevindt, was dit alles met inbegrip van Uzelve ook te zien in Uw binnenste; dit kon zich alleen maar voordoen dankzij de invloed van Uw ondoorgrondelijk vermogen! (Vedabase)

 

Tekst 18

Hebt U mij niet vandaag nog getoond hoe deze schepping, Uw wetmatigheid, is gebaseerd op Uw begoochelend vermogen? Eerst was U er helemaal alleen en toen werd U al de jongens en de kalveren van Vraja. Vervolgens werd U zelfs een zelfde aantal vierhandige gedaanten die door allen, mij inbegrepen, werden gediend, en toen werd U een gelijk aantal universa [10.13: 53]. Daarop werd U weer de Ene Unieke, Onbegrensde Absolute Waarheid...

Is mij niet net vandaag door U getoond hoe, op Uzelf na, dit alles is gebaseerd op Uw begoochelend vermogen? Eerst was U er helemaal alleen en toen werd U alle jongens en kalveren van Vraja, vervolgens werd U zelfs een zelfde aantal vierhandigen die met mij erbij door allen werden gediend en toen werd U een gelijk aantal universa [10.13: 53]; en nu bent u weer de Ene Unieke, Onbegrensde Absolute Waarheid... (Vedabase)

 

Tekst 19

Voor hen die, niet bewust van Uw positie, U op een materiële manier begrijpen, verschijnt U, met het vanuit Uzelf uitbreiden van Uw mâyâ, als Ikzelf terwille van de zaken van de schepping, als Uzelf voor het belang van het handhaven, en als de Drieogige [Heer S'iva] op het einde.

Voor hen die zich, het op de materiële manier begrijpend, niet bewust zijn van Uw positie verschijnt U, middels Uzelf Uw mâyâ uitbreidend, voor de zaken der schepping als Ikzelf, als Uzelf voor het belang van het handhaven en als de Drieogige [Heer S'iva] aan het einde. (Vedabase)

 

  Tekst 20

U, die [in feite] ongeboren bent, o Heer, neemt Uw geboorte onder de verlichte zielen en de zieners, alsook onder de menselijke wezens, de dieren en de wezens in het water, o Meester en Schepper, ter onderwerping van de valse trots van niet-toegewijden en om de toegewijden Uw genade te tonen [zie ook B.G. 4: 8].

Onder de verlichten en de zieners, o Heer en Meester, zowel als inderdaad onder de menselijke wezens, de dieren en de wezens in het water, neemt U, die in feite ongeboren bent, o Meester, o Schepper, Uw geboorte om van genade te zijn voor de waarachtigen en om de onwaarachtigen die verblind zijn door de illusie terecht te wijzen [zie ook B.G. 4: 8]. (Vedabase)

 

Tekst 21

Wie, o Grootste Allerhoogste Heer, o Superziel en Meester van de Yoga, weet waar of hoe, in welke mate of wanneer in de drie werelden U het spel van Uw spiritueel vermogen [yoga-mâyâ] tentoonspreidt, Uw spel en vermaak?

Wie, o Grootste, Allerhoogste Heer, o Superziel en Beheerser van de Yoga, weet waar, hoe, hoeveel of wanneer in de drie werelden al het spel en vermaak, alle avonturen van Uwe Heerlijkheid, het toneel van Uw geestelijke energie [yoga-mâyâ] zich alzo afspeelt? (Vedabase)

 

Tekst 22

Daarom is dit volkomen geheel, dat onwaar [asat, tijdelijk] is wat betreft zijn vorm, net als een droom waarin het bewustzijn wordt overdekt door allerlei vormen van ellende. Terwijl zich in U Uw onbegrensde gedaanten bevinden van het bewustzijn, de eeuwigheid en het geluk [sat, permanent, zie ook B.G. 2: 16 en **], ontstond uit de materiële energie dat wat waar lijkt [in de buitenwereld].

Daarom is dit volkomen geheel, dat onwaar [asat, tijdelijk] in zijn vorm is, net als een droom waarin het bewustzijn word overdekt door allerlei vormen van ellende; terwijl binnenin Uzelf zich Uw ongegrensde gedaanten bevinden van het bewustzijn, het eeuwige en het geluk, hebben we [daarbuiten] de begoochelende energie die zich voordoet als zijnde het ware [sat, permanent, zie ook B.G. 2: 16 en **]. (Vedabase)

 

Tekst 23

U bent de Ene Ziel, de Oorspronkelijke Persoonlijkheid, de Oudste, de Waarheid, het Licht van Binnenuit zonder een begin of een einde, het voor eeuwig, onveranderlijke, onbelemmerde geluk dat vrij van onzuiverheden is, en het Volkomene Zonder een Tweede dat onvergankelijk is en alle beschrijving te boven gaat.

De ene Ziel bent U, de Oorspronkelijke Persoonlijkheid, de Oudste, de Waarheid, het Licht van Binnen uit dat zonder een begin of een einde is, het voor eeuwig, nimmer afnemende, onbelemmerde geluk dat vrij van onzuiverheden is, het Volkomene Zonder een Tweede, onsterfelijk, dat alle beschrijving te boven gaat. (Vedabase)

 

Tekst 24

Zij die van de zongelijke geestelijk leraar de volmaakte visie van de vertrouwelijke filosofie ontvingen, kunnen door die beschrijving U zien als de eigenlijke Ziel, de Superziel van alle zielen. Zij zijn het die gemakkelijk de oceaan oversteken van een onwaar werelds bestaan.

U als zodanig omschreven bent inderdaad de eigenlijke Ziel van alle zielen, zo mogen zij dat zien die van de stralende geestelijk leraar de volmaakte visie van de vertrouwelijke filosofie mochten verkrijgen; zij zijn het die gemakkelijk de oceaan oversteken van een onwaar werelds bestaan. (Vedabase)

 

Tekst 25

Voor hen die U niet begrijpen als zijnde de Opperziel, ontvouwt zich enkel om die reden een geheel materieel leven dat weer oplost met een spirituele visie, net zoals met de vorm van een touw [in illusie het beeld van] een slang kan verschijnen en weer verdwijnen.

Met hen, die U inderdaad niet begrijpen als zijnde de Opperziel, werpt zich enkel om die reden een geheel materieel leven op dat door de kennis der spiritualiteit dan weer verdwijnt, precies zoals met een touw [het beeld van] het lichaam van een slang verschijnt en verdwijnt. (Vedabase)

 

Tekst 26

Omschrijvingen als zijnde gebonden aan de materie of bevrijd zijn, komen voort uit onwetendheid. Als men beseft dat de twee niet los staan van elkaar, bevindt men zich in de ware kennis en het onbelemmerde bewustzijn [zoals-het-is, vrij van mâyâ] van het zuivere bovenzinnelijke zelf. [Ze verliezen dan hun betekenis] net zoals dag en nacht voor de zon zelf te betwijfelen zaken zijn.

Omschrijvingen als zijnde gebonden aan de materie of bevrijd zijn komen voort uit niet weten, feitelijk zijn de twee er niet los van elkaar [maar zijn ze hetzelfde in het gebonden zijn aan wat geen illusie is] als men, zoals met dagen en nachten voor de zon, naar behoren onderscheid maakt naar gelang de ware kennis van de zuivere transcendentale, geestelijke ziel waarvan het bewustzijn niet belemmerd is [zoals-het-is, vrij van mâyâ]. (Vedabase)


Tekst 27

O, hoe onwetend is de dwaasheid van personen die van U, de Oorspronkelijke Ziel, denken dat U iets anders zou zijn, en het Zelf beschouwen als iets dat je op kan zoeken [als zijnde iemand] in de buitenwereld  [zie B.G. 18: 16]!

Oh, hoe onwetend die dwaasheid van personen die denken over U, de Oorspronkelijke Ziel, als zijnde iets anders en over het Zelf als [zijnde iemand die is] na te trekken in de buitenwereld! [zie B.G. 18: 16] (Vedabase)

 

Tekst 28

De gerealiseerde toegewijden [de wijzen] die alles verwerpen wat niet 'dat' is [zie neti neti 7.7: 23], jagen U na in zichzelf, o Onbegrensde. Hoe kan zo'n persoon van onderscheid, nu de ware aard van het 'touw' dat hij voor zich ziet op prijs stellen, zonder de illusie [ervan] een 'slang' te zien af te wijzen [zie ook 10.6: 8, en B.G. 18: 37]?

De waarachtigen, die vanbinnen verwerpen wat niet 'dat' is [zie neti neti 7.7: 23], zijn inderdaad naar U op zoek, o Onbegrensde; zou zelfs maar een man van waarheid, die gevangen is in het onware van de 'slang' die altijd vlakbij is, [er meteen toe] in staat zijn waardering op te brengen voor het ware van het 'touw'? [zie ook 10.6: 8, en B.G. 18: 37] (Vedabase)


Tekst 29

Daarom is het zo, mijn Heer, dat men, slechts gezegend zijnde met een spoor van Uw lotusvoeten, al de waarheid kan begrijpen van de glorie van Uw Allerhoogste Persoonlijkheid, terwijl dat niet opgaat voor een ander, hoe lang hij ook speculeert.

Daarom is het zo mijn Heer dat men, al werd men maar met een spoor van Uw lotusvoeten gezegend, dan in feite de zekere waarheid kent van de grootheid van de Allerhoogste Persoonlijkheid, en dat gaat niet op voor iemand anders, hoe lang hij ook speculeert. (Vedabase)

 

Tekst 30

Mag het daarom zo zijn, o Heer, dat in deze geboorte, een volgende of zelfs een ander soort van leven, er dat grootste geluk zal zijn waarin ik, door één van Uw toegewijden te worden, dan geheel van dienst ben aan de lotusknoppen van Uw voeten?

Mag het daarom zo zijn o Meester, dat, in deze geboorte, een volgende inderdaad of zelfs een leven waar we liever niet over nadenken, er dat grootste geluk is waardoor ik, met het alleen maar worden van een van Uw toegewijden, ten volle van dienst ben bij de lotusknoppen van Uw voeten? (Vedabase)

 

Tekst 31

Hoe gelukkig zijn de koeien en de gopî's van Vraja wel niet van wie U, naar Uw volle bevrediging in de gedaante van de kalfjes en de jongens, de nectargelijke moedermelk hebt gedronken? O Almachtige Heer, die voldoening van U kon tot op heden door geen enkel Vedisch offer worden geëvenaard!
Hoe fortuinlijk is Vraja niet en zijn de koeien en de gopî's niet van wie U, naar Uw volle bevrediging, in de gedaante van de kalfjes en de jongens de nectargelijke moedermelk hebt gedronken, o Almachtige Heer, en van wie de voldoening vooralsnog door geen vedisch offer kon worden geëvenaard. (Vedabase)

 

Tekst 32

Welk een geluk, o wat een fortuin houdt het in voor Nanda, de gopa's en de andere bewoners van Vraja, om U als hun vriend te hebben, U, de Volledige, Absolute en Eeuwige Waarheid van de Bovenzinnelijke Gelukzaligheid.

Welk een geluk, o wat een fortuin houdt het voor Nanda, de gopa's en de andere bewoners van Vraja in, om als hun vriend het Allerhoogste Verblijf van de Gelukzaligheid te hebben, de Volledige, Absolute en Eeuwige Waarheid. (Vedabase)

 

Tekst 33

En hoe groot het goede geluk van deze mensen ook moge zijn, o Onfeilbare, wij, de elf [heersende halfgoden van de zinnen ***], S'iva en de andere leidende halfgoden, zijn er zeer gelukkig mee om, keer op keer, van de bekers van de zinnen van deze toegewijden, de nectargelijke honing van Uw lotusvoeten te mogen drinken.

En hoe groot het goede van hun geluk ook moge zijn, o Onfeilbare, wij, de elf [***], S'iva en alle andere goden inderdaad, o Wonder, zijn zo gelukkig telkens weer opnieuw middels de bekers van de zinnen van deze toegewijden te mogen drinken van de ambrozijne, bedwelmende honing van Uw lotusvoeten. (Vedabase)

 

Tekst 34

Welke geboorte ik ook maar hier in dit woud zou nemen [zelfs als dit of dat dier of als een plant], zou me het allergrootste geluk brengen, enkel en alleen maar omdat ik dan zou kunnen baden in het stof van de voeten van wie van hen ook [hier], wiens leven geheel in het teken staat van de Allerhoogste Heer Mukunda van wie het stof van Zijn voeten zelfs vandaag gezocht wordt in de Vedische mantra's [de S'ruti's].

Welke geboorte ik ook maar hier in dit woud zou nemen [als dit of dat dier of als een plant] zou me dat allergrootste geluk brengen; enkel en alleen maar door te kunnen baden in het stof van wie van hen ook wiens leven waarlijk volledig van de Allerhoogste Heer Mukunda Zijn voeten is; de voeten waarvan het stof zelfs tot op vandaag wordt gezocht door de S'ruti's [de Veda's]. (Vedabase)

 

Tekst 35

Wat anders dan Uzelf, zou U, die de bron van alle zegeningen bent, o Godheid, als beloning schenken aan deze leden van de koeherdersgemeenschap? Al hun huizen, welvaart, vrienden, beminden, lichamen, kinderen, levensadem en geesten, zijn U toegewijd. Als onze geest aan ook maar iets anders denkt, vervalt die in illusie. Want regelde U , o goddelijke persoonlijkheid, het zelfs niet onbetwijfelbaar zo dat Pûtanâ - die zich vermomde als een toegewijde - en ook haar familieleden [Bakâ en Agha] U konden bereiken?

Wat anders ook dan Uzelve, die waarlijk de bron bent van alle zegeningen, o Godheid, zou U als beloning schenken aan deze leden van de koeherdersgemeenschap wiens huizen, welvaart, vrienden, beminden, lichamen, kinderen, levensadem, en geesten alle U toewijd zijn - onze geest denkend aan enig ander iets vervalt in illusie, daar U het zelfs niet te betwijfelen zo regelde dat Pûtanâ die zich vermomde als een waarachtige en ook haar familieleden [Bakâ en Agha] U konden bereiken, o goddelijke persoonlijkheid. (Vedabase)

 

Tekst 36

Zolang als de mensen niet de Uwe zijn, zijn hun gehechtheden en dergelijke allemaal dieven, is hun huis een gevangenis en is hun verliefdheid als een stel boeien aan hun voeten.

Zolang als mensen niet de Uwe zijn, zijn de gehechtheden en dergelijke allemaal dieven, is het huis een gevangenis en is het verzot zijn als een stel boeien aan hun voeten. (Vedabase)

 

Tekst 37

Hoewel U geheel bovenzinnelijk bent, imiteert [en weerstreeft U] op deze aarde de materiële manier van doen, o Meester, enkel om de hoeveelheid geluk van de mensen van overgave te doen toenemen.

Hoewel U geheel bovenzinnelijk bent bootst U op deze aarde dat na wat materieel is, o Meester, met de bedoeling de mensen die van overgave zijn te onderrichten in Uw verschillende vormen van spiritueel geluk. (Vedabase)


Tekst 38

Laat de mensen [die beweren weet te hebben] van Uw onbegrensde vermogen zeggen wat ze willen - waarom al die woorden? Dat is niet mijn manier, o Meester. Uw grootheid valt buiten het bereik van mijn geest, mijn lichaam en mijn woorden [zie B.G. 2: 42-44]!

Er zijn mensen die hun zekerheid ontlenen aan het gebruik van vele woorden - laat ze hun gang maar gaan, maar wat voor nut heeft het voor ons o mijn Heer, Uw weelde valt immers buiten het bereik van mijn lichaam, mijn geest en mijn woorden [zie B.G. 2: 42-44]! (Vedabase)

 

Tekst 39

Laat me afscheid van U nemen, o Krishna. U weet alles, U ziet alles, U alleen bent de Meester van alle universa, ik stel U dit universum ter beschikking. 

Laat me afscheid van U nemen o Krishna, U weet alles, U ziet alles, U alleen bent de Meester van alle universa, ik stel U dit universum ter beschikking. (Vedabase)

 

Tekst 40

S'rî Krishna, o verschaffer van plezier van de lotus van de Vrishnidynastie. U bent de oorzaak van de ontwikkeling van de zeeën van halfgoden, brahmanen en dieren op deze aarde. Als er valse doctrines heersen verdrijft U de duisternis. U bent de tegenstander van de gewelddadige en wrede demonen op aarde. Voor zolang de zon schijnt, tot het einde der tijden, breng ik U, o aanbiddelijke Allerhoogste Heer, mijn eerbetuigingen.'

S'rî Krishna, U verleent de lotus van de Vrishni-dynastie het geluk; van de zeeën van de aarde, de halfgoden, de brahmanen en de dieren bent U de oorzaak van hun ontwikkeling; als er een gebrek aan rechtschapenheid is verdrijft U de duisternis; van de monsters bent U de tegenstander; voor zolang de zon schijnt, tot het einde der tijden, breng ik, o aanbiddelijke Heer zo hoog Verheven, U mijn eerbetuigingen.' (Vedabase)

 

Tekst 41

S'rî S'uka zei: 'Met het aldus geprezen hebben van de Weelde van de Wereld, keerde de schepper van het universum terug naar zijn verblijfplaats, nadat hij een drietal keren om Hem heen had gelopen en zich had verbogen voor Zijn voeten.

S'rî S'uka zei: 'Na aldus de Weelde van de Wereld te hebben geprezen wenste de schepper van het universum het, met een drietal keren om Hem heen lopen en zich verbuigen voor Zijn voeten, om terug te keren naar zijn verblijfplaats. (Vedabase)

 

Tekst 42

De Allerhoogste Heer verleende degene die uit Hem was voortgekomen Zijn goedkeuring om te vertrekken en bracht toen de kalveren terug naar de rivieroever waar ze zich hadden opgehouden. Daar waren, net als voorheen, al Zijn vrienden aanwezig.

De Allerhoogste Heer, die hem die uit Hem was voortgekomen Zijn goedkeuring gaf, bracht toen de kalveren van waar ze zich hadden opgehouden terug naar de oever van de rivier waar, net als voorheen, Zijn vrienden allen aanwezig waren.  (Vedabase)

 

Tekst 43

Hoewel er een jaar was verstreken en zij, zonder de Heer van hun levens, overdekt waren geweest door Krishna's mâyâ, was het naar het idee van de jongens slechts een halve seconde geleden, o Koning.

Hoewel er een jaar was verstreken en zij, zonder de Heer van hun levens, overdekt waren geweest door Krishna's mâyâ, was er voor de jongens slechts een halve seconde verstreken, o Koning. (Vedabase)

 

Tekst 44

Wat vergeten personen wel niet wiens geesten in deze wereld begoocheld zijn door mâyâ? Vanwege de illusie verkeert de hele wereld voortdurend in staat van verbijstering en vergeet ze zichzelf [haar ziel, haar oorspronkelijke identiteit].

Wat, o wat vergeten personen die in de ban zijn van mâyâ allemaal niet in deze wereld; het daarmee verbijsterd zijn in het bewustzijn zorgt ervoor dat de ganse wereld zichzelf voortdurend kwijt is. (Vedabase)

 

Tekst 45

De vrienden zeiden tot Krishna: 'Wat ben Jij weer snel terug, we hebben nog geen hap kunnen eten ondertussen, kom alsJeblieft hier en eet Je eten op zoals het hoort.'

De vrienden zeiden tot Krishna: 'Wat ben Jij snel weer terug, we hebben nog geen hap kunnen eten ondertussen, kom alsJeblieft hier en eet netjes Je eten op.' (Vedabase)

 

Tekst 46

Hen toelachend genoot de Heer van de Zinnen daarop van Zijn maaltijd met de koeherdersjongens die Hij, toen ze uit het bos terugkeerden naar Vraja, de huid van de python Aghâsura liet zien [zie 10.12].

Hen toelachend genoot de Heer der Zinnen toen Zijn maaltijd met de koeherdersjongens die Hij, toen ze vanuit het bos terugkeerden naar huis in Vraja, de huid liet zien van de python Aghâsura [zie 10.12]. (Vedabase)

 

Tekst 47

Hij wiens lichaam was opgesierd met een pauwenveer, met bloemen en kleuren uit het bos, speelde luid op Zijn bamboefluit. Hij riep naar de kalveren terwijl de jongens de hoorns lieten klinken en Zijn zegenrijke glorie bezongen. Aldus met Zijn kameraden de weidegronden [nabij Vrindâvana] betredend was Hij een genoegen voor het oog van de gopî's.

Terwijl de jongens luid speelden op de bamboefluit en de hoorn en ze Zijn zegenrijke heerlijkheden bezongen, riep Hij, met Zijn lichaam opgesierd met een pauwenveer en met bloemen en kleuren uit het bos, uit naar de kalveren terwijl Hij met Zijn kameraden de weidegronden betrad [nabij Gokula]; de aanblik vormde voor de gopî's een lust voor het oog. (Vedabase)

 

Tekst 48

In Vraja zongen de jongens: 'Vandaag werden we gered door de zoon van Yas'odâ en Nanda, die een grote slang heeft gedood.'

'Vandaag heeft Hij, de zoon van Yas'odâ en Nanda, ons van de grote slang gered door hem te doden', zo zongen de jongens in Vraja.' (Vedabase)

 

Tekst 49

De koning zei: 'Alstublieft, o brahmaan, hoe kon er zo ongekend veel liefde bestaan voor het kind van iemand anders, dat Krishna was, een liefde die zelfs die [van de gopa's en gopî's] voor hun eigen kroost overtrof?'

De koning zei: 'Alstublieft, o brahmaan, hoe kon er zo ongehoord veel liefde zijn voor het kind van iemand anders dat Krishna was, zelfs de liefde overtreffend [die de gopa's en gopî's hadden] voor hun eigen kroost?' (Vedabase)

 

Tekst 50

S'rî S'uka zei: 'Het eigen zelf is voor ieder levend wezen het meest dierbaar, o heerser van de mensen. Al de liefde voor anderen, de kinderen, de weelde enzovoorts is erop gebaseerd.

S'rî S'uka zei: 'Voor ieder levend wezen is in waarheid, o heerser der mensen, het eigen zelf het meest dierbaar, de liefde voor anderen, de kinderen, de weelde enzovoorts is allemaal daarop gebaseerd. (Vedabase)

 

Tekst 51

Daarom, o beste van de koningen, is de liefde die belichaamde wezens voor hun eigen individuele zelf hebben niet gelijk aan de liefde die ze hebben voor wat bij hen hoort, zoals zoons, rijkdom, huizen enzovoorts.

Om die reden o beste der koningen, is de liefde van belichaamde wezens zelfzuchtig en ongelijk aan de liefde voor dat wat tot hen behoort zoals zoons, rijkdom, huizen enzovoorts. (Vedabase)

 

Tekst 52

Personen die spreken over het lichaam als zijnde het zelf [zie ook ahankâra], o beste van de koningen, koesteren hun lichaam daarom [ook] als het dierbaarste en hechten zeker geen gelijke waarde aan datgene wat [of de andere persoon die] ermee geassocieerd is [zie ook B.G. 2: 71].

Voor die personen die in feite spreken over het lichaam als zijnde henzelf [zie ook ahankâra], o beste der koningen, is het lichaam net zo dierbaar en is zo voorzeker dat wat er mee samenhangt niet zo dierbaar. [zie ook B.G. 2: 71] (Vedabase)
 
 

Tekst 53

Als men het lichaam [echter] beschouwt als iets dat men bezit zal het bijgevolg niet zo dierbaar zijn als de ziel [het ware zelf]. Met het ouder worden van het lichaam blijft het verlangen om in leven te blijven immers even sterk.

Als het lichaam [echter] doorgaat voor iets dat men bezit zal het bijgevolg niet zo dierbaar zijn als de ziel, omdat als het oud wordt het verlangen om in leven te blijven onverminderd sterk blijft. (Vedabase)

 

Tekst 54

[Het zelf van] de eigen ziel is daarom alle belichaamde wezens het meest dierbaar. De ziel vormt in feite de zin van het bestaan van al de bewegende en niet-bewegende levende wezens in het universum.

Derhalve is voor alle belichaamde wezens [het zelf van] iemands eigen ziel het meest dierbaar, de ziel vormt feitelijk de zin van het bestaan voor heel dit universum aan bewegende en niet bewegende levende wezens. (Vedabase)

 

Tekst 55

Krishna moet u in dezen zien als de Ziel van alle zielen [ofwel de Superziel]. Het is Hij [dat Zelf] die, op basis van Zijn eigen beheersing verschijnend als een menselijk wezen, op deze wereld aanwezig is voor het heil van het ganse universum.

In dezen moet u Krishna zien als de Volkomen Ziel van de levende wezens die, middels Zijn eigen vermogen verschijnend als een menselijk wezen, hier bestaat voor het heil van het ganse universum. (Vedabase)

 

Tekst 56

Zij die in deze wereld Krishna kennen zoals Hij werkelijk is, begrijpen de bewegende en niet-bewegende levende wezens [met inbegrip van de anorganische materie] als zijnde twee verschillende verschijningsvormen van de Allerhoogste Heer. Hij is het Volkomen Geheel, de essentie waarbuiten er in de wereld niets bestaat [vergelijk B.G. 7: 26].

Zij die in deze wereld Krishna kennen zoals Hij werkelijk is begrijpen het statische en dynamische als zijnde twee verschillende verschijningsvormen van de Allerhoogste Heer die voor het Volkomen Geheel staat, de essentie waarbuiten er alhier in het geheel niets te vinden is [vergelijk B.G. 7: 26]. (Vedabase)

 

Tekst 57

Hij vormt de oorspronkelijke oorzaak van al het bestaande, en zelfs de oorzaak van die ongemanifesteerde natuur [van de nog niet gemanifesteerde materie van pradhâna]. Is er ook maar iets dat los van Krishna, de Allerhoogste Heer kan bestaan?

De Opperheer vormt voor alle levensvormen voorwaar de reden van bestaan, aan Hem ontlenen ze Hun stabiliteit; is er ook maar iets denkbaar dat buiten Hem om zou bestaan? (Vedabase)


Tekst 58

Zijn lotusvoeten, die als een boot zijn, de voeten die voor het hele universum [zelfs voor de grootste goden] de toevlucht van de deugd en verdienste zijn van Hem die zo beroemd is als de Vijand van Mura [de demon], vormen voor hen die daar hun heil hebben gezocht de Allerhoogste Verblijfplaats. In die plaats [Vaikunthha genaamd] wordt geen enkele vorm van ellende aangetroffen. Met hen is met iedere stap genomen, de oceaan van het materiële bestaan [niet meer dan het water in] de hoefafdruk van een kalf [vergelijk 10.1: 5-7 en 10.2: 30].

Voor hen die hun toevlucht hebben genomen tot de lotusknoppen van de voeten, die als een boot zijn, de voeten die voor zelfs de grootsten de veilige haven vormen van de opperste vroomheid zo befaamd voor het bestrijden van Mura [de demon], zijn die voeten de Allerhoogste Verblijfplaats [Vaikunthha] waar geen enkele van de vormen van ellende wordt aangetroffen en is met hen, met iedere stap genomen, de oceaan van het materiële bestaan [niet meer dan het water in] de hoefafdruk van een kalf. [vergelijk 10.1: 5-7 en 10.2: 30]. (Vedabase)

 

Tekst 59

Alles wat u vroeg over wat de Heer deed op Zijn vijfde jaar, en werd uitgedragen op Zijn zesde, heb ik nu voor u beschreven.

Alles waar u naar vroeg wat betreft dat wat de Heer deed op Zijn vijfde jaar en werd uitgedragen op Zijn zesde, heb ik nu voor u beschreven. (Vedabase)

 

Tekst 60

De persoon die verneemt of zingt over dit spel en vermaak van Heer Murâri die Agha vernietigde, over hoe Hij met Zijn vrienden de maaltijd gebruikte op een open plek in het woud en over de bovenwereldlijke [de meervoudige Vishnu]gedaante die Hij aannam met de zelfgeborene, die zo uitvoerig is in zijn gebeden, zal alles wat hij zich [spiritueel] ten doel heeft gesteld bereiken.' (61) *4

De persoon die verneemt of zingt over dit spel en vermaak van Heer Murâri die Agha vernietigde, over hoe Hij met Zijn vrienden de maaltijd gebruikte op een open plek in het woud, en over de bovenwereldse [meervoudige Vishnu]-gedaante die Hij aannam met de zelfgeborene die zo uitvoerig is in zijn gebeden, zal het allesomvattende van zijn belangen bereiken [spirituele volmaaktheid]. (61) *4 (Vedabase)

  

*: Gebaseerd op dit vers stelt S'rîla Prabhupâda in de Caitanya-Caritâmrita, Âdi-lîlâ, hoofdstuk twee, tekst 30 dat Krishna wordt gezien als de ware bron van alle andere expansies van de Vishnu-gedaanten en andere halfgoden die aan hen ontsproten: 'Heer Krishna is Nârâyana, de vader van Brahmâ, omdat Heer Krishna's volkomen expansie Garbhodakas'âyî Vishnu, na zichzelf te hebben neergelegd in de Garbha Oceaan, Brahmâ schiep uit Zijn eigen lichaam. Mahâ-Vishnu in de causale Oceaan en Kshîrodakas'âyî Vishnu, de Superziel in ieders hart, zijn ook transcendentale expansies van de Allerhoogste Waarheid."

**: In zijn commentaar op de Vedanta-sûtra, haalt S'rîla Madhvâcârya de volgende uitspraak aan van de Vedische s'ruti-mantra's: 'satyam hy evedam vis'vam asrijata'. "Dit universum, geschapen door de Heer, is werkelijk."

***: De 'elf' heeft betrekking op de halfgoden die heersen over de zintuigen van het handelen en de waarneming plus de geest: de Digdevatâ's over het gehoor, de Vayu's over de tastzin, Sûrya over het zien, Varuna over de smaak, de As'vinî-kumâra's over het ruiken, Agni over de spraak, Indra over de handen, Upendra over de voeten, Mitra over de uitscheiding, de Prajâpati over het voortplantingsorgaan en Candra over de geest. S'iva is de halfgod die heerst over ahankâra, het valse ego.

*4: Er is een laatste vers bij dit hoofdstuk dat identiek is aan dat van hoofdstuk elf: vers 10.11: 59.
'De twee jongens brachten aldus hun jeugd in de koeiengemeenschap door met verschillende kinderspelletjes als verstoppertje spelen, dammen bouwen en rondspringen alsof ze apen waren.'
[vertaald door de leerlingen van Prabhupâda als]: 'In this way the boys spent their childhood in the land of Vrindâvana playing hide-and-go-seek, building play bridges, jumping about like monkeys and engaging in many other such games.'
Waarschijnlijk hoort dit vers, aanwezig in het oorspronkelijke Sanskriet, hier niet thuis en is het abusievelijk overgebracht van hoofdstuk 11 tijdens het met de hand kopiëren door de eeuwen heen.

*5: In dit hoofdstuk wordt Brahmâ evenals Krishna de ongeborene of aja genoemd, om verwarring te voorkomen is het hier vertaald met 'zelfgeborene', svâyam-bhu, een andere naam voor Brahmâ als hij die rechtstreeks uit Nârâyana voortkwam, terwijl Krishna ondanks de schijn van Zijn nederdalen in een materiële gedaante feitelijk de nimmer geboren oerbron is [zie ook de voetnoot *** bij het vorige hoofdstuk].

 

 

 

 

 

 

Creative
                    Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.

Het eerste schilderij is getiteld: "Brahma Offers Homage to Krishna".
Page from a dispersed series of the Bhagavata Purana (Story of the Lord Vishnu), India. c. 1570-75
Bron:
Philadelphia Museum of Art.
Het tweede schilderij is getiteld: 'Brahmâ Salutes Krishna'.
Folio from a Bhagavata Purana (Ancient Stories of the Lord), India, Delhi region or Rajasthan, South Asia, 1525-1550.
Bron:
LACMA.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties