HOOFDSTUK 18a: DE YOGA VAN BEVRIJDING DOOR VERZAKING

Over verzaking en de drievoudige aard ervan.

 (1) Arjuna zei: 'Eén voor één wil ik te weten komen hoe het zit met de werkelijkheid van de wereldverzakende orde, o machtig gearmde, en begrijpen wat verzaking is, o meester der zinnen, doder van Kes'î.' [Kes'î was een dol paard dat ooit door Krishna werd verslagen]

(2) De Allerhoogste Heer zei: 'Het verlangen van de [materiële] handelingen opgeven is wat de geleerden kennen als de wereldverzakende orde [sannyâs] terwijl het afzien van alle vruchten van handelen is wat zij die ervaren zijn verzaking [tyâga] noemen. (3) Eén groep van grote geesten zegt dat vruchtdragende arbeid [karma] een kwaad is en dus moet worden opgegeven terwijl anderen zeggen dat de werken der opoffering, liefdadigheid en boete in dezen nooit mogen worden verzaakt. (4) Om zeker te zijn over deze verzaking, o beste der Bhârata's, verklaart men dat ze in feite van drieërlei aard is, o tijger onder de mensen. (5) Opoffering, liefdadigheid en boete, behoren nooit te worden opgegeven en voorzeker verplicht tot die offers, vrijgevigheid en inkeer is er zelfs voor de grote zielen zuivering. (6) Maar met al deze handelingen moet zonder twijfel, ze uit plichtsbesef doend, de koppeling met hun resultaten worden opgegeven; dat, o zoon van Prithâ, is Mijn laatste en beste woord erover.

(7) Verzaking dan van activiteiten houdt nooit in dat men afziet van voorgeschreven plichten; een verzaking op die manier geleid door illusie wordt verklaard van onwetendheid te zijn. (8) Hij die zich bezighoudt met verzaking en het opgeeft uit angst, omdat een dergelijke werklast misschien wel te moeilijk is of ongemak voor het lichaam inhoudt, is voorzeker van de hartstocht en nooit zeker van haar uitkomst. (9) Voorgeschreven arbeid zo daadwerkelijk gedaan uit discipline, o Arjuna, en in combinatie met het afzien van het resultaat - die verzaking is, in Mijn visie, van de goedheid. (10) De verzaker die nooit een hekel koestert aan onaangenaam werk, noch gehecht raakt aan het aangename, is verzonken in de goedheid en heeft een intelligentie die vrij is van twijfel. (11) Het is zeker niet mogelijk voor een belichaamd iemand om in alle handelingen tezamen van de verzaking te zijn, maar een verzaker wordt iedereen genoemd die een verzaker is van de vrucht der arbeid. (12) De drie soorten van karmische consequenties van zien dat alles tot de hel leidt, dat men tot de hemel reikt of dat men een combinatie van dezen heeft, komen na het achter zich laten van de wereld voor hen die niet aan verzaking deden, maar dit is nooit het geval voor de wereldverzakende orde.

(13) Begrijp goed van Me dat gezegd wordt dat, tot slot van de vedische analyse, o machtig gearmde, voor de perfectie van alle handelingen, er deze vijf factoren zijn: (14) De plaats, degene die handelt, de verschillende soorten van middelen en de afzonderlijke manieren, als zeker ook het goddelijke als de vijfde. (15) Dezen zijn de vijf die leiden tot al het karma dat men fysiek op zich neemt, in woorden en gedachten, het juiste doend of het tegengestelde. (16) Dus, een ieder die zijn ziel in dezen ziet als de enige factor wordt dan niet geleid door intelligentie; hij is van een dwaze opvatting. (17) Iemand wiens aard zich nimmer valselijk vereenzelvigt; iemand wiens intelligentie nimmer verblind is; hij, zelfs al doodt hij in deze wereld, doodt nimmer, noch raakt hij verstrikt.

(18) Kennis, het gekende en de kenner zijn de drie prikkels tot handelen; de zinnen [of zins-organen], het karma en degene die handelt zijn, zoals je weet, de drie bestanddelen. (19) Men zegt dat de kennis, het handelen en degene die handelt zeker ook van drieërlei aard zijn in termen van de drie geaardheden der natuur; verneem eveneens hoe zij allen van elkaar te onderscheiden zijn. (20) Die kennis waardoor men de onvergankelijke grond van alle levende wezens ziet als onverdeeld hoewel ze qua aantal verdeeld zijn, moet je kennen als verkerend in de goedheid. (21) Maar die kennis welke door verdeeldheid naar de verschillende situaties [die grond] begrijpt als verschillend in al de levende wezens moet je kennen als zijnde van de hartstocht. (22) En dat [weten] welk gefixeerd is op één soort van arbeid alsof dat alles zou zijn, is ongegrond, mist de werkelijkheid en is te gemakkelijk; het wordt verklaard duister te zijn.

(23) Dat handelen dat gereguleerd is, zonder gehechtheid, voorkeur of afkeer en wordt gedaan zonder baatzucht wordt gezegd van de goedheid te zijn. (24) Die arbeid echter die wordt verricht met fanatiek najagen, het geïdentificeerd zijn met de materie, of wederom wordt gedaan onder het uitoefenen van veel druk; wordt gezegd in de geaardheid hartstocht te verkeren. (25) Maar dat werken dat uit is op gehechtheid, dat destructief is, leed veroorzaakt en geen acht slaat op de gevolgen of wordt begonnen met een verkeerd begrip van het eigen kunnen; dat wordt gezegd van de onwetendheid te zijn.

(26) Een werker die bevrijd is van gehechtheid, die niet in dienst staat van het lichaam, gekwalificeerd is en met overtuiging er het beste van maakt, onwankelbaar is in het bereiken van het doel en in geval van mislukking, zegt men is in de geaardheid goedheid. (27) Een werker wordt verklaard van de hartstocht te zijn als hij zeer gehecht is in zijn verlangen te werken voor het resultaat, begerig is, van een gewelddadige aard, onzuiver in zijn motieven en zich laat leiden door vreugde en verdriet. (28) Niet verbonden, materialistisch, koppig, bedrieglijk, tegen anderen ingaand, lui, neerslachtig en alles voor zich uitschuivend is wat men zegt van de werker in de geaardheid onwetendheid.

(29) O overwinnaar van de weelde, luister nu als Ik in detail voor je uiteenzet hoe de afzonderlijke typen van intelligentie en overtuiging voorzeker ook in drie soorten naar de geaardheden der natuur van elkaar verschillen. (30) O zoon van Prithâ, begrip, dat weet hoe vooruit te komen en hoe ervan af te zien, wat wel en wat niet moet worden gedaan, wat men behoort te vrezen en wat niet en wat gebondenheid is en wat van de bevrijding is; weet dat dat van de goedheid is. (31) Niet precies wetend wat overeenkomt met de oorspronkelijke aard en wat er tegenin gaat, wat het goede is en wat verkeerd zou zijn; die intelligentie, o zoon van Prithâ, is in de geaardheid hartstocht. (32) De intelligentie welke op die manier versluierd is door illusie en denkt dat onrecht de ware aard is en dat alles de verkeerde kant opgaat; die intelligentie, o zoon van Prithâ, is van de onwetendheid.

(33) Die houding welke door een ongebroken yogapraktijk de activiteit van het denken, de levenskracht en de zins-organen onder controle houdt; die vastbeslotenheid, o zoon van Prithâ, is van de geaardheid goedheid. (34) Maar de manier van doen, o Arjuna, waarmee men vasthoudt aan de rechtgeaarde plicht, het plezier en de materiële vooruitgang uit gehechtheid in het begeren van de vruchten; die overtuiging, o zoon van Prithâ is in de geaardheid hartstocht. (35) Die wil waarmee men het slapen, vrezen, weeklagen, het laten afhangen en zeker ook het veronderstellen nooit opgeeft, is van een onintelligente houding in de geaardheid onwetendheid, o zoon van Prithâ.

(36) Maar verneem nu van Mij over de drie soorten van geluk die men geniet door vasthoudendheid, o beste onder de Bhârata's en waarvan men het einde van zijn zorgen tegemoet ziet. (37) Dat geluk welk in aanvang als gif is maar op het eind te vergelijken is met nectar, is in de geaardheid goedheid gezegd aan de ziel te zijn ontsprongen bij genade van de intelligentie. (38) Dat geluk dat resulteert uit het contact van de zintuigen met de zins-objecten en dat in het begin gelijk nectar maar op het laatst als vergif is; dat begrip wordt beschouwd in de geaardheid hartstocht te verkeren. (39) Dat wat van het begin tot het einde geluk is dat berust op zelfmisleiding, van de traagheid is, lui is en van misverstaan; dat wordt gezegd van onwetendheid te zijn. (40) Geen wezen heeft zijn bestaan, noch hier op aarde noch in de hogere sferen onder het goddelijke, dat vrij is van de invloed van deze drie geaardheden der materiële natuur.'

 


 



 

 

 




Filognostisch
* begrip van de Bhagavad Gîtâ van Orde

Tekst 1

Arjuna zei: 'Eén voor één wil ik te weten komen hoe het zit met de werkelijkheid van de wereldverzakende orde, o machtig gearmde, en begrijpen wat verzaking is, o meester der zinnen, doder van Kes'î.' [Kes'î was een dol paard dat ooit door Krishna werd verslagen]

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Arjuna zei: 'O man van beheersing en meester over de zintuigen, ik zou graag de waarheid willen weten over de wereldverzakende orde en ook wat ik voor mezelf, los van die orde, zou moeten weten over die verzaking o duivelbestrijder.' (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 2

De Allerhoogste Heer zei: 'Het verlangen van de [materiële] handelingen opgeven is wat de geleerden kennen als de wereldverzakende orde [sannyâs] terwijl het afzien van alle vruchten van handelen is wat zij die ervaren zijn verzaking [tyâga] noemen.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

De fortuinlijke zei: 'Wat de geleerden kennen als de wereldverzakende orde, houdt in dat men het opgeeft zich te verlustigen in het karma; wijze mannen spreken van verzaking als in alles wat men onderneemt het baatzuchtig motief is opgegeven. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 3

Eén groep van grote geesten zegt dat vruchtdragende arbeid [karma] een kwaad is en dus moet worden opgegeven terwijl anderen zeggen dat de werken der opoffering, liefdadigheid en boete in dezen nooit mogen worden verzaakt.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

De ene groep denkers zegt dat karma een kwaad is en dat het derhalve moet worden opgegeven, terwijl anderen benadrukken dat, in deze kwestie, de werken van opoffering, liefdadigheid en boete nimmer mogen worden opgegeven. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 4

Om zeker te zijn over deze verzaking, o beste der Bhârata's, verklaart men dat ze in feite van drieërlei aard is, o tijger onder de mensen.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Om helder te zijn in deze aangelegenheid van de verzaking, o beste van de Kurudynastie, spreekt men in feite van drie soorten o tijger onder de mensen. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 5

Opoffering, liefdadigheid en boete, behoren nooit te worden opgegeven en voorzeker verplicht tot die offers, vrijgevigheid en inkeer is er zelfs voor de grote zielen zuivering.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Inderdaad moeten handelingen van offeren, liefdadigheid en boete nimmer eraan gegeven worden, daar zelfs de grootste zielen nog zuivering vinden in dat offeren, liefdadig zijn en boete doen. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 6

Maar met al deze handelingen moet zonder twijfel, ze uit plichtsbesef doend, de koppeling met hun resultaten worden opgegeven; dat, o zoon van Prithâ, is Mijn laatste en beste woord erover.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Maar zonder twijfel moet met al deze handelingen die men uit plichtsbesef verricht, de koppeling aan het behalen van resultaten worden opgegeven; dat, o zoon van Prithâ, is het laatste en het beste wat ik hierover te zeggen heb. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 7

Verzaking dan van activiteiten houdt nooit in dat men afziet van voorgeschreven plichten; een verzaking op die manier geleid door illusie wordt verklaard van onwetendheid te zijn.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Van verzaking zijn in karmische aangelegenheden houdt dan nimmer in dat men voorgeschreven plichten opgeeft; een dergelijke verzaking geleid door illusie, wordt verklaard van de onwetendheid te zijn. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 8

Hij die zich bezighoudt met verzaking en het opgeeft uit angst, omdat een dergelijke werklast misschien wel te moeilijk is of ongemak voor het lichaam inhoudt, is voorzeker van de hartstocht en nooit zeker van haar uitkomst.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Hij die het uit angst opgeeft, of omdat een bepaalde werklast misschien te zwaar zou zijn of ongemak zou inhouden voor het lichaam, is wis en zeker een verzaker in de greep van de hartstocht, iemand die nimmer de essentie van de verzaking doorheeft. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 9

Voorgeschreven arbeid zo daadwerkelijk gedaan uit discipline, o Arjuna, en in combinatie met het afzien van het resultaat - die verzaking is, in Mijn visie, van de goedheid.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Als men een bepaalde periode werkt terwille van een resultaat en dat combineert met een verzaken van het resultaatgericht handelen op andere tijden, is een dergelijke verzaking Arjuna, naar mijn idee van de goedheid. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 10

De verzaker die nooit een hekel koestert aan onaangenaam werk, noch gehecht raakt aan het aangename, is verzonken in de goedheid en heeft een intelligentie die vrij is van twijfel.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Hij die, intelligent genoeg, kapt met de twijfels, van de verzaking is, maar er nimmer een hekel aan heeft om wat stress te moeten verdragen in het werken voor een bepaald resultaat, noch eraan hecht genoegen te beleven aan het beoefenen van zijn vaardigheden daarin, is verzonken in de goedheid. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 11

Het is zeker niet mogelijk voor een belichaamd iemand om in alle handelingen tezamen van de verzaking te zijn, maar een verzaker wordt iedereen genoemd die een verzaker is van de vrucht der arbeid.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Zeker is het voor de belichaamde onmogelijk om volledig verzaakt te zijn in al zijn bezigheden, maar men wordt een verzaker genoemd als men een verzaker is van de vruchten van de arbeid. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 12

De drie soorten van karmische consequenties van zien dat alles tot de hel leidt, dat men tot de hemel reikt of dat men een combinatie van dezen heeft, komen na het achter zich laten van de wereld voor hen die niet aan verzaking deden, maar dit is nooit het geval voor de wereldverzakende orde.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Als men zich van de wereld afkeert zijn er, voor hen die niet van de verzaking waren, de drie soorten van karmische gevolgen van het onder ogen moeten zien dat alles op de hel uitdraait, dat men tot de hemel reikt of dat men een mengvorm van dezen krijgt, maar dit is nimmer het geval voor hen die tot de wereldverzakende orde behoren.35 (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 13

Begrijp goed van Me dat gezegd wordt dat, tot slot van de vedische analyse, o machtig gearmde, voor de perfectie van alle handelingen, er deze vijf factoren zijn:

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Neem tot besluit van de analyse van mij aan dat er de volgende vijf oorzaken zijn, o man van beheersing, waarvan men zegt dat ze ten dienste staan van de volkomenheid van alle handelingen: (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 14

De plaats, degene die handelt, de verschillende soorten van middelen en de afzonderlijke manieren, als zeker ook het goddelijke als de vijfde.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

De plaats, de persoon, de materiële middelen, de wegen die worden bewandeld en dat wat bij lotsbeschikking is geregeld.36 (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 15

Dezen zijn de vijf die leiden tot al het karma dat men fysiek op zich neemt, in woorden en gedachten, het juiste doend of het tegengestelde.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Wat voor soort arbeid een persoon ook verricht in lichamelijk opzicht, in wat hij zegt of in geestelijk opzicht, is steeds van deze vijf oorzaken, ongeacht of hij nu het juiste of het onjuiste doet. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 16

Dus, een ieder die zijn ziel in dezen ziet als de enige factor wordt dan niet geleid door intelligentie; hij is van een dwaze opvatting.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Dus, een ieder die denkt dat de individuele ziel die aan het werk is de enige factor in het spel zou zijn, ziet, al te dwaas zijn verstand niet gebruikend, de dingen niet zoals ze zijn. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 17

Iemand wiens aard zich nimmer valselijk vereenzelvigt; iemand wiens intelligentie nimmer verblind is; hij, zelfs al doodt hij in deze wereld, doodt nimmer, noch raakt hij verstrikt.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Iemand die zich niet laat leiden door het ego en het ook niet zoekt bij een ander, raakt nimmer verstrikt en is, zelfs al heeft hij anderen omgebracht, nooit aan te merken als degene die de oorzaak is. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 18

Kennis, het gekende en de kenner zijn de drie prikkels tot handelen; de zinnen [of zins-organen], het karma en degene die handelt zijn, zoals je weet, de drie bestanddelen.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Wat aanzet tot handelen zijn de drie factoren van de kenner, de kennis en het gekende, terwijl de werker, het werken en de werkende zintuigen, de drie onderdelen vormen waar het met het karma allemaal op aankomt. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 19

Men zegt dat de kennis, het handelen en degene die handelt zeker ook van drieërlei aard zijn in termen van de drie geaardheden der natuur; verneem eveneens hoe zij allen van elkaar te onderscheiden zijn.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Men zegt dat wat betreft de kennis, de arbeid en degene die bezig is er evenzo drie verschillende kwaliteiten zijn in de zin van de drie geaardheden; verneem ook wat die allemaal zijn. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 20

Die kennis waardoor men de onvergankelijke grond van alle levende wezens ziet als onverdeeld hoewel ze qua aantal verdeeld zijn, moet je kennen als verkerend in de goedheid.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Die kennis waarmee men van de levende wezens, ondanks dat ze verdeeld zijn in talloze aantallen, hun onvergankelijke bestaansgrond herkent als zijnde één en dezelfde, moet je achten als zijnde van de goedheid. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 21

Maar die kennis welke door verdeeldheid naar de verschillende situaties [die grond] begrijpt als verschillend in al de levende wezens moet je kennen als zijnde van de hartstocht.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Maar die kennis waarmee men het levende wezen, vanwege zijn verdeeld zijn over verschillende omstandigheden, waarneemt als zijnde verschillend in al deze levensvormen, moet worden beschouwd als zijnde van de hartstocht. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 22

En dat [weten] welk gefixeerd is op één soort van arbeid alsof dat alles zou zijn, is ongegrond, mist de werkelijkheid en is te gemakkelijk; het wordt verklaard duister te zijn.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

En als men gefixeerd is op één ding alsof dat alles zou zijn, wordt dat soort van weten, dat te gemakzuchtig is, ongefundeerd en onrealistisch, gezien als zijnde van de duisternis. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 23

Dat handelen dat gereguleerd is, zonder gehechtheid, voorkeur of afkeer en wordt gedaan zonder baatzucht wordt gezegd van de goedheid te zijn.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Die arbeid die zich aan werkschema's houdt en welke, vrij van gehechtheid, voorkeur of afkeer, wordt uitgevoerd zonder uit te zijn op een of ander resultaat, ziet men als zijnde van de goedheid. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 24

Die arbeid echter die wordt verricht met fanatiek najagen, het geïdentificeerd zijn met de materie, of wederom wordt gedaan onder het uitoefenen van veel druk; wordt gezegd in de geaardheid hartstocht te verkeren.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Maar als men tewerk gaat met ego en veel moeite doet om resultaten te behalen, zegt men dat het werk dat men doet van de geaardheid hartstocht is. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 25

Maar dat werken dat uit is op gehechtheid, dat destructief is, leed veroorzaakt en geen acht slaat op de gevolgen of wordt begonnen met een verkeerd begrip van het eigen kunnen; dat wordt gezegd van de onwetendheid te zijn.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Men zegt dat het werk dat men verricht van de geaardheid onwetendheid is als men, gemotiveerd voor gehechtheden, eigenwillig, zonder acht te slaan op mogelijke gevolgen, destructief en anderen verdriet bezorgend, met een foute voorstelling van zaken tewerk gaat. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 26

Een werker die bevrijd is van gehechtheid, die niet in dienst staat van het lichaam, gekwalificeerd is en met overtuiging er het beste van maakt, onwankelbaar is in het bereiken van het doel en in geval van mislukking, zegt men is in de geaardheid goedheid.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Een werker, vrij van gehechtheid en egowaan, die gekwalificeerd, vastbesloten en onwankelbaar in succes en mislukking zijn uiterste best doet, wordt gezegd van de geaardheid goedheid te zijn. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 27

Een werker wordt verklaard van de hartstocht te zijn als hij zeer gehecht is in zijn verlangen te werken voor het resultaat, begerig is, van een gewelddadige aard, onzuiver in zijn motieven en zich laat leiden door vreugde en verdriet.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Een werker die, staand op resultaten, zich laat leiden door vreugde en verdriet en die, onzuiver in zijn motieven, hebzuchtig is en van een gewelddadige aard, wordt verklaard van de hartstocht te zijn. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 28

Niet verbonden, materialistisch, koppig, bedrieglijk, tegen anderen ingaand, lui, neerslachtig en alles voor zich uitschuivend is wat men zegt van de werker in de geaardheid onwetendheid.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Van de werker in de geaardheid onwetendheid zegt men dat hij, materialistisch, obstinaat en bedrieglijk, niet verbonden is en dat hij, in zijn antisociale houding, lui is, neerslachtig en alles op de lange baan schuift. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 29

O overwinnaar van de weelde, luister nu als Ik in detail voor je uiteenzet hoe de afzonderlijke typen van intelligentie en overtuiging voorzeker ook in drie soorten naar de geaardheden der natuur van elkaar verschillen.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

O veroveraar der weelde, luister nu naar mijn gedetailleerde beschrijving van hoe, naar gelang de verschillende geaardheden, de afzonderlijke soorten van intelligentie en overtuigd zijn eveneens in drieërlei opzicht van elkaar verschillen. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 30

O zoon van Prithâ, begrip, dat weet hoe vooruit te komen en hoe ervan af te zien, wat wel en wat niet moet worden gedaan, wat men behoort te vrezen en wat niet en wat gebondenheid is en wat van de bevrijding is; weet dat dat van de goedheid is.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

O zoon van Prithâ, dat verstaan is van de goedheid dat zowel weet heeft van de vooruitgang als van stilstand, weet wat er wel en wat er niet moet worden gedaan, weet waar men bang voor moet zijn en waar men niet bang voor moet zijn, en weet wat van de gebondenheid is en wat van de bevrijding. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 31

Niet precies wetend wat overeenkomt met de oorspronkelijke aard en wat er tegenin gaat, wat het goede is en wat verkeerd zou zijn; die intelligentie, o zoon van Prithâ, is in de geaardheid hartstocht.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Die intelligentie die, o zoon van tante Prithâ, niet precies weet wat tot de oorspronkelijke aard behoort en wat tegen die aard ingaat, noch goed en kwaad uit elkaar weet te houden, is een intelligentie in de geaardheid der hartstocht die de dingen niet helder ziet. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 32

De intelligentie welke op die manier versluierd is door illusie en denkt dat onrecht de ware aard is en dat alles de verkeerde kant opgaat; die intelligentie, o zoon van Prithâ, is van de onwetendheid.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

O zoon van Prithâ, die intelligentie waarmee, versluierd door illusie, alles de verkeerde kant op gaat en men dat wat onrecht is houdt voor rechtschapenheid, is van de onwetendheid. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 33

Die houding welke door een ongebroken yogapraktijk de activiteit van het denken, de levenskracht en de zins-organen onder controle houdt; die vastbeslotenheid, o zoon van Prithâ, is van de geaardheid goedheid.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

O zoon van Prithâ, die overtuiging die, met een constante yogapraktijk, de activiteit van de geest, de ademhaling en de zinnen onder controle heeft, is een vastbeslotenheid die van de goedheid is. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 34

Maar de manier van doen, o Arjuna, waarmee men vasthoudt aan de rechtgeaarde plicht, het plezier en de materiële vooruitgang uit gehechtheid in het begeren van de vruchten; die overtuiging, o zoon van Prithâ is in de geaardheid hartstocht.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Maar die overtuiging Arjuna, waarmee men, aan zijn religiositeit, sensualiteit en materiële zaken vasthoudend37, staat op het eigen voordeel, is een vastbeslotenheid o zoon van Prithâ, in de geaardheid hartstocht. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 35

Die wil waarmee men het slapen, vrezen, weeklagen, het laten afhangen en zeker ook het veronderstellen nooit opgeeft, is van een onintelligente houding in de geaardheid onwetendheid, o zoon van Prithâ.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Die overtuiging waarin men onintelligent niet van ophouden weet met het slapen, vrezen, zich beklagen, en druilen alsook met het zich baseren op veronderstelde waarheden, is van de geaardheid onwetendheid o zoon van Prithâ. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 36

Maar verneem nu van Mij over de drie soorten van geluk die men geniet door vasthoudendheid, o beste onder de Bhârata's en waarvan men het einde van zijn zorgen tegemoet ziet.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Maar verneem nu van mij over de drie soorten van geluk die men in standvastigheid geniet o beste van de Veelen-nazaten, en waarvan men in standvastigheid een einde aan zijn verdriet ziet komen. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 37

Dat geluk welk in aanvang als gif is maar op het eind te vergelijken is met nectar, is in de geaardheid goedheid gezegd aan de ziel te zijn ontsprongen bij genade van de intelligentie.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Dat geluk dat in het begin als gif is, maar op het laatst is te vergelijken met nectar, is, ontsprongen aan de ziel bij de genade van de intelligentie, van de geaardheid goedheid zoals men dat zegt. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 38

Dat geluk dat resulteert uit het contact van de zintuigen met de zins-objecten en dat in het begin gelijk nectar maar op het laatst als vergif is; dat begrip wordt beschouwd in de geaardheid hartstocht te verkeren.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Dat geluk dat het resultaat is van het contact dat men met de zintuigen heeft met de voorwerpen van de zinnen en dat aanvankelijk als nectar is maar op den duur als vergif werkt, is een vorm van geluk waarvan men weet dat die hoort bij de geaardheid hartstocht. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 39

Dat wat van het begin tot het einde geluk is dat berust op zelfmisleiding, van de traagheid is, lui is en van misverstaan; dat wordt gezegd van onwetendheid te zijn.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Dat geluk dat van het begin tot het einde gebaseerd is op zelfmisleiding, verwaarlozing, luiheid en wanbegrip, beschouwt men als zijnde van de onwetendheid. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 40

Geen wezen heeft zijn bestaan, noch hier op aarde noch in de hogere sferen onder het goddelijke, dat vrij is van de invloed van deze drie geaardheden der materiële natuur.'

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Noch op aarde, noch onder de goden in de hogere sferen, is er ook maar iemand die vrij is van de invloed van deze drie geaardheden van de materiële natuur.' (Sanskriet & traditie)

 

 

 

 

 

Versies geraadpleegd:

- Een Lied van Geluk - Een moderne Gîtâ - de moderne versie van filognosie (ook in mp3-audio).

- Een Lied van Geluk - Een Klassieke Gîtâ - de klassieke versie van filognosie.

- The Bhagavad Gîta-as-it-is by Swami Bhaktivedânta Prabhupâda (PDF-download).

- The Bhagavad Gîta-as-it-is: online (version 1.0).

- The Bhagavad Gita by the Bhagavad Gita Trust.

- Bhagavad Gita by Sanderson Beck.

- Bhagavad Gita by Ramanad Prasad (American Gita society).

- Srimad Bhagavad-gita - The Hidden Treasure of the Sweet Absolute (from the Vaishnav' S'rî Caitanya Saraswath math).

Sanskrit dictionary: (Monier-Williams' 'Sanskrit-English Dictionary').

 

  

 

   

 
     Bestel het boek: 'Een Lied van Geluk - Een klassieke Gîtâ' 



 

 

Productie en copyright van deze vertaling: Anand Aadhar Prabhu              
De filognostische vertaling is van dezelfde auteur.              
2007©Bhagavata.org