Afbeeldingen Canto 11 -
pagina 1 - 2 - 3 - 4
Hoofdstuk
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8
Hoofdstuk
1: De Vloek over de Yadu-dynastie
(13-15) [Daar
aangekomen] werden ze door jonge knapen van de
Yadudynastie benaderd in een spel waarin
Sâmba, de zoon van Jâmbavatî [zie ook 10.68], zich
had uitgedost in vrouwenkleren. Nederigheid
veinzend grepen ze hun voeten
beet en vroegen ze onbeschaamd: 'Deze
zwartogige zwangere vrouw wil u wat vragen,
maar ze is te verlegen om het zelf te doen.
Kan u wiens blik altijd helder is, zeggen of
zij, die op het punt staat te bevallen en
graag een zoon wil, er een zal krijgen?

Hoofdstuk
2: Mahârâja Nimi Ontmoet de
Negen Yogendra's

(3) Op een dag zei
Vasudeva het volgende tot de devarishi,
die bij hem was langsgekomen, respectvol was
verwelkomd en was vereerd met de nodige
hulpmiddelen en een comfortabele zitplaats.

(39) Vernemend over de in
ieder opzicht gunstige verschijningen en
handelingen van Hem met het Wiel in Zijn Hand
[zie 1.9:
37], van
Wie de met hen samenhangende namen worden
bezongen in deze wereld, moet men, zingend
zonder de materiële gebondenheid [van een
vrouw, een huis en kinderen], zich vrijelijk
en zonder schaamte in alle richtingen bewegen.

Hoofdstuk
3: Bevrijding
uit Mâyâ en Karma
met het Kennen en Aanbidden van de Heer
(8) Als de ontbinding van de materiële
elementen op handen is, trekt de [Heer in de
gedaante van de] Tijd, die geen begin of einde
kent, het gemanifesteerde universum, dat
bestaat uit de grofstoffelijke objecten en
subtiele geaardheden, terug in het
niet-gemanifesteerde [zie ook 3.29: 40-45, 3.26: 51].

(48) Met het hebben
verworven van de genade [de initiatie] van de
leraar van het voorbeeld [de âcârya],
die hem laat zien wat per traditie werd
overgeleverd, moet de toegewijde de gedaante van de Hoogste
Persoonlijkheid aanbidden waar hij de voorkeur
aan geeft [zie
ook B.G. 3:
35, 7: 20].
Hoofdstuk
4: De
Handelingen van Nara-Nârâyana
en de Andere Avatâra's Beschreven
(6) Hij werd als Nara en Nârâyana,
de besten van de wijzen volmaakt van vrede,
geboren uit Mûrti, de dochter van Daksha en
echtgenote van Dharma [*]. Ze pleitten voor
het naleven van de plicht die zich kenmerkt
door het beëindigen van materiële
activiteiten, en leven zelfs vandaag de dag nog
gediend door de grootste wijzen aan Hun voeten [zie B.G. 9: 27 en ook 2.7: 6, 4.1: 49-57, 5.19: 9].
(18) In Zijn visincarnatie
[Matsya] beschermde Hij
Vaivasvata Manu [Satyavrata], de planeet aarde
en de kruiden tijdens de grote vloed. In Zijn
zwijnincarnatie [Varâha] bevrijdde Hij de aarde uit de
wateren en doodde Hij de demonische zoon
van Diti [Hiranyâksha]. In de gedaante van een schildpad [Kurma] hield Hij de berg
[Mandara] op Zijn rug waarmee de nectar
werd gekarnd. Hij bevrijdde [in Zijn
bovenzinnelijke gedaante, Vishnu] de koning van de
olifanten [Gajendra] die zich aan Hem overgaf toen hij vanwege de krokodil in nood verkeerde.
(19) Hij verloste de
biddende ascetische wijzen [de kleine Vâlakhilya's] die ten val waren
gekomen [in het water van de hoefafdruk van
een koe]. Hij verloste Indra van de ban van
duisternis nadat hij Vritrâsura gedood had. Hij
verloste de echtgenotes van de halfgoden die hulpeloos [door Bhaumâsura] gevangen waren gezet
in het Asurapaleis. In de gedaante van
Nrisimhadeva doodde Hij Hiranykas'ipu, de Asurakoning, om
de vrome toegewijden van hun angst te
bevrijden. (20) Verder pakte Hij als Heer Vâmana,
onder het voorwendsel van liefdadigheid, de
aarde van Bali af en gaf Hij haar aan de zoons van Aditi. Middels Zijn verschillende
verschijningen beschermt Hij tijdens de heerschappij van
iedere Manu de werelden. Voor het heil van de
godvrezenden, doodde Hij [gezeten op Garuda zo
ook] al de Daityaleiders in een strijd tussen de goden en
demonen [zie 8.10]. (21) Als Heer Paras'urâma bevrijdde Hij
de aarde van de leden van de heersende klasse
en vernietigde Hij, als het vuur dat Hij als een
afstammeling van Bhrigu was, zevenentwintig
keer de dynastie van Haihaya. Als de echtgenoot
van Sîtâ [Râmacandra] onderwierp Hij de
oceaan en doodde Hij op Lankâ Tienkop [Râvana] met inbegrip van
zijn soldaten. Het vertellen van de verhalen
over de heerlijkheden van Hem die altijd
zegerijk is, maakt een einde aan de
onzuiverheid van de hele wereld. (22) De Ongeboren Heer zal
[als Krishna] Zijn geboorte nemen in de
Yadudynastie en zal, om de overlast van de
aarde terug
te dringen, daden verrichten die zelfs voor de
halfgoden moeilijk op te brengen zijn. Hij zal
[daarna als
de Boeddha] met argumenten van speculatieve
aard hen verbijsteren die los van Hem [of de
tradities] hun offers brengen. Aan het einde
van Kali-yuga zal Hij [als Heer Kalki]
tenslotte een einde maken aan al de heersers
van twijfelachtig allooi.

Hoofdstuk
5: Nârada
Besluit Zijn Onderricht aan Vasudeva
(13) Het staat voorgeschreven dat wijn
moet worden geaccepteerd door eraan te ruiken
en dat evenzo een beest volgens de
voorschriften moet worden gedood en niet door
het pijn te doen [op de verkeerde
'gewelddadige' manier]. Op dezelfde manier is
seksuele gemeenschap er om kinderen te
verwekken en niet zozeer voor het zinnelijk
genot [B.G. 7: 11]. Voor deze
allerzuiverste plichtsbetrachting volgens de
regels, hebben zij [de minder intelligenten]
geen begrip [zie ook 7.15].

(34) O Allerhoogste
Persoonlijkheid, laat me Uw lotusvoeten vereren,
want U, gefixeerd in het dharma, zag in reactie
op de woorden van een brahmaan [als Akrûra, S'rî
Advaita] af van de zo moeilijk te verzaken en
door de halfgoden fel begeerde weelde van S'rî,
o U die, [als Râma, Krishna, de Boeddha,
Caitanya etc.] van genade zijnd voor degenen
gevangen in de dierlijke aard, Zich begaf naar
het afgelegen gebied [India, de wildernis, het
woud, de woestijn, met sannyâsa] om Uw
verlangde doel na te jagen [Uw missie, Uw
dharma, Uw aanwezigheid als de Heer van de
toegewijden, 4*].'

Hoofdstuk
6: Retraite
op Advies van Brahmâ en
Uddhava Privé Toegesproken
(15) U bent de oorzaak van
de schepping, handhaving en vernietiging van dit
[universum]. U bent de oorzaak van het
ongeziene, van de individuele ziel en van het
grote geheel van de manifeste werkelijkheid. Men
zegt dat U, deze zelfde persoonlijkheid, de
alles beheersende tijdfactor bent die zich doet
gelden als een rad dat bestaat uit drie delen
[zomer, winter en herfst/lente]. Men beweert dat
U de Allerhoogste Persoonlijkheid bent die in de
gedaante van de Tijd onafgebroken in Uw
voortgang het verval van alles bewerkstelligt [*].
Hoofdstuk
7: Krishna
Spreekt over de Meesters
van de Avadhûta en de Duif der Gehechtheid
(33-35) De aarde, de lucht, de
ether, het water, het vuur, de maan en de zon, de
duif, de python, de zee, de mot, de honingbij en
de olifant, de honingdief, het hert, de vis, de
prostituée [Pingalâ], de visarend en het kind, het
meisje, de pijlenmaker, het serpent, de spin en de
wesp, zijn mijn vierentwintig geestelijk leraren,
o Koning. Door te bestuderen wat zij deden heb ik
in dit leven alles omtrent het Zelf geleerd.
Hoofdstuk
8: Wat
Men Leert van de Natuur
en het Verhaal van Pingalâ

(7) Als iemand die zijn
zinnen niet de baas is een vrouw ziet, belandt hij, in de
ban van die verleidelijke, bedrieglijke energie
van de Heer, in de duisternis zoals een mot in
het vuur.
(8) Ziet iemand zonder
onderscheidingsvermogen de door mâyâ geschapen kleding,
gouden sieraden en zo meer van de vrouwen, dan zal hij, met zijn hang naar
zinsbevrediging, geprikkeld worden door lustige
verlangens en, net zoals een mot zijn
vernietiging vindt, ongetwijfeld zijn
geestelijke orde verloren zien gaan [B.G. 2: 62-63].
Kijk voor de © copyright
rechten van de individuele
schilderijen
onderaan
het
hoofdstuk
waar
het
geplaatst
is.
|