regelbalk



 

 

Canto 11

Pañca Tattva




 

Hoofdstuk 3: Bevrijding uit Mâyâ en Karma en het Kennen en Aanbidden van de Heer

(1) De achtenswaardige koning [Nimi] zei: 'Mijne heren vertel ons alstublieft over het begoochelend vermogen [ofwel de mâyâ, zie ook 11.2: 48] van de Allerhoogste Heer Vishnu. We willen graag dat doorgronden, wat zelfs de grote mystici verbijstert. (2) We genieten van de nectar van uw verhalen over Heer Hari, maar we zijn nog niet verzadigd door dat tegengif tegen de pijn die een sterveling ervaart die wordt geplaagd door de ellende van samsâra.'

(3) S'rî Antarîksha zei: 'De Ziel van Alle Levende Wezens ontwikkelde met behulp van de elementen van de gigantische schepping al de schepselen hoog en laag [zie B.G. 13: 22 & 14: 18], o machtig gearmde, zodat zij [de delen en gehelen] die de Oorspronkelijke Persoon toebehoren, succesvol konden zijn met [de keuze tussen] de zinsobjecten en het ware zelf, de Ziel [zie ook 10.87: 2]. (4) Na de levende wezens te zijn binnengegaan die aldus werden geschapen met behulp van de vijf grofstoffelijke elementen en na Zich verdeeld te hebben als de ene [getuige] voor de tien [zinnen van waarnemen en handelen], schiep Hij er genoegen in ze in gang te zetten met de drie basiskwaliteiten van de natuur. (5) Het levende wezen, dat door de Opperziel tot leven werd gewekt met de geaardheden, geniet van die kwaliteiten en houdt zodoende dit geschapen lichaam voor het ware zelf - alsook zichzelf voor de baas, en raakt aldus verstrikt [zie ook B.G. 15: 8, vergelijk 11.2: 37]. (6) Door de zintuiglijk gestuurde handelingen houdt de eigenaar van het lichaam zich, op basis van verlangens, bezig met verschillende karmische - baatzuchtige - activiteiten en plukt hij daar de verschillende vruchten van. En zo beweegt hij zich dan zowel in een staat van geluk door deze wereld als in het tegendeel daarvan [zie B.G. 2: 62]. (7) Op deze manier door zijn karma bestemmingen bereikend die hem veel zaken brengen die niet zo goed zijn, ondergaat het levende wezen tot aan het einde der tijden hulpeloos geboorte en dood. (8) Als de ontbinding van de materiële elementen op handen is, trekt de [Heer in de gedaante van de] Tijd, die geen begin of einde kent, het gemanifesteerde universum, dat bestaat uit de grofstoffelijke objecten en subtiele geaardheden, terug in het niet-gemanifesteerde [zie ook 3.29: 40-45, 3.26: 51]. (9) Er zal zich een verschrikkelijke droogte op aarde voordoen die een honderdtal jaren aanhoudt, zodat de drie werelden in die tijd, door de oplopende hitte van de zon, ernstig zullen verschroeien. (10) Beginnend vanuit de lagere regionen [Pâtâla], zal het vuur dat uit de mond van Sankarshana omhoogschiet, aangewakkerd door de winden, alle windrichtingen in lichterlaaie zetten. (11) Grote massa's samvartaka['eindtijd']wolken zullen honderd jaar lang regenen, in stromen zo lang als olifantenslurven, en daardoor zal alles onder water komen te staan. (12) O Koning, het universum zal vervolgens, als een vuur dat zonder brandstof komt te zitten, door de Persoonlijkheid van de Universele Gedaante worden verlaten, als Hij [in de gedaante van Brahmâ] het subtiele bereik van het ongeziene [pradhâna] binnengaat [zie ook B.G. 8: 19, 3.32: 12-15]. (13) De aarde, door de wind verstoken van haar aroma, verandert [terug] in water en het water door hetzelfde proces [van de wind] verstoken van zijn smaak, gaat [weer, zie *] over in vuur. (14) Vuur, door het duister ontdaan van zijn [kwaliteit, zijn] vorm, verandert in lucht en de lucht, die [de kwaliteit] van zijn aanraking kwijtraakt, lost op in de ether. Als de ruimte [de ether] door de Opperziel van de Tijd wordt ontdaan van zijn kwaliteit [het geluid], gaat hij over in het ego [van het niet-weten]. (15) De zinnen, de geest en de intelligentie, o Koning, gaan tezamen met de goden [die de emoties vertegenwoordigen] op in het ego-element, en het ik-bewustzijn gaat samen met al zijn gunakwaliteiten op in het Allerhoogste Zelf [zie ook 3.6 en 3.26: 21-48]. (16) Na aldus voor u deze begoochelende energie bestaande uit drie afdelingen te hebben beschreven, deze instantie van handhaving, schepping en vernietiging van de Allerhoogste Heer [gekenmerkt door goedheid, hartstocht en onwetendheid], wat zou u graag nog meer van ons willen horen?'

(17) De achtenswaardige koning zei: 'O grote wijze, zeg ons alstublieft hoe [zelfs] materialistische personen met gemak deze begoochelende energie van de Heer te boven kunnen komen die zo onoverkomelijk is voor degenen die het ontbreekt aan zelfbeheersing.'

(18) S'rî Prabuddha zei: 'Begrijp dat mensen die leven als man en vrouw, met hun inspanningen om het lijden terug te dringen en het geluk af te roepen, het tegenovergestelde resultaat bereiken. (19) Wat voor geluk valt er te verwachten van de veranderlijkheid van het hebben van een huis, kinderen, verwanten, huisdieren en de zo lastig te vergaren weelde welke altijd leed bezorgt, die de dood van de ziel inhouden? (20) Weet dat de gedroomde wereld waar men zich aldus op instelt, berust op baatzuchtige arbeid, niet duurzaam is en wordt gekenmerkt door zaken als een verlies aan omgangsvormen in groepen gelijkgestemden alsook met superieuren [B.G. 8: 16]. (21) Iemand die graag alles wil weten over het hoogste goed, behoort daarom zijn toevlucht te zoeken bij een geestelijk leraar, die zowel verblijft in de opperste vrede van de Absolute Waarheid als goed thuis is in de Vedische conclusies [zie b.v. 5.5: 10-13, 7.11: 13, 7.12: 1-16, 7.15: 25-26, 10.86: 57 en B.G. 4: 34]. (22) Met de goeroe als je ziel en aanbiddelijke godheid, moet men de wetenschap van de toegewijde dienst leren [het bhâgavata dharma of emancipatieproces, zie ook 11.2: 34] waarmee, vrij van illusie trouw van dienst zijnd, de Opperziel kan worden tevredengesteld die je Zijn eigen Zelf vergunt [**]. (23) Ten eerste moet de geest zich van alles onthechten en moet men zoals het hoort met genade, vriendschap en eerbied voor alle levende wezens, omgang ontwikkelen met toegewijden [vergelijk 11.2: 46]. (24) [Dat houdt in: Innerlijke en uiterlijke] reinheid, verzaking, tolerantie en stilte, studie van de heilige geschriften, eenvoud, celibaat, geweldloosheid en gelijkmoedigheid wat betreft de bekende tegenstellingen [zie ook yama & niyama en B.G. 12: 13-20]. (25) In afzondering, zonder [gehechtheid aan] een vaste verblijfplaats, met oude vodden aan je lijf en tevreden met wat dan ook, behoort men met de Heer voortdurend in gedachten te mediteren op het alomtegenwoordige Ware Zelf [zie ook 2.2: 5, 7.13: 1-10]. (26) Met geloof in de geschriften over de Allerhoogste Heer en zonder te spotten met andere geschriften, behoort men, met achting voor de waarheid en met zijn geest, woorden en handelingen strikt onder controle, innerlijk vreedzaam zijn zinnen te beheersen [zie ook B.G. 15: 15]. (27-28) Luisterend naar, zingend over en mediterend op de incarnaties, wederwaardigheden en kwaliteiten van de Heer wiens handelingen allen even wonderbaarlijk zijn, moet men alles doen te Zijnentwille. Van welke aanbidding, liefdadigheid, boetedoening, japa of vroomheid men ook is, je moet alles wat je dierbaar is, de echtgenote, de zoons, het huis en de eigen levensadem, opdragen aan het Allerhoogste [zie ook B.G. 9: 27]. (29) Met het van dienst zijn voor beiden [de bewegende en niet-bewegende wezens] moet men vriendschap koesteren voor zowel de gewone man als voor de toegewijden, de grote zielen die Krishna accepteerden als de Heer van hun hart. (30) Door de glorie van de Heer kan men in gezamenlijke besprekingen, in het tot elkaar aangetrokken zijn, in het elkaar tevreden stellen en in het gezamenlijk een einde maken aan materiële activiteiten, zuivering vinden van [de relatie die men heeft met] de ziel [zie ook B.G. 3: 38]. (31) Zich [Hem] herinnerend en elkaar helpen herinneren, leidt de bhakti voor de Heer die een einde maakt aan de aaneenschakeling van zonden, dankzij die toewijding, tot een ontwaken waarbij het lichaam reageert met kippenvel [zie ook 11.2: 40]. (32) Soms huilt men bij de gedachte aan Acyuta, soms lacht men, soms schept men er groot genoegen in of spreekt men, handelt men wonderlijk, danst men en zingt men, en soms raakt men, met het volgen van het voorbeeld van de Ongeborene, bevrijd van het leed en valt men stil terwijl men het Allerhoogste bereikt [zie ook 10.35]. (33) Aldus bekend rakend met het bhâgavata dharma en lering trekkend uit de resulterende bhakti, zal iemand gericht op Nârâyana, makkelijk de mâyâ te boven komen die zo moeilijk te verslaan is [zie ook 1.1: 2].'

(34) De achtenswaardige koning [Nimi] zei: 'Alstublieft, u allen experts in de kennis van het Allerhoogste, wees zo goed ons te vertellen over de bovenzinnelijke positie van de Superziel van de Absolute Waarheid, die is geassocieerd met de naam van Nârâyana [zie ook 1.2: 11].'
 
(35) S'rî Pippalâyana zei: 'O Koning, weet dat het Allerhoogste het leven schenkt, het is dat op basis waarvan zich de zintuigen, de levensadem en geesten van de lichamen van de levende wezens bewegen. Het vormt de oorzaak zonder een oorzaak van de schepping, vernietiging en het behoud van dit universum, die zowel bestaat in de droomtoestand, de waaktoestand en de onbewuste toestand, alsook buiten deze [bewustzijns]toestanden om. (36) Dit kan niet worden omvat door de geest, de spraak, het zien, de intelligentie, de levensadem of door de zinnen, zo goed als een vuur niet kan worden omvat door zijn vonken. Zelfs het Vedisch woord kan er geen uitdrukking aan geven, de Veda's ontkennen immers dat het Allerhoogste Zelf in woorden kan worden uitgedrukt. Het kan slechts worden uitgedrukt in indirecte bewoordingen, in woorden die verwijzen naar datgene zonder welk de schriftuurlijke ontzeggingen doelloos zouden zijn [vergelijk 10.87]. (37) In den beginne Eén zijnd raakte het daarna bekend als de drievoudigheid van goedheid, hartstocht en onwetendheid [van de guna's], die samengaat met de macht van het handelen, van het bewustzijn en van het ik-besef, dat men het individuele levende wezen noemt [de jîva, de individuele ziel]. Met het aannemen van de vormen van de geestelijke kennis [de goden], van de handelingen [van de zinnen] en hun voorwerpen, en van de [goede en slechte] resultaten, is het levende wezen aldus behept met een veelvoud aan energieën. Het is enkel het Allerhoogste dat [als de Absolute Waarheid of het Brahman] is gemanifesteerd voorbij zowel [het relatieve van] het grofstoffelijke als het subtiele [zie ook mahat-tattva, pradhâna, 4.29: 79, B.G. 10: 42, 13: 13 & 7: 14]. (38) Deze Ziel, nimmer geboren en nimmer stervend, groeit noch vergaat. Hij is de kenner van de levensstadia van de levende wezens die onderhevig zijn aan verandering. Die Ziel, alomtegenwoordig en onvergankelijk, welke zuiver bewustzijn is, werd een verscheidenheid [aan zielen], op dezelfde manier als de [ene] levensadem [prâna] met de macht van de zinnen resulteerde in een veelheid [aan vitale levensvormen, zie ook B.G. 2: 23-30 en ***]. (39) [Met wezens ontstaan] uit eieren, met embryo's, met planten en met wat moeilijk te onderscheiden is in het vochtige [micro-organismen], begeleidt het vitale beginsel van de adem de [zelfde] individuele ziel [zie ook linga] van de ene [levensvorm] naar de andere, zo goed als het zelf, los van het denken, onveranderlijk hetzelfde blijft als het geheugen zich herstelt ontwakend uit een diepe slaap waarin het ego en de zinnen waren opgegaan [zie B.G. 2: 22]. (40) Wenst men zich [enkel] de voeten van Hem met de Lotusnavel, dan wordt het vuil in het hart dat zich ontwikkelde met de geaardheden van de natuur en het baatzuchtig handelen, weggezuiverd door de macht van de bhakti. Als men aldus volledig gezuiverd is, wordt de waarheid van de ziel direct ingezien, net zoals de opkomende zon voor het blote oog zichtbaar wordt [B.G. 2: 55 en 6: 20-23 en nyâyika].'

(41) De achtenswaardige koning zei: 'Alstublieft leg ons de karma-yoga uit waardoor gezuiverd een persoon in dit leven snel van zijn vruchtdragende handelingen afkomt en, bevrijd van karmische terugslagen, het Allerhoogste bereikt [zie ook B.G. 1-6 of 3: 5]. (42) In mijn vaders bijzijn [Ikshvâku, zie 9.6: 4] stelde ik in het verleden de wijzen [de Kumâra's] een soortgelijke vraag, maar de zoons van Brahmâ gaven geen antwoord. Kan u uitleggen wat de reden daarvan is?'

(43) S'rî Âvirhotra gaf ten antwoord: 'Juist handelen, niet handelen en verkeerd handelen [karma, akarma en vikarma] is een Vedisch onderwerp, niet een werelds onderwerp, en aangezien de Vedische kennis zijn oorsprong vindt in de Heer Zelf, raken [zelfs dat soort grote] verlichte zielen over deze kwestie [makkelijk] in de war [zie ook B.G. 4: 16-17 en 4.29: 26-27]. (44) De onwetende mens begeleiding biedend, schrijven de Veda's in bedekte termen materiële handelingen [plichten] voor om bevrijd te raken van karma, zoals men ook een medicijn voorschrijft [zie ook B.G. 3: 26, 5.5: 17 en 10.24: 17-18]. (45) Een onwetend iemand die zijn zinnen niet onder controle heeft en er niet in slaagt te doen wat de Veda's zeggen, zal, door zijn gebrek aan dharma de verkeerde gedragswijze volgend [vikarma], telkens weer de dood vinden [zie ook B.G. 3: 8, 16: 23-24, 17: 5-6, 18: 7]. (46) Als men, handelend naar wat de Veda's voorschrijven, zonder gehechtheid tewerk gaat en offert terwille van de Heer, zal men zeker de perfectie bereiken die, om belangstelling te wekken, is geformuleerd in termen van tastbare resultaten [karma-kânda en B.G. 4: 17-23]. (47) Iemand die snel de knoop [van gehechtheid] in het hart door wil snijden die de ziel aan het lichaam bindt, moet, met [achting voor] de regulerende beginselen [de vidhi], Heer Kes'ava aanbidden, en tevens de goddelijkheid bestuderen zoals die wordt beschreven in de aanvullende Vedische literatuur [de tantra's, zie ook B.G. 12: 6-7]. (48) Met het hebben verworven van de genade [de initiatie] van de leraar van het voorbeeld [de âcârya], die hem laat zien wat per traditie werd overgeleverd, moet de toegewijde de gedaante van de Hoogste Persoonlijkheid aanbidden waar hij de voorkeur aan geeft [zie ook B.G. 3: 35, 7: 20]. (49) Schoon gewassen, recht voor [de beeltenis] zittend, geconcentreerd de adem beheersend en zo meer [zie ashthânga-yoga], en het lichaam zuiverend met het in verzaking aanroepen van Zijn bescherming [door de verschillende delen van zijn lichaam aan Hem toe te wijzen door ze met mantra's te markeren], moet hij de Heer aanbidden [zie ook B.G. 5: 27-28 en 6.8: 4-6]. (50-51) Met alle beschikbare ingrediënten bereidt hij zich [daartoe] in hart en ziel voor. Hij zet de beeltenis en alles wat erbij hoort klaar, alsook de zaken die moeten worden geofferd, en besprenkelt de vloer en de zitplaats. Hij zet het water klaar voor de offerplechtigheid en zet aandachtig de beeltenis op de daartoe geëigende plaats. De beeltenis voorziet hij van heilige merktekens op Zijn hart en andere delen van Zijn lichaam. Vervolgens is hij van aanbidding met de daartoe bestemde mantra [4*]. (52-53) Met de mantra's die bij Hem horen moet hij van aanbidding zijn voor iedere afzonderlijke beeltenis en de ledematen ervan, Zijn speciale kenmerken [zoals zijn cakra] en Zijn metgezellen [zoals de pañca-tattva, zie b.v. de S'is'umâra-mantra of de Ambaris'a gebeden voor de cakra vermeld in 5.23: 8 en in 9.5]. De aanbidding in ieder opzicht zoals voorgeschreven presenterend met water voor Zijn voeten, reukwater ter verwelkoming, water voor de mond en het baden enzovoorts, met kleding, ornamenten, geuren, halssnoeren, ongebroken gerstekorrels [bedoeld voor het aanbrengen van tilaka], en met bloemenslingers, wierook, lampen en dergelijke offergaven, moet hij zich met eerbetoon en gebed buigen voor de Heer. (54) In die bezigheid opgaand [als een dienaar en zich niet valselijk identificerend] moet hij, aldus mediterend, volledig van aanbidding zijn voor de mûrti van de Heer. Vervolgens dient hij de overblijfselen van de aanbidding naar zijn hoofd te brengen [ter aanvaarding], en Hem weer respectvol terugzetten waar Hij thuishoort. (55) Hij die aldus de Heer, de Opperziel, aanbidt die aanwezig is in het vuur, de zon, het water enzovoorts, alsook in de gast en in het eigen hart [zie ook 2.2: 8], zal snel bevrijd raken.'

 

 

next                       

 
 

Derde herziene editie, geladen 11 februari, 2022. 

 

  

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

De achtenswaardige koning [Nimi] zei: 'Mijne heren vertel ons alstublieft over het begoochelend vermogen [ofwel de mâyâ, zie ook 11.2: 48] van de Allerhoogste Heer Vishnu. We willen graag dat doorgronden, wat zelfs de grote mystici verbijstert.
De achtenswaardige koning [Nimi] zei: 'Mijne heren, alstublieft zeg ons, we willen van de Allerhoogste Heer Vishnu het begoochelend vermogen [ofwel de mâyâ, zie ook 11.2: 48] doorgronden, dat zelfs de grote mystici verbijstert. (Vedabase)


Tekst 2

We genieten van de nectar van uw verhalen over Heer Hari, maar we zijn nog niet verzadigd door dat tegengif tegen de pijn die een sterveling ervaart die wordt geplaagd door de ellende van samsâra.'

Met het koesteren van de nectar van uw woorden over de gespreksonderwerpen van Hari, ben ik, als een sterveling geplaagd door de misère van samsâra, nog niet voldaan met dat als de remedie tegen die pijn.' (Vedabase)


Tekst 3

S'rî Antarîksha zei: 'De Ziel van Alle Levende Wezens ontwikkelde met behulp van de elementen van de gigantische schepping al de schepselen hoog en laag [zie B.G. 13: 22 & 14: 18], o machtig gearmde, zodat zij [de delen en gehelen] die de Oorspronkelijke Persoon toebehoren, succesvol konden zijn met [de keuze tussen] de zinsobjecten en het ware zelf, de Ziel [zie ook 10.87: 2].

S'rî Antarîksha zei: 'Met de elementen van de gigantische schepping ontwikkelde [conditioneerde] de Ziel der Gehele Schepping, de schepselen hoog en laag [zie B.G. 13: 22 & 14: 18], o machtig gearmde, zodat voor hen [de delen en gehelen] die de Oorspronkelijke toebehoren er [de keuze van] het succes was met de zinsbevrediging en met de zelfrealisatie [zie ook 10.87: 2]. (Vedabase)


Tekst 4

Na de levende wezens te zijn binnengegaan die aldus werden geschapen met behulp van de vijf grofstoffelijke elementen, en na Zich verdeeld te hebben als de ene [getuige] voor de tien [zinnen van waarnemen en handelen], schiep Hij er genoegen in ze in gang te zetten met de drie basiskwaliteiten van de natuur.

Met het door Hem binnengegaan zijn in de levende wezens aldus geschapen middels de vijf grofstoffelijke elementen en met het Zich als de Ene [getuige, geest] verdelen naar de tien [zinnen van waarnemen en handelen], zet Hij ze in gang met de drie geaardheden. (Vedabase)


 Tekst 5

Het levende wezen, dat door de Opperziel tot leven werd gewekt met de geaardheden, geniet van die kwaliteiten en houdt zodoende dit geschapen lichaam voor het ware zelf - alsook zichzelf voor de baas, en raakt aldus verstrikt [zie ook B.G. 15: 8, vergelijk 11.2: 37].

Het levende wezen, opgewekt door de Opperziel, als de meester [zie ook B.G. 15: 8], door de geaardheden genietend met de geaardheden en aldus verstrikt rakend in dezen, denkt dat het geschapen lichaam de essentie is [vergelijk 11.2: 37]. (Vedabase)

 

Tekst 6

Door de zintuiglijk gestuurde handelingen houdt de eigenaar van het lichaam zich, op basis van verlangens, bezig met verschillende karmische - baatzuchtige - activiteiten en plukt hij daar de verschillende vruchten van. En zo beweegt hij zich dan zowel in een staat van geluk door deze wereld als in het tegendeel daarvan [zie B.G. 2: 62].

Door de organen van handelen naar gelang zijn verlangens er baatzuchtige aktiviteiten op nahoudend, plukt de eigenaar van het lichaam de verschillende vruchten van de arbeid, in geluk en met andere emoties zich rondbewegend in de wereld [zie B.G. 2.62]. (Vedabase)

 

Tekst 7

Op deze manier door zijn karma bestemmingen bereikend die hem veel zaken brengen die niet zo goed zijn, ondergaat het levende wezen tot aan het einde der tijden hulpeloos geboorte en dood.

Op deze manier door zijn karma reikend tot bestemmingen die veel zaken met zich meebrengen die niet zo goed zijn, ondergaat het levende wezen hulpeloos geboorte en dood tot aan de zondvloed. (Vedabase)

 

Tekst 8

Als de ontbinding van de materiële elementen op handen is, trekt de [Heer in de gedaante van de] Tijd, die geen begin of einde kent, het gemanifesteerde universum, dat bestaat uit de grofstoffelijke objecten en subtiele geaardheden, terug in het niet-gemanifesteerde [zie ook 3.29: 40-45, 3.26: 51].

Als de ontbinding der materiële elementen op handen is trekt de [Heer in de gedaante van de] Tijd die Zonder een Begin of een Einde is, het gemanifesteerde universum bestaande uit de grofstoffelijke objecten en subtiele geaardheden [terug] in het niet-gemanifesteerde [zie ook 3.29: 40-45, 3.26: 51]. (Vedabase)

 

Tekst 9

Er zal zich een verschrikkelijke droogte op aarde voordoen die een honderdtal jaren aanhoudt, zodat de drie werelden in die tijd, door de oplopende hitte van de zon, ernstig zullen verschroeien.

Zeer zeker zal er een verschrikkelijke droogte zijn op aarde die een honderdtal jaren aanhoudt en gedurende welke de oplopende hitte van de zon in ernstige mate de drie werelden zal verschroeien. (Vedabase)

 

Tekst 10

Beginnend vanuit de lagere regionen [Pâtâla], zal het vuur dat uit de mond van Sankarshana omhoogschiet, aangewakkerd door de winden, alle windrichtingen in lichterlaaie zetten.

Beginnend vanuit de lagere regionen [Pâtâla], zal het vuur uit de mond van Sankarshana met zijn vlammen omhoogschietend, aangewakkerd door de winden, in alle windrichtingen branden. (Vedabase)

 

 Tekst 11

Grote massa's samvartaka['eindtijd']wolken zullen honderd jaar lang regenen, in stromen zo lang als olifantenslurven, en daardoor zal alles onder water komen te staan.

Grote massa's wolken zullen honderd jaren lang regenen met stromen zo dicht als olifantenslurven waardoor het universum ondergedompeld zal raken. (Vedabase)

 

 Tekst 12

O Koning, het universum zal vervolgens, als een vuur dat zonder brandstof komt te zitten, door de Persoonlijkheid van de Universele Gedaante worden verlaten, als Hij [in de gedaante van Brahmâ] het subtiele bereik van het ongeziene [pradhâna] binnengaat [zie ook B.G. 8: 19, 3.32: 12-15].

De Oorspronkelijke Persoonlijkheid van de Universele Gedaante die dan het universum [als zijnde Zijn lichaam] aflegt, o Koning, gaat het subtiele, niet-gemanifesteerde binnen, precies als een vuur dat zonder brandstof kwam te zitten [zie ook B.G. 8: 19, 3.32: 12-15]. (Vedabase)

 

 Tekst 13

De aarde, door de wind verstoken van haar aroma, verandert [terug] in water en het water door hetzelfde proces [van de wind] verstoken van zijn smaak, gaat [weer, zie *] over in vuur.  

De aarde door de wind verstoken van haar aroma verandert terug in het water en het water door hetzelfde proces verstoken van zijn smaak gaat [weer, zie *] over in vuur.(Vedabase)


 Tekst 14

Vuur, door het duister ontdaan van zijn [kwaliteit, zijn] vorm, verandert in lucht en de lucht, die [de kwaliteit] van zijn aanraking kwijtraakt, lost op in de ether. Als de ruimte [de ether] door de Opperziel van de Tijd wordt ontdaan van zijn kwaliteit [het geluid], gaat hij over in het ego [van het niet-weten].

Vuur, door het duister ontdaan van zijn vorm, verandert onvermijdelijk in lucht en de lucht, die door de ether zijn aanraking verliest, lost op in de ether, terwijl het etherische door de Opperziel van de Tijd niet langer meer tastbaar zijnd overgaat in het ego [van niet-weten]. (Vedabase)


 Tekst 15

De zinnen, de geest en de intelligentie, o Koning, gaan tezamen met de goden [die de emoties vertegenwoordigen] op in het ego-element, en het ik-bewustzijn gaat samen met al zijn gunakwaliteiten op in het Allerhoogste Zelf [zie ook 3.6 en 3.26: 21-48].

De zinnen, de geest en de intelligentie tezamen met de goden [die de emoties vertegenwoordigen], o Koning, gaan het ego-element binnen en het ik-bewustzijn tezamen met al zijn guna-kwaliteiten gaat over in het Allerhoogste Zelf [zie ook 3.6 en 3.26: 21-48]. (Vedabase)

 

 Tekst 16

Na aldus voor u deze begoochelende energie bestaande uit drie afdelingen te hebben beschreven, deze instantie van handhaving, schepping en vernietiging van de Allerhoogste Heer [gekenmerkt door goedheid, hartstocht en onwetendheid], wat zou u graag nog meer van ons willen horen?'

Met het aldus door ons hebben beschreven van deze begoochelende energie bestaande uit de drie kwaliteiten, van deze instantie van schepping, handhaving en uiteenvallen van de Allerhoogste Heer, wat zou u graag nog meer willen vernemen?' (Vedabase)

 

Tekst 17

De achtenswaardige koning zei: 'O grote wijze, zeg ons alstublieft hoe [zelfs] materialistische personen met gemak deze begoochelende energie van de Heer te boven kunnen komen die zo onoverkomelijk is voor degenen die het ontbreekt aan [geestelijke] zelfbeheersing.'

De achtenswaardige koning zei: 'O grote wijze, zeg ons alstublieft hoe personen traag van begrip met gemak deze materiële energie van de Heer te boven kunnen komen, die zo onoverkomelijk is voor hen die zichzelf niet in de hand hebben. (Vedabase)

 

 Tekst 18

S'rî Prabuddha zei: 'Begrijp dat mensen die leven als man en vrouw, met hun inspanningen om het lijden terug te dringen en het geluk af te roepen, het tegenovergestelde resultaat bereiken.

S'rî Prabuddha zei: 'Van mensen levend als man en vrouw moet men inzien dat het ondernemen in baatzuchtige handelingen, met de bedoeling het lijden terug te dringen en er in geluk op vooruit te gaan, leidt tot tegengestelde resultaten. (Vedabase)

 

 Tekst 19

Wat voor geluk valt er te verwachten van de veranderlijkheid van het hebben van een huis, kinderen, verwanten, huisdieren en de zo lastig te vergaren weelde welke altijd leed bezorgt, die de dood van de ziel inhouden?

Welk geluk verwerft men met het niet-duurzame van het hebben van een huis, kinderen, verwanten en huisdieren en met de zo lastig te vergaren weelde die, met het daarvoor constant in pijn verkeren, de dood van de ziel vormt? (Vedabase)

 

 Tekst 20

Weet dat de gedroomde wereld waar men zich aldus op instelt, berust op baatzuchtige arbeid, niet duurzaam is en wordt gekenmerkt door zaken als een verlies aan omgangsvormen in groepen gelijkgestemden alsook met superieuren [B.G. 8: 16].

Men moet inzien dat de volgende wereld [de hemel, 'een hogere planeet'] op deze manier geregeld vanuit het vruchtdragend handelen niet permanent is en gekenmerkt wordt door het ten ondergaan door [de rivaliteit van] gelijken en hoger geplaatsten [B.G. 8: 16], net zoals dat is met het zich bewegen in hogere kringen [in deze wereld]. (Vedabase)

 

 Tekst 21

Iemand die graag alles wil weten over het hoogste goed, behoort daarom zijn toevlucht te zoeken bij een geestelijk leraar, die zowel verblijft in de opperste vrede van de Absolute Waarheid als goed thuis is in de Vedische conclusies [zie b.v. 5.5: 10-13, 7.11: 13, 7.12: 1-16, 7.15: 25-26, 10.86: 57 en B.G. 4: 34].

(21) Derhalve moet men, leergierig wat betreft het hoogste goed, zijn toevlucht nemen tot een geestelijk leraar die verblijft in de opperste vrede van de Absolute Waarheid en goed bekend is met het brahmaanse woord [zie b.v. 5.5: 10-13, 7.11: 13, 7.12: 1-16, 7.15: 25-26, 10.86: 57 & B.G. 4: 34]. (Vedabase)

 

 Tekst 22

Met de goeroe als je ziel en aanbiddelijke godheid, moet men de wetenschap van de toegewijde dienst leren [het bhâgavata dharma of emancipatieproces, zie ook 11.2: 34] waarmee, vrij van illusie trouw van dienst zijnd, de Opperziel kan worden tevredengesteld die je Zijn eigen Zelf vergunt [**].

Aldaar, met de goeroe als zijn ziel en godheid, moet men het bhâgavata dharma [zie ook 11.2: 34] leren waarmee, zonder te misleiden trouw van dienst zijnd, de Opperziel, de Heer die Zijn eigen Zelf Vergunt, kan worden tevreden gesteld [**]. (Vedabase)

 

 Tekst 23

Ten eerste moet de geest zich van alles onthechten en moet men zoals het hoort met genade, vriendschap en eerbied voor alle levende wezens, omgang ontwikkelen met toegewijden [vergelijk 11.2: 46].

Om te beginnen moet de geest in ieder opzicht van onthechting zijn en behoort men aldus, zoals het past, met genade, vriendschap en eerbied voor alle levende wezens van omgang te zijn met de geheiligden [vergelijk 11.2: 46]. (Vedabase)

 

 Tekst 24

[Dat houdt in: Innerlijke en uiterlijke] reinheid, verzaking, tolerantie en stilte, studie van de heilige geschriften, eenvoud, celibaat, geweldloosheid en gelijkmoedigheid wat betreft de bekende tegenstellingen [zie ook yama & niyama en B.G. 12: 13-20].

Men moet van [innerlijke en uiterlijke] reinheid zijn, boete, tolerantie en stilte; studie van de heilige geschriften, eenvoud, het celibaat, geweldloosheid en van gelijkmoedigheid indien geplaatst voor tegenstellingen [zie ook yama & niyama en B.G. 12: 13-20]. (Vedabase)

 

 Tekst 25

In afzondering, zonder [gehechtheid aan] een vaste verblijfplaats, met oude vodden aan je lijf en tevreden met wat dan ook, behoort men met de Heer voortdurend in gedachten te mediteren op het alomtegenwoordige Ware Zelf  [zie ook 2.2: 5, 7.13: 1-10].

Op een eenzame plek zonder een vaste verblijfplaats, met overgebleven vodden aan zijn lijf, en tevreden met wat dan ook, behoort men met de Beheerser voortdurend voor ogen, te mediteren ter wille van het Ware Zelf Alomtegenwoordig [zie ook 2.2: 5, 7.13: 1-10]. (Vedabase)

 

Tekst 26

Met geloof in de geschriften over de Allerhoogste Heer en zonder te spotten met andere geschriften, behoort men, met achting voor de waarheid en met zijn geest, woorden en handelingen strikt onder controle, innerlijk vreedzaam zijn zinnen te beheersen [zie ook B.G. 15: 15].

Met geloof in de geschriften met betrekking op de Allerhoogste Heer en zonder te spotten met andere geschriften, behoort men met respect voor de waarheid, met de geest, met zijn woorden en met zijn handelingen strikt beheerst, van innerlijke vrede te zijn alsook van zinsbeheersing [zie ook B.G. 15: 15]. (Vedabase)

 

Tekst 27-28

Luisterend naar, zingend over en mediterend op de incarnaties, wederwaardigheden en kwaliteiten van de Heer wiens handelingen allen even wonderbaarlijk zijn, moet men alles doen te Zijnentwille. Van welke aanbidding, liefdadigheid, boetedoening, japa of vroomheid men ook is, je moet alles wat je dierbaar is, de echtgenote, de zoons, het huis en de eigen levensadem, opdragen aan het Allerhoogste [zie ook B.G. 9: 27].

Luisterend naar, zingend over en mediterend op de wederwaardigheden en de bovenzinnelijke kwaliteiten van de Heer, van wiens incarnaties de handelingen allen even wonderbaarlijk zijn, moet men alles doen te Zijnent wille. Met welke aanbidding ook die men er op nahoudt, van welke liefdadigheid, boetedoening, japa, vroomheid, men ook is, moet men dat, met inbegrip van alles wat dierbaar is, de echtgenote, de zoons, het huis en de eigen levensadem, doen als een offer voor het Allerhoogste [zie ook B.G. 9: 27]. (Vedabase)


Tekst 29

Met het van dienst zijn voor beiden [de bewegende en niet-bewegende wezens] moet men vriendschap koesteren voor zowel de gewone man als voor de toegewijden, de grote zielen die Krishna accepteerden als de Heer van hun hart.

Met de dienst geleverd èn voor beide [bewegende en niet-bewegende wezens] en voor de mensen, èn voor hen eenduidig in de heiliging en voor de grootsten, moet men aldus van vriendschap zijn en dienstbaarheid voor de mensen die Krishna aanvaarden als de Heer van hun ziel. (Vedabase)

 

Tekst 30

Door de glorie van de Heer kan men in gezamenlijke besprekingen, in het tot elkaar aangetrokken zijn, in het elkaar tevreden stellen en in het gezamenlijk een einde maken aan materiële activiteiten, zuivering vinden van [de relatie die men heeft met] de ziel [zie ook B.G. 3: 38].

In gezamenlijke discussies, in wederzijdse aantrekking en in wederzijdse bevrediging, is er, door de heerlijkheden van de Heer, in het gezamenlijke beëindigen van materiële activiteiten, de zuivering van de [relatie tot de] ziel [zie ook 3: 38]. (Vedabase)

 

Tekst 31

Zich [Hem] herinnerend en elkaar helpen herinneren, leidt de bhakti voor de Heer die een einde maakt aan de aaneenschakeling van zonden, dankzij die toewijding, tot een ontwaken waarbij het lichaam reageert met kippenvel [zie ook 11.2: 40].

Zich heugend en elkaar helpen herinnerend is men met de bhakti voor de Heer die een einde maakt aan de aaneenschakeling van zonden, ontwaakt en heeft men van de toewijding een lichaam in beroering van de extase [zie ook 11.2: 40]. (Vedabase)

 

Tekst 32

Soms huilt men bij de gedachte aan Acyuta, soms lacht men, soms schept men er groot genoegen in of spreekt men, handelt men wonderlijk, danst men en zingt men, en soms raakt men, met het volgen van het voorbeeld van de Ongeborene, bevrijd van het leed en valt men stil terwijl men het Allerhoogste bereikt [zie ook 10.35].

Soms huilt men bij de gedachte aan Acyuta, soms lacht men, schept men er groot genoegen in en spreekt men, handelt men wonderlijk, danst men en zingt men en soms is men, in navolging van de Ongeborene stil wordend, bevrijd van het leed en bereikt men het Allerhoogste [zie ook 10.35]. (Vedabase)

 

Tekst 33

Aldus bekend rakend met het bhâgavata dharma en lering trekkend uit de resulterende bhakti, zal iemand gericht op Nârâyana, makkelijk de mâyâ te boven komen die zo moeilijk te verslaan is [zie ook 1.1: 2].'

Aldus het bhâgavata dharma lerend en door de resulterende bhakti volledig van toewijding zijnd voor Nârâyana, komt men gemakkelijk de mâyâ te boven die zo moeilijk te overwinnen is [zie ook 1.1: 2].' (Vedabase)


Tekst 34

De achtenswaardige koning [Nimi] zei: 'Alstublieft, u allen experts in de kennis van het Allerhoogste, wees zo goed ons te vertellen over de bovenzinnelijke positie van de Superziel van de Absolute Waarheid, die is geassocieerd met de naam van Nârâyana [zie ook 1.2: 11].'

De achtenswaardige koning [Nimi] zei: 'Alstublieft, u allen experts in de kennis van het spirituele, wees zo goed ons de bovenzinnelijke situatie te beschrijven van de Superziel van de Absolute Waarheid geassocieerd met de naam van Nârâyana [zie ook 1.2: 11].' (Vedabase)

 

Tekst 35

S'rî Pippalâyana zei: 'O Koning, weet dat het Allerhoogste het leven schenkt, het is dat op basis waarvan zich de zintuigen, de levensadem en geesten van de lichamen van de levende wezens bewegen. Het vormt de oorzaak zonder een oorzaak van de schepping, vernietiging en het behoud van dit universum, die zowel bestaat in de droomtoestand, de waaktoestand en de onbewuste toestand, alsook buiten deze [bewustzijns]toestanden om.

S'rî Pippalâyana zei: 'Alstublieft o Koning, weet dat het Allerhoogste [van de Persoonlijkheid van God] dat is: de Oorzaak Zonder Oorzaak van de schepping, handhaving en vernietiging van dit universum, welke in de waaktoestand, de droomstaat en in de diepe slaap, als ook buiten hen om bestaat en waardoor de lichamen, de zinnen, de levensadem van ieder afzonderlijk en de geesten tot leven gewekt zich bewegen. (Vedabase)


Tekst 36

Dit kan niet worden omvat door de geest, de spraak, het zien, de intelligentie, de levensadem of door de zinnen, zo goed als een vuur niet kan worden omvat door zijn vonken. Zelfs het Vedisch woord kan er geen uitdrukking aan geven, de Veda's ontkennen immers dat het Allerhoogste Zelf in woorden kan worden uitgedrukt. Het kan slechts worden uitgedrukt in indirecte bewoordingen, in woorden die verwijzen naar datgene zonder welk de schriftuurlijke ontzeggingen doelloos zouden zijn [vergelijk 10.87].

Dit kan door de geest, de spraak, het zien, de intelligentie, de levensadem noch door de zinnen worden omvat, precies zoals het vuur niet kan worden omvat door zijn eigen vonken; zelfs niet het vedisch woord vermag het uit te drukken daar het ontkent dat dat van het Allerhoogste Zelf - waarzonder de schriftuurlijke restricties geen eindbestemming zouden hebben - zo kan zijn anders dan bewezen middels een omhaal van woorden [vergelijk 10.87]. (Vedabase)

 

Tekst 37

In den beginne Eén zijnd raakte het daarna bekend als de drievoudigheid van goedheid, hartstocht en onwetendheid [van de guna's], die samengaat met de macht van het handelen, van het bewustzijn en van het ik-besef, dat men het individuele levende wezen noemt [de jîva, de individuele ziel]. Met het aannemen van de vormen van de geestelijke kennis [de goden], van de handelingen [van de zinnen] en hun voorwerpen, en van de [goede en slechte] resultaten, is het levende wezen aldus behept met een veelvoud aan energieën. Het is enkel het Allerhoogste dat [als de Absolute Waarheid of het Brahman] is gemanifesteerd voorbij zowel [het relatieve van] het grofstoffelijke als het subtiele [zie ook mahat-tattva, pradhâna, 4.29: 79, B.G. 10: 42, 13: 13 & 7: 14].

In het begin Eén zijnd raakte de goedheid, de hartstocht en de onwetendheid bekend als het drievoudige, dat met de macht van handelen, de macht van het bewustzijn en het egobesef aldus het individuele levende wezen wordt genoemd [de jîva] met het aannemen van gedaanten van geestelijke kennis [de goden], de handelingen [de zinnen] en de vruchten [van goede en slechte resultaten]; aldus is het, met het hebben van een grote variëteit aan energieën, het Opperste Brahman alleen dat gemanifesteerd is voorbij zowel het grofstoffelijke als het subtiele [van gedaanten erdoor aangenomen, zie ook mahât-tattva, pradhâna, 4.29: 79, B.G. 10: 42, 13: 13 & 7: 14]. (Vedabase)

 

Tekst 38

Deze Ziel, nimmer geboren en nimmer stervend, groeit noch vergaat. Hij is de kenner van de levensstadia van de levende wezens die onderhevig zijn aan verandering. Die Ziel, alomtegenwoordig en onvergankelijk, welke zuiver bewustzijn is, werd een verscheidenheid [aan zielen], op dezelfde manier als de [ene] levensadem [prâna] met de macht van de zinnen resulteerde in een veelheid [aan vitale levensvormen, zie ook B.G. 2: 23-30 en ***].

Deze Ziel, nimmer geboren, nimmer stervend, groeit noch vergaat; hij is de kenner van de tijden van leven van de levende wezens onderhevig aan verandering, en die Ziel, waarlijk steeds overal nimmer verdwijnend, is zuiver bewustzijn inderdaad precies zoals de [ene] levensadem [prâna] van binnen dat is, door de macht der zinnen voorgesteld rakend als zijnde verdeeld [zie ook B.G. 2: 23-30 en ***]. (Vedabase)


Tekst 39

[Met wezens ontstaan] uit eieren, met embryo's, met planten en met wat moeilijk te onderscheiden is in het vochtige [micro-organismen], begeleidt het vitale beginsel van de adem de [zelfde] individuele ziel [zie ook linga] van de ene [levensvorm] naar de andere, zo goed als het zelf, los van het denken, onveranderlijk hetzelfde blijft als het geheugen zich herstelt ontwakend uit een diepe slaap waarin het ego en de zinnen waren opgegaan [zie B.G. 2: 22].

[Met wezens] van eieren, van embryo's, van planten en van wat moeilijk is te onderscheiden in het vochtige, volgt het vitale beginsel van de lucht de individuele ziel [zie ook linga] inderdaad van de ene [levensvorm] naar de andere; precies zoals er, los van de staat van denken als de zinnen en het ego allen zijn opgegaan in de diepe slaap, de verandering is [van het eeuwige zelf] met de daaropvolgende herinnering [bij het ontwaken, zie B.G. 2: 22]. (Vedabase)

 

Tekst 40

Wenst men zich [enkel] de voeten van Hem met de Lotusnavel, dan wordt het vuil in het hart dat zich ontwikkelde met de geaardheden van de natuur en het baatzuchtig handelen, weggezuiverd door de macht van de bhakti. Als men aldus volledig gezuiverd is, wordt de waarheid van de ziel direct ingezien, net zoals de opkomende zon voor het blote oog zichtbaar wordt [B.G. 2: 55 & 6: 20-23 en nyâyika].' 

Als men zich de voeten van de Ene met de Lotusnavel wenst wordt het vuil in het hart, voortspruitend uit het baatzuchtig handelen naar de geaardheden van de natuur, weggezuiverd door de macht van de bhakti en wordt, volledig gezuiverd, rechtstreeks de waarheid van de ziel gerealiseerd, zoals men met het blote oog de zonneschijn kan waarnemen [B.G: 2: 55 & 6: 20-23 en nyâyika].' (Vedabase)

 

Tekst 41

De achtenswaardige koning zei: 'Alstublieft leg ons de karma-yoga uit waardoor gezuiverd een persoon in dit leven snel van zijn vruchtdragende handelingen afkomt en, bevrijd van karmische terugslagen, het Allerhoogste bereikt [zie ook B.G. 1-6 of 3: 5].

De achtenswaardige koning zei: 'Alstublieft leg ons de karma yoga uit waarmee verfijnd een persoon in dit leven snel zich ontdoet van vruchtdragende handelingen en, bevrijd van karmische terugslagen, het bovenzinnelijke geniet [zie ook B.G. 1-6 of 3.5].(Vedabase)

 

Tekst 42

In mijn vaders bijzijn [Ikshvâku, zie 9.6: 4] stelde ik in het verleden de wijzen [de Kumâra's] een soortgelijke vraag, maar de zoons van Brahmâ gaven geen antwoord. Kan u uitleggen wat de reden daarvan is?'

In mijn vaders bijzijn [Ikshvâku zie 9.6: 4] stelde ik de wijzen [de kumâra's] in het verleden een soortgelijke vraag, maar de zoons van Brahmâ gaven geen antwoord, alstublieft, om die reden, spreek erover.' (Vedabase)

 

Tekst 43

S'rî Âvirhotra gaf ten antwoord: 'Juist handelen, niet handelen en verkeerd handelen [karma, akarma en vikarma] is een Vedisch onderwerp, niet een werelds onderwerp, en aangezien de Vedische kennis zijn oorsprong vindt in de Heer Zelf, raken [zelfs dat soort grote] verlichte zielen over deze kwestie [makkelijk] in de war [zie ook B.G. 4: 16-17 en 4.29: 26-27].

S'rî Âvirhotra gaf ten antwoord: 'Karma, akarma en vikarma zijn, omdat zij hun oorsprong vindend in de Beheerser niet van het wereldse zijn, als kwesties begrepen middels de Veda's, iets waarover zelfs de grote geleerden in verwarring verkeren [zie ook B.G. 4.16-17 en 4.29: 26-27]. (Vedabase)


Tekst 44

De onwetende mens begeleiding biedend, schrijven de Veda's in bedekte termen materiële handelingen [plichten] voor om bevrijd te raken van karma, zoals men ook een medicijn voorschrijft.

In bedekte termen schrijven de Veda's, in het begeleiden van de kinderlijke mens om bevrijd te raken van zijn karma, inderdaad materiële handelingen voor, precies zoals men ook een medicijn voorschrijft [zie ook B.G. 3: 26, 5.5: 17 en 10.24: 17-18]. (Vedabase)

 

Tekst 45

Een onwetend iemand die zijn zinnen niet onder controle heeft en er niet in slaagt te doen wat de Veda's zeggen, zal, door zijn gebrek aan dharma de verkeerde gedragswijze volgend [vikarma], telkens weer de dood vinden [zie ook B.G. 3: 8, 16: 23-24, 17: 5-6, 18: 7].

Hij die, zijn zinnen niet onderworpen hebbend, onwetend niet uitvoert wat de Veda's voorschrijven, bereikt, door zijn gebrek aan religie tegen de plicht handelend, de dood telkens weer [zie ook B.G. 3.8, 16: 23-24, 17: 5-6, 18: 7]. (Vedabase)

 

Tekst 46

Als men, handelend naar wat de Veda's voorschrijven, zonder gehechtheid tewerk gaat en offert terwille van de Heer, zal men zeker de perfectie bereiken die, om belangstelling te wekken, is geformuleerd in termen van tastbare resultaten [karma-kânda en B.G. 4: 17-23].

Zeker zal men, naar wat de Veda's voorschrijven zonder gehechtheid te werk gaand en offers brengend voor de Allerhoogste Beheerser, de volmaaktheid bereiken die om de belangstelling op te wekken is geformuleerd in termen van tastbare resultaten [karma-kânda & B.G. 4.17-23]. (Vedabase)

 

Tekst 47

Iemand die snel de knoop [van gehechtheid] in het hart door wil snijden die de ziel aan het lichaam bindt, moet, met [achting voor] de regulerende beginselen [de vidhi], Heer Kes'ava aanbidden, en tevens de goddelijkheid bestuderen zoals die wordt beschreven in de aanvullende Vedische literatuur [de tantra's, zie ook B.G. 12: 6-7].

Iemand die snel de knoop [der gehechtheid] in het hart wil doorhakken moet Heer Kes'ava aanbidden en eveneens de goddelijkheid bestuderen zoals beschreven in de aanvullende vedische literatuur [de tantra's, zie ook B.G. 12: 6-7]. (Vedabase)

 

Tekst 48

Met het hebben verworven van de genade [de initiatie] van de leraar van het voorbeeld [de âcârya], die hem laat zien wat per traditie werd overgeleverd, moet de toegewijde de gedaante van de Hoogste Persoonlijkheid aanbidden waar hij de voorkeur aan geeft [zie ook B.G. 3: 35, 7: 20].

Met het hebben verkregen van de genade [de initiatie] van de leraar van het voorbeeld die hem toont wat bij genade van de traditie is doorgegeven, behoort de toegewijde van aanbidding te zijn voor de Hoogste Persoonlijkheid in de specifieke gedaante van zijn voorkeur [zie ook B.G. 3: 35, 7: 20]. (Vedabase)

 

Tekst 49

Schoon gewassen, recht voor [de beeltenis] zittend, geconcentreerd de adem beheersend en zo meer [zie ashthânga-yoga], en het lichaam zuiverend met het in verzaking aanroepen van Zijn bescherming [door de verschillende delen van zijn lichaam aan Hem toe te wijzen door ze met mantra's te markeren], moet hij de Heer aanbidden [zie ook B.G. 5: 27-28 en 6.8: 4-6].

Schoon gewassen, er recht voor zittend, de adem beheersend en zo voorts [zie ashthânga-yoga] moet hij, het lichaam zuiverend met het in verzaking aanroepen van de bescherming, de Heer aanbidden [door de delen van zijn lichaam aan Hem toe te wijzen door ze met mantra's te markeren, zie ook B.G. 5: 27-28 en 6.8: 4-6]. (Vedabase)

 

Tekst 50-51

Met alle beschikbare ingrediënten bereidt hij zich [daartoe] in hart en ziel voor. Hij zet de beeltenis en alles wat erbij hoort klaar, alsook de zaken die moeten worden geofferd, en besprenkelt de vloer en de zitplaats. Hij zet het water klaar voor de offerplechtigheid en zet aandachtig de beeltenis op de daartoe geëigende plaats. De beeltenis voorziet hij van heilige merktekens op Zijn hart en andere delen van Zijn lichaam. Vervolgens is hij van aanbidding met de daartoe bestemde mantra [4*].

Met welke ingrediënten dan ook beschikbaar zichzelf in hart en ziel voorbereidend, de beeltenis en alles wat erbij hoort, de zaken die moeten worden geofferd, de vloer en de zitplaats besprenkelend, behoort men, het water klaarzettend voor de offerplechtigheid, geconcentreerd de beeltenis op zijn geëigende plaats te zetten met het hebben geplaatst van heilige merktekens op Zijn hart en andere delen en met de daartoe bestemde mantra van aanbidding te zijn [4*]. (Vedabase)

 

Tekst 52-53

Met de mantra's die bij Hem horen moet hij van aanbidding zijn voor iedere afzonderlijke beeltenis en de ledematen ervan, Zijn speciale kenmerken [zoals zijn cakra] en Zijn metgezellen [zoals de pañca-tattva, zie b.v. de S'is'umâra-mantra of de Ambaris'a gebeden voor de cakra vermeld in 5.23: 8 en in 9.5]. De aanbidding in ieder opzicht zoals voorgeschreven presenterend met water voor Zijn voeten, reukwater ter verwelkoming, water voor de mond en het baden enzovoorts, met kleding, ornamenten, geuren, halssnoeren, ongebroken gerstekorrels [bedoeld voor het aanbrengen van tilaka], en met bloemenslingers, wierook, lampen en dergelijke offergaven, moet hij zich met eerbetoon en gebed buigen voor de Heer.

Met het aanbidden van iedere afzonderlijke beeltenis en Zijn ledematen, speciale kenmerken [zoals zijn cakra], en metgezellen [zoals de pañca-tattva] met Zijn eigen mantra's [zoals b.v. de S'is'umâra-mantra of de Ambaris'a gebeden voor de cakra vermeld in 5.23: 8 en in 9.5], met water voor Zijn voeten, reukwater ter verwelkoming, fijne kleding, ornamenten, geuren, halssnoeren, ongebroken graankorrels [om tilaka aan te brengen] en met bloemenslingers, wierook, lampen, en dergelijke offergaven in alle respect de aanbidding zoals vastgelegd complementerend, behoort men van eerbetoon met gebed zich voor de Heer te verbuigen. (Vedabase)

 

Tekst 54

In die bezigheid opgaand [als een dienaar en zich niet valselijk identificerend] moet hij, aldus mediterend, volledig van aanbidding zijn voor de mûrti van de Heer. Vervolgens dient hij de overblijfselen van de aanbidding naar zijn hoofd te brengen [ter aanvaarding], en Hem weer respectvol terugzetten waar Hij thuishoort.

Met zichzelf daarin opgaand [als een dienaar en niet zich valselijk identificerend] behoort men aldus mediterend volledig van aanbidding voor de mûrti van de Heer te zijn en, met het op zijn hoofd aanvaarden van wat er over blijft, Hem respectvol op de voor Hem bestemde plaats te zetten. (Vedabase)

 

Tekst 55

Hij die aldus de Heer, de Opperziel, aanbidt die aanwezig is in het vuur, de zon, het water enzovoorts, alsook in de gast en in het eigen hart [zie ook 2.2: 8], zal snel bevrijd raken.'

Hij die aldus de Beheerser, de Opperziel, aanwezig in het vuur, de zon, het water en zo voorts, als ook in de gast en in het eigen hart [zie ook 2.2: 8] aanbidt, raakt zonder meer werkelijk bevrijd. (Vedabase)

 

*: Als een kwaliteit word weggenomen verdwijnt het verschil tussen een element en dat element dat er vroeger in de evolutie van het universum aan voorafging, het verandert dan erin, of lost erin op: aldus vindt de vernietiging van het universum plaats.

**: S'rîla Rûpa Gosvâmî formuleerde vier vereisten waaraan men moet voldoen om vooruit te komen in dezen: '[1] Het aanvaarden van de toevlucht van een bonafide geestelijk leraar, [2] het worden ingewijd door de geestelijk leraar en het van hem leren om van toegewijde dienst te zijn, [3] het met geloof en toewijding opvolgen van de opdrachten van de geestelijk leraar, en [4] het volgen in de voetsporen van de grote âcârya's [leraren] onder leiding van de geestelijk leraar' (Bhakti-rasâmrita-sindhu 1.2.74).

***: S'rîla Madhvâcârya citeert hierbij, uit de Moksha-dharma sectie van Vyâsadeva's Mahâbhârata, de Heer die zegt:

aham hi jîva-samjño vai
mayi jîvah sanâtanah
maivam tvayânumantavyam
dristho jîvo mayeti ha
aham s'reyo vidhâsyâmi
yathâdhikâram îs'varah

'Het levende wezen, bekend als de jîva, verschilt niet van Mij, daar hij mijn expansie is. Aldus is het levende wezen eeuwig, zoals Ik, en bestaat het altijd in Mij. Maar je moet niet gekunsteld denken, 'nu heb ik de ziel aanschouwd.' Het is eerder zo dat Ik, als de Hoogste Persoonlijkheid van God, je deze zegen zal vergunnen als jij er werkelijk voor in aanmerking komt.'

*4: Zoals iedere prâkrita, of onpersoonlijke, materialistische toegewijde, de Heer als zijnde de godheid van zijn voorkeur aanbidt in Zijn gedaante van de Tijd, met behulp van pragmatisch verdraaide klokken, niet-geschrikkelde weekindelingen [zie de Orde van de Tijd en kâla om dit recht te zetten] en mantra's als 'wees op tijd' en 'tijd is geld', zo aanbidt ook de klassieke bhakti met de kanishthha of beginnende, personalistische toegewijde, met meer achting voor de Vedische autoriteit, de persoonlijke gedaante van de Heer in de vorm van een [Krishna]beeltenis waarbij hij 'om namo bhagavate vâsudevâya' [4.8: 54], de Gâyatrî, de Mahâmantra en andere mantra's uitspreekt. In al deze gevallen moet worden gedacht aan wat Vyâsa in 11.2: 47 zegt over mûrti-aanbidding in het algemeen.

 

 

 

 

 Creative
                          Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.

Schilderij 'Time" is ©
Johannes Ptok .
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd  


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties