regelbalk



 

 

Canto 11

S'rī Krishna Caitanya

  

 

Hoofdstuk 14: De Devotionele Samenhang van de Methoden en de Meditatie op Vishnu

(1) S'rī Uddhava zei: 'Krishna, de verdedigers van de Absolute Waarheid maken melding van vele processen voor de geestelijke vooruitgang, zijn die superieur als je ze combineert of geldt één van hen als de belangrijkste? (2) Je maakte duidelijk, o Meester, dat de yoga van de toewijding waarmee de geest op Jou gefixeerd raakt, zonder verlangens gepraktiseerd, alle materiėle gehechtheid verdrijft.'

(3) De Allerhoogste Heer zei: 'Deze boodschap die bekend staat als de Veda's en die handelt over het dharma dat op Mij is gebaseerd, ging verloren ten tijde van de universele vernietiging [pralaya], maar werd door Mij in het begin [van een nieuw tijdperk] uitgelegd aan Brahmā [zie ook 3.9: 29-43]. (4) Brahmā vertelde het aan zijn oudste zoon Manu, en de zeven grote wijzen aangevoerd door Bhrigu aanvaardden het op hun beurt van Manu [zie 8.1 & 8.13 en B.G. 4: 1-3]. (5-7) Van deze voorvaderen waren er de volgende nakomelingen: de goddelijke en de demonische karakters, de S'ivavolgelingen, de menselijke wezens, de vervolmaakten, de zangers van de hemel, de wetenschappers en de achtenswaardigen. Uit [verschillende combinaties van] rajas, tamas en sattva [de guna's] ontsprongen de vele verschillende naturen van de verschillende humanoļden [Kimdeva's], de halfmensen [Kinnara's], de slangentypes [Nāga's], de wildemannen [Rākshasa's] en de aapachtigen [Kimpurusha's]. Uit de levende wezens, die vanwege hun geneigdheden verdeeld zijn in evenzovele soorten en evenzovele leiders, vloeide [als rivieren van een berg] de veelvoud voort aan rituelen en mantra's. (8) Vanwege deze grote verscheidenheid aan naturen verdeelden zich aldus de levensovertuigingen onder de menselijke wezens. Sommige filosofieėn vormen daarin geestelijke erfopvolgingen terwijl anderen van een ketterse aard zijn [pāshanda]. (9) De mensen wiens intelligentie is verbijsterd door Mijn begoochelend vermogen, o beste van alle personen, laten zich op talloze manieren uit over wat overeenkomstig hun karma en smaak beter zou zijn. (10) Sommige mensen spreken ten gunste van vrome activiteiten terwijl anderen het hebben over roem, zinsbevrediging, waarachtigheid, zelfbeheersing en vreedzaamheid. De één staat het eigenbelang voor, politieke invloed, verzaking of consumptie, terwijl anderen pleiten voor opoffering, boetedoening, liefdadigheid, geloften en allerlei regelingen van wat wel en wat niet zou moeten [yama-niyama]. (11) Met onvermijdelijk een begin en einde aan de schamele doelen die men bereikt met zijn karma, is er het vooruitzicht van de ellende die daaruit resulteert; zich bevindend in onwetendheid is men gedoemd tot een miserabel bestaan vol van geklaag. (12) Iemand die zijn bewustzijn op Mij gevestigd heeft, o man van studie, en die in alle opzichten vrij is van materiėle verlangens, is het geluk deelachtig van Mijn spirituele Zelf. Hoe kan een dergelijk geluk nu bereikt worden door hen die gehecht zijn aan wereldse zaken [zie 4.31: 12]? (13) Hij die niet begeert, die in vrede verkeert en zijn zinnen onder controle heeft, wiens bewustzijn gelijkmoedig is onder alle omstandigheden en die een geest heeft die met Mij volkomen tevreden is, is vervuld van geluk waar hij ook gaat of staat. (14) Een ziel gefixeerd op Mij, wil Mij en niets anders. Hij begeert niet de positie van Brahmā, noch de positie van Indra. Ook wil hij geen koninkrijk op aarde of de heerschappij over de lagere werelden, hij verlangt niet naar de perfecties [de siddhi's] van de yoga of naar een tweede geboorte [zie b.v. 5.1: 6]. (15) Noch hij die geboren werd uit Mijn lichaam [Brahmā], noch S'ankara [S'iva], Sankarshana [Balarāma], de Godin van het Geluk [S'rī] of zelfs Mijn eigen Zelf, is Mij zo dierbaar als jij [zie ook B.G 12: 20]. (16) De wijze [de toegewijde] die zonder persoonlijk verlangen vreedzaam is, niet vijandig is jegens wie dan ook en een ieder gelijk beziet, volg Ik altijd op de voet zodat er zuivering is met het stof van de lotusvoeten [zie ook 7.14: 17]. (17) De grote zielen die niet uit op zinsbevrediging van een geest zijn die steeds aan Mij is gehecht, die innerlijke vrede hebben en zich inzetten voor alle individuele zielen en wiens bewustzijn niet beheerst wordt door lustmatigheid, ervaren Mijn geluk dat enkel kan worden gekend in volledige onafhankelijkheid [in onthechting]. (18) Ook al wordt hij geplaagd door zinnelijke verlangens, dan nog wordt een toegewijde van Mij die zijn vaak sterke zinnen niet de baas werd, dankzij zijn toewijding niet door hen verslagen [zie ook 1.5: 17, 8.7: 44, 11.13: 12 en B.G. 9: 30, 2: 62-64]. (19) Zoals brandhout door de laaiende vlammen van een vuur verandert in as, worden met Mij als het voorwerp van toewijding de [gevolgen van de] zonden volledig verbrand, o Uddhava. (20) Het yogasysteem, analytische filosofie, vrome handelingen, Vedische studie, boete en verzaking, o Uddhava, houden Mij niet zo tevreden als goed ontwikkelde toegewijde dienst aan Mij. (21) Men verwerft Mij door standvastige toewijding met geloof in de Opperziel, het voorwerp van de liefde van de toegewijden. Toegewijde dienst die op Mij is gericht zal zelfs iemand die honden heeft gegeten zuiveren. (22) Noch dharma vergezeld van waarachtigheid en genade, noch kennis gekoppeld aan verzaking, zuivert het bewustzijn volledig indien verstoken van toegewijde dienst aan Mij. (23) Hoe kan je nu zonder bhakti kippenvel krijgen, hoe kan nu zonder liefdevolle toewijding je hart smelten en kunnen zonder devotie de tranen vloeien, kan er de verrukking zijn en kan het hart gezuiverd raken? (24) Het universum raakt gezuiverd door degene wiens stem stokt in de keel, wiens hart vertedert, die telkens huilt, soms lacht, zich schaamt, luidkeels zingt en danst in de verbondenheid van Mijn bhakti [zie ook S'rī S'rī S'ikshāshthaka en 11.2: 40]. (25) Zoals goud dat gesmolten in het vuur zijn onzuiverheden prijsgeeft en terugkeert naar zijn oorspronkelijke staat, wordt de geestelijke ziel gezuiverd van de smet van het karma als men Mij aanbidt verenigd in Mijn liefdevolle dienst. (26) Zo goed als het gezichtsvermogen zich herstelt nadat het oog behandeld is met zalf, ziet de geestelijke ziel weer de Ene Subtiele Essentie als hij gezuiverd werd door het luisteren naar en het bezingen van Mijn vrome verhalen. (27) Zo goed als de intelligentie van degene die mediteert op de zinsobjecten verstrikt raakt in de zinservaring [zie B.G. 2: 62-63], lost ook het denken zich op in Mij als men aan Mij blijft denken. (28) Daarom zijn de materiėle overwegingen die men heeft zoals de drogbeelden die men heeft in een droom; [als men] in Mij verzonken [ontwaakt is] geeft men ze op. De geest raakt gezuiverd als men geheel opgaat in Mijn liefde. (29) Het opgevend [intiem] omgang te hebben met vrouwen en zich verre houdend van hen die vrouwen nalopen, moet men [aldus vrij van fysieke identificatie] kalm en op zijn gemak neerzitten in afzondering en zich met grote zorg op Mij concentreren [zie ook 11.8: 13-14 *]. (30) Geen andere gehechtheid bezorgt een man zo veel ellende en gebondenheid als de gehechtheid aan vrouwen en de omgang met hen die gehecht zijn aan vrouwen [zie ook 1.4: 25, 5.5: 2, 5.13: 16, 6.9: 9, 7.12: 9, 9.14: 36, 9.19: 17, 10.10: 8, 10.51: 51, 10.60: 44-45 & 48].'

(31) S'rī Uddhava zei: 'O Lotusogige, hoe moet iemand op Jou mediteren als hij bevrijd wil raken, op welke manier en op welke gedaante? Wil Je alsJeblieft uitweiden over meditatie?'

(32-33) De Allerhoogste Heer zei: 'Rechtop en comfortabel zittend op het niveau van de vloer, behoort men de handen in de schoot te leggen en de ogen te richten op het puntje van de neus. Vervolgens moet men de weg van de prāna, de vitale adem, vrijmaken door stap voor stap te oefenen met inademen, vasthouden, uitademen en omgekeerd -  terwijl men zijn zinnen in bedwang houdt [**, zie prānāyāma, en B.G. 4: 29]. (34) Met behulp van de levensadem [prāna] moet men het geluid AUM opwaarts stuwen naar het hart, als door de vezels in een lotusstengel, om het daar luid als een klok continu te laten vibreren zodat de [15 na]klanken van de recitatie [in de neus, anusvāra ***] weer tot eenheid worden gebracht. (35) De levensadem aldus verbonden met de Pranava [zie ook 9.14: 46] moet tien keer worden uitgeoefend, bij zonsopkomst, in de middag en bij zonsondergang. Na een maand heeft men dan de vitale lucht onder controle [*4]. (36-42) Met de ogen half gesloten moet men, alert en met een geheven gezicht, zich concentreren op de lotus in het hart die naar boven is gericht. In de werveling van haar acht kelkbladeren stelt men vervolgens de één na de ander zich de zon, de maan en het vuur voor. In het vuur moet men zich Mijn harmonieuze vorm voorstellen, zo bevorderlijk voor de meditatie, die zachtaardig en vriendelijk is en uitgerust met vier fraaie armen. Bekoorlijk is de schoonheid van de nek en het voorhoofd, de zuivere glimlach alsook de oren met de stralende, haaienvormige oorhangers. Men moet mediteren op de goudkleurige kleding, de huid met de kleur van regenwolken, de krul op de borst die de schuilplaats vormt voor de godin, de schelphoorn, de werpschijf, de knots en de lotus, alsook op de sier van de woudbloemenslinger. Men moet tevens mediteren op al de prachtige en bekoorlijke delen van Mijn lichaam: de voeten met de glanzende belletjes, het prachtig gloeiende Kaustubhajuweel, de stralende kroon en de polsbanden, de gordel en de armbanden, het genadige glimlachen en de subtiele oogopslag. Door de geest af te wenden van de zinnen en hun voorwerpen, moet men aldus intelligent de wagenmenner van het denken [de ziel, de meester van de intelligentie], sober en ernstig, [met liefde] leiden in de richting van Mijn volkomenheid. (43) Het bewustzijn uitgespreid over dit alles dient men vervolgens terug te trekken op één punt door zich te concentreren op de prachtige glimlach van het gezicht, en zich niet langer op andere onderdelen te richten. (44) Aldus gevestigd dient men het bewustzijn verder terug te trekken door op de ether te mediteren. Ook dat weer opgevend moet men dan naar Mij opstijgen en aan helemaal nergens anders meer denken. (45) Met het bewustzijn aldus volledig verzonken ziet de individuele ziel Mij in het zelf en al de zelven in Mij, net zoals de stralen van de zon zijn verenigd in de zon [zie ook B.G. 9; 29]. (46) De begoochelde staat van het zichzelf houden voor de eigenaar, de kenner en de doener, zal in zijn geheel snel zijn oplossing vinden in de geest van de yogi die, hoogst geconcentreerd, de meditatie zoals besproken beoefent [vergelijk 2.2: 8-14].'
 

 next                       

 
 

Derde herziene editie, geladen 1 mei, 2022.

 

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rī Uddhava zei: 'Krishna, de verdedigers van de Absolute Waarheid maken melding van vele processen voor de geestelijke vooruitgang, zijn die superieur als je ze combineert of geldt één van hen als de belangrijkste?
S'rī Uddhava zei: 'Krishna, zijn de vele processen voor de geestelijke vooruitgang waar de verdedigers van de Absolute Waarheid het over hebben, superieur als je ze combineert of is anders één van hen het belangrijkste? (Vedabase)

 

Tekst 2

Je maakte duidelijk, o Meester, dat de yoga van de toewijding waarmee de geest op Jou gefixeerd raakt, zonder verlangens gepraktiseerd, alle materiėle gehechtheid verdrijft.'

Het werd door Jou duidelijk gemaakt, o Meester, hoe de bhakti-yoga, waarmee de geest op Jou gefixeerd raakt, zonder dat men er verlangens bij koestert alleszins het lijden onder de [angstwekkende, tijdelijke] materiėle staat wegneemt.' (Vedabase)

 

Tekst 3

De Allerhoogste Heer zei: 'Deze boodschap die bekend staat als de Veda's en die handelt over het dharma dat op Mij is gebaseerd, ging verloren ten tijde van de universele vernietiging [pralaya], maar werd door Mij in het begin [van een nieuw tijdperk] uitgelegd aan Brahmā [zie ook 3.9: 29-43].

De Allerhoogste Heer zei: 'Deze boodschap bestaande uit de Veda's die onder de invloed van de tijd verloren ging toen de eindvernietiging plaatsvond werd ten tijde van de schepping door Mij onder woorden gebracht voor Brahmā. Ze omvat het dharma van het handelen naar Mijn wil [zie ook 3.9: 29-43]. (Vedabase)

 

Tekst 4

Brahmā vertelde het aan zijn oudste zoon Manu en de zeven grote wijzen aangevoerd door Bhrigu aanvaardden het op hun beurt van Manu [zie 8.1 & 8.13 en B.G. 4: 1-3].

Brahmā sprak haar uit voor zijn oudste zoon Manu. De zeven grote wijzen van het geestelijk weten aangevoerd door Bhrigu namen het op hun beurt aan van Manu [zie 8.1 & 8.13 en B.G. 4: 1-3]. (Vedabase)

  

Tekst 5-7

Van deze voorvaderen waren er de volgende nakomelingen: de goddelijke en de demonische karakters, de S'ivavolgelingen, de menselijke wezens, de vervolmaakten, de zangers van de hemel, de wetenschappers en de achtenswaardigen. Uit [verschillende combinaties van] rajas, tamas en sattva [de guna's] ontsprongen de vele verschillende naturen van de verschillende humanoļden [Kimdeva's], de halfmensen [Kinnara's], de slangentypes [Nāga's], de wildemannen [Rākshasa's] en de aapachtigen [Kimpurusha's]. Uit de levende wezens, die vanwege hun geneigdheden verdeeld zijn in evenzovele soorten en evenzovele leiders, vloeide [als rivieren van een berg] de veelvoud voort aan rituelen en mantra's.

Van de voorvaderen die zij waren, waren er de nakomelingen: de goddelijke en de demonische karakters, de S'iva-volgelingen, de menselijke wezens, de vervolmaakten en de zangers van de hemel, de wetenschappers en de achtenswaardigen. Uit rajas, tamas en sattva [de guna's] ontsprongen de vele verschillende naturen van de uiteenlopende humanoļden [de Kimdeva's], de halfmensen [Kinnara's], de slangentypes [de Nāga's], de wildemannen [de Rākshasa's], en de aapachtigen [Kimpurusha's]. Uit de levende wezens die vanwege hun geneigdheden verdeeld zijn in evenzovele vormen en evenzovele leiders vloeide [als rivieren van een berg] de veelvoud aan rituelen en mantra's voort. (Vedabase)

 

Tekst 8

Vanwege deze grote verscheidenheid aan naturen verdeelden zich aldus de levensovertuigingen onder de menselijke wezens. Sommige filosofieėn vormen daarin geestelijke erfopvolgingen terwijl anderen van een ketterse aard zijn [pāshanda].

Aldus zijn als gevolg van de grote variėteit aan naturen de levensovertuigingen onder de menselijke wezens verdeeld. Daarin vormen sommige filosofieėn geestelijke erfopvolgingen terwijl andere van een ketterse aard zijn [pāshanda]. (Vedabase)

 

 Tekst 9

De mensen wiens intelligentie is verbijsterd door Mijn begoochelend vermogen, o beste van alle personen, laten zich op talloze manieren uit over wat overeenkomstig hun karma en smaak beter zou zijn.

De mensen wiens intelligentie is verbijsterd door Mijn begoochelend vermogen, o beste van alle personen, laten zich op talloze manieren uit over wat overeenkomstig hun eigen karma en smaak beter zou zijn. (Vedabase)

 

Tekst 10

Sommige mensen spreken ten gunste van vrome activiteiten terwijl anderen het hebben over roem, zinsbevrediging, waarachtigheid, zelfbeheersing en vreedzaamheid. De één staat het eigenbelang voor, politieke invloed, verzaking of consumptie, terwijl anderen pleiten voor opoffering, boetedoening, liefdadigheid, geloften en allerlei regelingen van wat wel en wat niet zou moeten [yama-niyama].

Sommigen spreken ten gunste van vrome activiteiten terwijl anderen het hebben over roem, zinsbevrediging, waarachtigheid, zelfbeheersing en vreedzaamheid. De één staat het eigenbelang voor, politieke invloed, verzaking, of consumptie, terwijl andere mensen pleiten voor opoffering, boetedoening, liefdadigheid, geloften en allerlei regelingen van wat wel en wat niet zou moeten [yama-niyama]. (Vedabase)

 

Tekst 11

Met onvermijdelijk een begin en einde aan de schamele doelen die men bereikt met zijn karma, is er het vooruitzicht van de ellende die daaruit resulteert; zich bevindend in onwetendheid is men gedoemd tot een miserabel bestaan vol van geklaag.

Met een onvermijdelijk begin en einde aan de schamele doelen die men bereikt met zijn karma is er het vooruitzicht van de ellende die daaruit resulteert. Zich bevindend in onwetendheid is men miserabel vol van jammerklachten. (Vedabase)

 

Tekst 12

Iemand die zijn bewustzijn op Mij gevestigd heeft, o man van studie, en die in alle opzichten vrij is van materiėle verlangens, is het geluk deelachtig van Mijn spirituele Zelf. Hoe kan een dergelijk geluk nu bereikt worden door hen die gehecht zijn aan wereldse zaken [zie 4.31: 12]?

Iemand die zijn bewustzijn op Mij gevestigd heeft, o geschoolde, en die in alle opzichten vrij is van materiėle verlangens, kent het geluk van Mijn geestelijk lichaam. Hoe kan een dergelijk geluk nu bereikt worden door hen die gehecht zijn aan zinsbevrediging [zie 4.31: 12]? (Vedabase)

 

Tekst 13

Hij die niet begeert, die in vrede verkeert en zijn zinnen onder controle heeft, wiens bewustzijn gelijkmoedig is onder alle omstandigheden en die een geest heeft die met Mij volkomen tevreden is, is vervuld van geluk waar hij ook gaat of staat.

Hij die niet begeert, die in vrede verkeert met zijn zinnen onder controle, wiens bewustzijn gelijkmoedig is onder alle omstandigheden en die een geest heeft die met Mij volkomen tevreden is, is vervuld van geluk waar hij ook gaat of staat. (Vedabase)

 

Tekst 14

Een ziel gefixeerd op Mij, wil Mij en niets anders. Hij begeert niet de positie van Brahmā, noch de positie van Indra. Ook wil hij geen koninkrijk op aarde of de heerschappij over de lagere werelden, hij verlangt niet naar de perfecties [de siddhi's] van de yoga of naar een tweede geboorte [zie b.v. 5.1: 6].

Iemand die zijn bewustzijn op Mij, Mij en niemand anders dan Mij, heeft vastgelegd verlangt niet de positie in te nemen van Brahmā, noch de positie van Indra, noch wil hij een rijk op aarde of de heerschappij in de lagere werelden, noch begeert hij de volmaaktheden [de siddhi's] van de yoga of een tweede geboorte [zie b.v. 5.1: 6]. (Vedabase)

 

Tekst 15

Noch hij die geboren werd uit Mijn lichaam [Brahmā], noch S'ankara [S'iva], Sankarshana [Balarāma], de Godin van het Geluk [S'rī] of zelfs Mijn eigen Zelf, is Mij zo dierbaar als jij [zie ook B.G 12: 20].

Noch hij die geboren werd uit Mijn lichaam [Brahmā], noch S'ankara [S'iva], noch Sankarshana [Balarāma], noch de godin van het geluk [S'rī], noch zelfs Mijn eigen Zelf is Mij zo dierbaar als jij dat bent [zie ook B.G 12: 20]. (Vedabase)

 

Tekst 16

De wijze [de toegewijde] die zonder persoonlijk verlangen vreedzaam is, niet vijandig is jegens wie dan ook en een ieder gelijk beziet, volg Ik altijd op de voet zodat er zuivering is met het stof van de lotusvoeten [zie ook 7.14: 17].

De wijze die vredig is zonder persoonlijk verlangen, niet vijandig is jegens wie dan ook en van een gelijkgezinde blik is, volg Ik altijd op de voet zodat er zuivering is bij het stof van de lotusvoeten [zie ook 7.14: 17]. (Vedabase)

  

Tekst 17

De grote zielen die, niet uit op zinsbevrediging, van een geest zijn die steeds aan Mij is gehecht, die innerlijke vrede hebben en zich inzetten voor alle individuele zielen en wiens bewustzijn niet beheerst wordt door lustmatigheid, ervaren Mijn geluk dat enkel kan worden gekend in volledige onafhankelijkheid [in onthechting].

Niet uit op zinsbevrediging en van een geest die steeds aan Mij gehecht is ervaren de grote zielen die innerlijk vrede hebben en zich inzetten voor alle individuele zielen wiens bewustzijn niet beheerst wordt door het lustmatige, Mijn geluk dat niet op een andere manier kan worden gekend dan door volledige onthechting. (Vedabase)

 

Tekst 18

Ook al wordt hij geplaagd door zinnelijke verlangens, dan nog wordt een toegewijde van Mij die zijn vaak sterke zinnen niet de baas werd, dankzij zijn toewijding niet door hen verslagen [zie ook 1.5: 17, 8.7: 44, 11.13: 12 en B.G. 9: 30, 2: 62-64].

Ook al wordt hij geplaagd door zinnelijke verlangens, dan nog is de toegewijde van Mij die niet zijn zinnen de baas werd - die als regel effectief en sterk zijn - dankzij zijn toewijding niet verslagen door die soort van invloed [[zie ook 1.5: 17, 8.7: 44, 11.13: 12 en B.G. 9: 30, 2: 62-64]. (Vedabase)

 

Tekst 19

Zoals brandhout door de laaiende vlammen van een vuur verandert in as, worden met Mij als het voorwerp van toewijding de [gevolgen van de] zonden volledig verbrand, o Uddhava.

Net zoals brandhout door de laaiende vlammen van een vuur verandert in as, worden op dezelfde manier met Mij als het voorwerp, in de toewijding de zonden volledig verbrand, o Uddhava. (Vedabase)

 

Tekst 20

Het yogasysteem, analytische filosofie, vrome handelingen, Vedische studie, boete en verzaking, o Uddhava, houden Mij niet zo tevreden als goed ontwikkelde toegewijde dienst aan Mij.

Het yogasysteem noch de analytische filosofie, Uddhava, vrome handelingen noch vedische studie, boete noch verzaking ontwikkelen zo goed een greep op Mij als een sterk ontwikkelde toegewijde dienst. (Vedabase)

 

Tekst 21

Men verwerft Mij door standvastige toewijding met geloof in de Opperziel, het voorwerp van de liefde van de toegewijden. Toegewijde dienst die op Mij is gericht zal zelfs iemand die honden heeft gegeten zuiveren.

Men verwerft Mijn genade door standvastige toewijding met geloof in de Ziel als het voorwerp van de liefde. Met Mij [die Superziel] als de enige zal de bhakti der waarachtigen zelfs zij die honden eten zuiveren van de last van hun geboorte. (Vedabase)

 

 Tekst 22

Noch dharma vergezeld van waarachtigheid en genade, noch kennis gekoppeld aan verzaking, zuivert het bewustzijn volledig indien verstoken van toegewijde dienst aan Mij.

Zeker is dat noch dharma begaan met waarachtigheid en genade, noch kennis gekoppeld aan verzaking het bewustzijn volledig zuivert als men het moet stellen zonder de toegewijde dienst aan Mij. (Vedabase)

 

 Tekst 23

Hoe kan je nu zonder bhakti kippenvel krijgen, hoe kan nu zonder liefdevolle toewijding je hart smelten en kunnen zonder devotie de tranen vloeien, kan er de verrukking zijn en kan het hart gezuiverd raken?

Hoe gaan nu zonder de bhakti je haren overeind staan, hoe kan nu zonder de liefdevolle dienst het hart vertederd raken en kunnen zonder devotie de tranen vloeien, kan de verrukking er zijn en het bewustzijn gezuiverd raken? (Vedabase)

 

 Tekst 24

Het universum raakt gezuiverd door degene wiens stem stokt in de keel, wiens hart vertedert, die telkens huilt, soms lacht, zich schaamt, luidkeels zingt en danst in de verbondenheid van Mijn bhakti [zie ook S'rī S'rī S'ikshāshthaka en 11.2: 40].

Door degene wiens spraak smoort, het hart vertedert, er keer op keer natte tranen zijn en soms weer lachen is, door hem van wie er onbeschaamd een luidkeels zingen is en er sprake is van dansen in de verbondenheid van Mijn yoga, raakt het universum gezuiverd [zie ook S'rī S'rī S'ikshāshthaka en 11.2: 40]. (Vedabase)

 

 Tekst 25

Zoals goud dat gesmolten in het vuur zijn onzuiverheden prijsgeeft en terugkeert naar zijn oorspronkelijke staat, wordt de geestelijke ziel gezuiverd van de smet van het karma als men Mij aanbidt verenigd in Mijn liefdevolle dienst.

Zoals goud dat gesmolten in het vuur zijn onzuiverheden prijsgeeft en terugkeert naar zijn oorspronkelijke staat wordt van de geestelijke ziel de smet van het karma verdreven als men in Mijn liefdevolle dienst van aanbidding is voor Mij. (Vedabase)

 

 Tekst 26

Zo goed als het gezichtsvermogen zich herstelt nadat het oog behandeld is met zalf, ziet de geestelijke ziel weer de Ene Subtiele Essentie als hij gezuiverd werd door het luisteren naar en het bezingen van Mijn vrome verhalen.

Zo goed als het gezichtsvermogen zich herstelt als het oog eenmaal behandeld is met zalf, ziet de geestelijke ziel die schoongewassen werd door het luisteren naar en het bezingen van de vrome verhalen over Mij, op precies dezelfde manier weer de Ene Subtiele Essentie. (Vedabase)

 

 Tekst 27

Zo goed als de intelligentie van degene die mediteert op de zinsobjecten verstrikt raakt in de zinservaring [zie B.G. 2: 62-63], lost ook het denken zich op in Mij als men aan Mij blijft denken.

Van degene die mediteert op de zinsobjecten raakt het bewustzijn verstrikt in de zinservaring [zie B.G. 2: 62-63]; evenzo raakt de geest systematisch in Mij verzonken als men Mij in gedachten houdt. (Vedabase)

 

 Tekst 28

Daarom zijn de materiėle overwegingen die men heeft zoals de drogbeelden die men heeft in een droom; [als men] in Mij verzonken [ontwaakt is] geeft men ze op. De geest raakt gezuiverd als men geheel opgaat in Mijn liefde.

Daarom zijn de materiėle zorgen die men heeft als de drogbeelden die men heeft in een droom; in Mij verzonken geeft men ze op. Als men geheel in Mijn liefde opgaat raakt de geest gezuiverd. (Vedabase)

 

 Tekst 29

Het opgevend [intiem] omgang te hebben met vrouwen en zich verre houdend van hen die vrouwen nalopen, moet men [aldus vrij van fysieke identificatie] kalm en op zijn gemak neerzitten in afzondering en zich met grote zorg op Mij concentreren [zie ook 11.8: 13-14 *].

Het opgevend intiem te zijn met vrouwen [seksuele omgang met hen te hebben, met anderen of anderszins], en zich verre houdend van het gezelschap van rokkenjagers, behoort men, zichzelf de baas wordend, op zijn gemak neer te zitten in afzondering en zich met grote zorg te concentreren op Mij [zie ook 11.8: 13-14 *]. (Vedabase)

 

 Tekst 30

Geen andere gehechtheid bezorgt een man zo veel ellende en gebondenheid als de gehechtheid aan vrouwen en de omgang met hen die gehecht zijn aan vrouwen [zie ook 1.4: 25, 5.5: 2, 5.13: 16, 6.9: 9, 7.12: 9, 9.14: 36, 9.19: 17, 10.10: 8, 10.51: 51, 10.60: 44-45 & 48].'

Geen andere gehechtheid bezorgt een man zo veel ellende en gebondenheid als de gehechtheid aan vrouwen en de omgang met hen die gehecht zijn aan vrouwen [zie ook 1.4: 25, 5.5: 2, 5.13: 16, 6.9: 9, 7.12: 9, 9.14: 36, 9.19:17, 10.10: 8, 10.51: 51, 10.60: 44,45,48 ].' (Vedabase)

 

 Tekst 31

S'rī Uddhava zei: 'O Lotusogige, hoe moet iemand op Jou mediteren als hij bevrijd wil raken, op welke manier en op welke gedaante? Wil Je alsJeblieft uitweiden over meditatie?'

S'rī Uddhava zei: 'O Lotusogige, hoe, van welke aard en in welke vorm moet de meditatie er zijn van degene die bevrijd wil raken? Wil Je alsJeblieft uitweiden over de meditatie?' (Vedabase)

 

 Tekst 32-33

De Allerhoogste Heer zei: 'Rechtop en comfortabel zittend op het niveau van de vloer, behoort men de handen in de schoot te leggen en de ogen te richten op het puntje van de neus. Vervolgens moet men de weg van de prāna, de vitale adem, vrijmaken door stap voor stap te oefenen met inademen, vasthouden, uitademen en omgekeerd -  terwijl men zijn zinnen in bedwang houdt [**, zie prānāyāma, en B.G. 4: 29].

De Allerhoogste Heer zei: 'Rechtop en comfortabel zittend op een zitplaats gelijkvloers, behoort men de handen in de schoot te leggen en de ogen te richten op het puntje van de neus. Het zuiveren van de manieren waarop men ademt - het inademen, vasthouden, uitademen en omgekeerd - moet men stap voor stap beoefenen terwijl men zijn zinnen in bedwang houdt [zie prānāyāma, en B.G. 4; 29]. (Vedabase)


 Tekst 34

Met behulp van de levensadem [prāna] moet men het geluid AUM opwaarts stuwen naar het hart, als door de vezels in een lotusstengel, om het daar luid als een klok continu te laten vibreren zodat de [15 na]klanken van de recitatie [in de neus, anusvāra ***] weer tot eenheid worden gebracht.

Met behulp van de levensadem [prāna] in de geest het geluid AUM oproepend, moet men dat geluid opwaarts stuwen, als de vezels in een lotusstengel, om het luid te laten vibreren [in de neus] als een bel zodat de geluiden der recitatie weer tot eenheid worden gebracht [anusvāra **]. (Vedabase)

 

 Tekst 35

De levensadem aldus verbonden met de Pranava [zie ook 9.14: 46] moet tien keer worden uitgeoefend, bij zonsopkomst, in de middag en bij zonsondergang. Na een maand heeft men dan de vitale lucht onder controle [*4].

De Het ademen dat aldus is verenigd met de Pranava [zie ook 9.14: 46] moet zorgvuldig tien keer herhaald worden, bij zonsopkomst, in de middag, en bij zonsondergang, zodat men na een maand zijn ademen onder controle heeft [***]. (Vedabase)

 

 Tekst 36-42

Met de ogen half gesloten moet men, alert en met een geheven gezicht, zich concentreren op de lotus in het hart die naar boven is gericht. In de werveling van haar acht kelkbladeren stelt men vervolgens de één na de ander zich de zon, de maan en het vuur voor. In het vuur moet men zich Mijn harmonieuze vorm voorstellen, zo bevorderlijk voor de meditatie, die zachtaardig en vriendelijk is en uitgerust met vier fraaie armen. Bekoorlijk is de schoonheid van de nek en het voorhoofd, de zuivere glimlach alsook de oren met de stralende, haaienvormige oorhangers. Men moet mediteren op de goudkleurige kleding, de huid met de kleur van regenwolken, de krul op de borst die de schuilplaats vormt voor de godin, de schelphoorn, de werpschijf, de knots en de lotus, alsook op de sier van de woudbloemenslinger. Men moet tevens mediteren op al de prachtige en bekoorlijke delen van Mijn lichaam: de voeten met de glanzende belletjes, het prachtig gloeiende Kaustubhajuweel, de stralende kroon en de polsbanden, de gordel en de armbanden, het genadige glimlachen en de subtiele oogopslag. Door de geest af te wenden van de zinnen en hun voorwerpen, moet men aldus intelligent de wagenmenner van het denken [de ziel, de meester van de intelligentie], sober en ernstig, [met liefde] leiden in de richting van Mijn volkomenheid.

Met de ogen half gesloten en rechtop zittend moet men, waakzaam vanbinnen ter wille van de hoogste bevrijding, zich concentreren op de lotus in het hart die naar boven is gericht. In de werveling van haar acht kelkbladeren stelt men vervolgens de één na de ander zich de zon, de maan en het vuur voor. In het vuur moet men zich Mijn harmonieuze vorm voorstellen, zo bevorderlijk voor de meditatie, die zachtgeaard en vriendelijk is en is toegerust met vier fraaie armen. Bekoorlijk is de schoonheid van de nek en het voorhoofd, de zuivere glimlach alsmede de oren met stralende, haaienvormige oorhangers. Men moet mediteren op de goudkleurige kleding, de huid met de kleur van regenwolken, de krul op de borst die de schuilplaats vormt voor de godin, de schelphoorn, de werpschijf, de knots en de lotus, en de rijkdom van de woudbloemenslinger. Men moet mediteren op alle prachtige en bekoorlijke delen van Mijn lichaam: de voeten met de glanzende belletjes, het rijk gloeiende Kaustubhajuweel, de stralende kroon en de polsbanden, de gordel en de armbanden, op het genadige glimlachen en op de allerfijnst besnaarde oogopslag. Dit moet men doen door de geest terug te trekken van de zinnen. Op deze manier moet men intelligent de wagenmenner [de ziel, de meester der intelligentie], sober en ernstig, [met liefde] leiden in de richting van Mijn volledigheid. (Vedabase)

 

 Tekst 43

Het bewustzijn uitgespreid over dit alles dient men vervolgens terug te trekken op één punt door zich te concentreren op de prachtige glimlach van het gezicht, en zich niet langer op andere onderdelen te richten.

Als men met deze oefening al de lichaamsdelen overziet moet men vervolgens het bewustzijn terugtrekken en, zich concentrerend op één plek en nergens anders, opnieuw met liefde mediteren op de prachtige glimlach van het gezicht. (Vedabase)

 

 Tekst 44

Aldus gevestigd dient men het bewustzijn verder terug te trekken door op de ether te mediteren. Ook dat weer opgevend moet men dan naar Mij opstijgen en aan helemaal nergens anders meer denken.

Aldus met het terugtrekken van de geest gevestigd geraakt in de ether, moet men ook deze concentratie weer opgeven en naar Mij opgestegen aan niets anders meer denken. (Vedabase)


 Tekst 45

Met het bewustzijn aldus volledig verzonken ziet de individuele ziel Mij in het zelf en al de zelven in Mij, net zoals de stralen van de zon zijn verenigd in de zon [zie ook B.G. 9; 29].

Zodoende volledig verzonken in het bewustzijn ziet de individuele ziel Mij in het zelf en al de zelven in Mij, net zoals de stralen van de zon zijn verenigd in de zon [zie ook B.G. 9; 29]. (Vedabase)

 

 Tekst 46

De begoochelde staat van het zichzelf houden voor de eigenaar, de kenner en de doener, zal in zijn geheel snel zijn oplossing vinden in de geest van de yogi die, hoogst geconcentreerd, de meditatie zoals besproken beoefent [vergelijk 2.2: 8-14].'

Van de yogi die hoogst geconcentreerd de meditatie als vermeld beoefent zal snel heel de begoochelde staat van geest van hem die zich de eigenaar, de kenner en de doener noemt, zijn oplossing vinden [vergelijk: 2.2: 8-14].' (Vedabase)

  

*: Om dit vers niet verkeerd te interpreteren met het Sanskriet woord sangam dat men de omgang met vrouwen zou moeten schuwen in plaats van de gehechtheid aan hen te schuwen, werd door Svāmī Prabhupāda benadrukt - in tegenspraak met de Indiase traditie - dat vrouwen en mannen heel goed in de cultuur van het Krishna-bewustzijn omgang kunnen hebben als ze samenleven in een tempel of in een huishouden. Dit was een van de grote wapenfeiten van hervorming naar aanleiding van een traditionele tempelroutine die negatief was over het samenleven met vrouwen. Ook moet uit dit vers niet worden geconcludeerd dat men niet intiem zou moeten zijn met vrouwen, want de voortplanting zou dan ophouden en de menselijke soort zou eindigen. Het gaat er allemaal om niet op die manier gehecht te raken door de juiste regulatie van kāma als een basis burgerdeugd of purushārtha. Men behoort er, bij voorkeur getrouwd, steeds toe bereid te zijn de intimiteit met elkaar - bij tijden - op te geven en het celibaat te omarmen, net zo goed als men er steeds toe bereid moet zijn die - bij tijden - aan te gaan en elkaar te omhelzen in Krishna's liefde voor en van de vrouwen.

**: De omkeertechniek van prānāyāma zoals hier beschreven zou praktisch kunnen inhouden dat men halverwege pauzeert met het in- en uitademen, d.w.z. dat men halverwege begint met inademen en dan halverwege terug tegengesteld gaat uitademen. Normaal gesproken inhaleert, pauzeert en exhaleert men volgens de natuurlijke gang van het ademen, maar in dit geval concentreert men zich op halverwege deze vloeiende ademgang voor een evenwicht tussen het in- en uitademen.

***: Anusvāra heeft betrekking op een nasale vibratie uitgedrukt na de 15 Sanskriet klinkers. Als men cultureel niet van een geregelde praktijk van mantrarecitatie is met het Sanskriet en men dus geen anusvāra, nasale vibratie heeft ter integratie, luidt het advies voor dit Tijdperk van de Redetwist om de Mahāmantra te beoefenen om de ongedurige geest van de moderne tijd tot vrede te bewegen: hare Krishna, hare Krishna, Krishna Krishna, hare hare; hare Rāma, hare Rāma, Rāma Rāma, hare hare.

*4: Gezien een sterk variėrende daglengte over de gehele wereld is het gebruikelijk dit te doen op de vaste tijden van de regelmatige uren van een [meditatie-]klok bij voorkeur met de zon gelijk gezet op twaalf uur als de zon in het zuiden staat [zie ook cakra].

 

 

 

 

Creative
                        Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.

De traditionele afbeelding toont Vishnu met Zijn attributen en Ananta.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd  


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties