regelbalk



 

Canto 6

Jaya Râdhâ Mâdhava 1

 


 

Hoofdstuk 9: Het Verschijnen van de Demon Vritrâsura

(1) S'rî S'uka zei: 'Vis'varûpa [zie vorige hoofdstuk], o zoon van Bharata, had drie hoofden. Eén voor het drinken van soma [het brengen van offers], één voor het drinken van wijn [de spirituele zaak] en één voor het eten van voedsel [de materiële zaak], zo vernam ik. (2) Hij, o heerser, bood de goden, die er als zijn vaders waren, dat wat hen toekwam door met offers in het vuur publiekelijk hardop de mantra's te reciteren. (3) Hoewel hij met zijn offers de goden hun deel toekende, bracht hij, geleid door de genegenheid voor zijn moeder [Racanâ], achter hun rug om [ook] offers aan de Asura's. (4) De koning van de goden [Indra] die zag hoe door die overtreding jegens de goddelijkheid hij het dharma verraadde, sloeg uit angst [dat de demonen aan kracht zouden winnen] toen kwaad snel Vis'varûpa's hoofden eraf. (5) Het hoofd dat hij gebruikte om soma te drinken werd een kapiñjala [een berghazelhoen], het hoofd om wijn mee te drinken veranderde in een kalavinka [een spreeuw] en het hoofd dat hij gebruikte om voedsel tot zich te nemen veranderde in een tittiri [een gewone patrijs]. (6) Hoe machtig Indra ook was, voor de duur van een jaar moest hij als gevolg van het doden van een brahmaan met gevouwen handen de consequentie daarvan onder ogen zien. Teneinde zich van de zonde jegens andere levende wezens te zuiveren, verdeelde hij de last toen over de vier afdelingen van de aarde, de wateren, de bomen en de vrouwen. (7) De aarde nam een vierde van de last van het doden van een brahmaan voor haar rekening en droeg, met de zegening [door Indra] van het ontvangen van water in haar uitsparingen, de woestijnen als het zichtbare teken [van de zonde] op haar oppervlak. (8) Met de zegening dat hun takken en twijgen weer zouden groeien als ze waren weggesnoeid, namen de bomen een kwart van de schuld van het doden van de brahmaan op zich middels het sap dat van hen vloeide als het zichtbare gevolg. (9) De [jonge] vrouwen gezegend met een voortdurende behoefte aan seks namen, als hun vierde deel van de last, de maandelijkse periode op zich als het uiterlijke teken van de zonde. (10) Het water gezegend met het vermogen om de omvang te doen toenemen van het materiaal dat het doorweekt, nam een vierde van de zonde op zich met de reactie van het zichtbare bubbelen en schuimen. Daardoor moet men [verontreinigd] water weggooien [als het bubbelt] bij het verzamelen. (11) Nadat Tvashthâ [zie 5.15: 14-15] zijn zoon had verloren, bracht hij een offer om voor Indra een vijand in het leven te roepen met de woorden: 'O vijand van Indra, neem toe in omvang zodat u nu direct uw tegenstander kunt doden.'

(12) Daarop verscheen uit het anvâhârya vuur [het zuidelijke vuur] een hoogst angstwekkende figuur die eruitzag als de vernietiger aan het einde van de yuga. (13-17) Dag na dag aan alle kanten uitdijend tot zover een pijl reikt, leek hij op een berg die in brand had gestaan of op wolken die zich in de avond samenpakken met de gloeiende zon erachter. Bij zijn haren, snor en baard, die rood waren als gesmolten koper, had hij ogen laaiend als de middagzon. Dansend en de hele wereld bij elkaar schreeuwend bewoog hij zich rond en schopte hij het stof op terwijl hij het firmament hoog op zijn gloeiende drietand leek te houden. Met zijn mond diep als een grot de drie werelden verslindend, dronk hij de hemel en likte hij met zijn tong de sterren op. Keer op keer het op een geeuwen zettend met zijn massieve vervaarlijke tanden, vluchtten de mensen die hem zagen angstig weg in al de tien windrichtingen. (18) Hij, die hoogst angstwekkende verpersoonlijking van de zonde, was in werkelijkheid de gedaante die de zoon van Tvashthâ had aangenomen. Hij overschaduwde nu, bij [machte van de] verzaking in zijn voorgaande leven, al de drie werelden en werd zodoende Vritra ['hij die alles overdekt'] genoemd. (19) Indra en de soldaten van al de voorvechters van de wijsheid, vielen hem aan met het gehele goddelijke arsenaal aan bogen, pijlen en andere wapens dat hen ter beschikking stond, maar Vritra slokte ze allemaal in één keer op. (20) Geplaatst voor dat feit, stonden ze versteld en verzamelden ze zich verslagen, met hun moed in de schoenen gezonken, om te bidden tot de Oorspronkelijke Persoon.

(21) De goden zeiden: 'Wij, met Heer Brahmâ voorop en [al de bewoners van] de drie werelden die zijn samengesteld uit lucht, vuur, ether, water en aarde, bewijzen, allen bevend van de angst, de vernietiger [de dood, de tijd] de eer. Maar omdat hij op zijn beurt weer bang is voor Hem [de eeuwige Oorspronkelijke Persoonlijkheid], zouden we ons moeten bekennen tot de Heer als onze toevlucht. (22) Men is een dwaas als men de oceaan wil oversteken zich vastklampend aan de staart van een hond, men is een dwaas als men probeert iemand anders te benaderen dan Hem, Hij die zich nergens over verbaast, wiens verlangens volkomen bevredigd worden door Zijn eigen vermogen, die gelijkmoedig is en van een volmaakte vrede. (23) Net als Manu [hier: koning Satyavrata] die om de vloed te overleven zijn boot, onze wereld, vastbond aan de stevige hoorn van Matsya [de vis-avatâra], kunnen wij die onze toevlucht zoeken er zeker van zijn [door Hem] te worden gered van onze onpeilbare angst voor de zoon van Tvashthâ. (24) In het verleden was de Onafhankelijke Godheid [Svayambhû of Heer Brahmâ] alleen op de lotus zeer bang en ontsnapte hij dankzij Hem ternauwernood aan een val in de zo hoge golven van de wateren van de vloed opgewaaid door de razende wind [zie 3.8]. Moge die verlossing er ook voor ons zijn. (25) Hij, de ene Heerser die door Zijn bovenzinnelijk vermogen ons schiep en door wiens genade wij ook een wereld van materie [een cultuur] mogen scheppen, kan, hoewel Hij als de acteur recht tegenover ons staat, in Zijn gedaante niet door ons worden herkend omdat we onszelf zien als afzonderlijke heersers. (26-27) Als we hevig gekweld worden door tegenstanders, schiet Hij die eeuwig bestaat ons tijdperk na tijdperk vanuit zijn materieel vermogen te hulp in verschillende avatâra gedaanten onder de wijzen, de mensen en de dieren, om een ieder te beschermen die Hem nabij staat. Hij, de Godheid en het Ware Zelf van ons allen en van ieder ander levend wezen, is de bovenzinnelijke, oorspronkelijke oorzaak, het primaire beginsel van de natuur [pradhâna], de Hoogste Genieter wiens energie men kent in de vorm van het universum waar Hij Zelf los van staat. Hij is de toevlucht waar we ons allen aan kunnen overgeven. Hij, de Grote Ziel, zal ons, Zijn toegewijden, zegenen met al het goede geluk.'

Vishnu (28) S'rî S'uka zei: 'Door dat gebed van de verlichte zielen, o Koning, werd Hij, met het zich naar binnen richten, zichtbaar met Zijn schelphoorn, werpschijf en knots. (29-30) Hij werd omringd door zestien dienaren die, met ogen bloeiend als lotussen in de herfst, er net zo uitzagen als Hij, met uitzondering van het Kaustubha-juweel en het S'rîvatsa-teken. Toen ze Hem zagen, o Koning, wierpen ze zich allen uitgestrekt voor Hem op de grond, overweldigd als ze waren door het geluk Hem rechtstreeks te kunnen zien. Daarna stonden ze langzaam op en brachten ze Hem hun gebeden. (31) De goddelijken zeiden: 'U, o Heer van het Offer, brengen we onze eerbetuigingen, U die zich bedient van de cakra [de schijf, de cyclische orde van de tijd] als wapen, bent degene die overal paal en perk aan stelt. Onze eerbetuigingen zijn er voor U die bekend staat met zovele transcendentale namen. (32) Zij die na U verschenen in de schepping, na U die heerst over de drie levensbestemmingen [van het naar de hel, de hemel of het vagevuur gaan], zijn niet in staat Uw allerhoogste verblijf [van Vaikunthha] te bevatten. (33) O Heer, mogen er onze eerbetuigingen zijn aan U, o Bhagavân Nârâyana, o Vâsudeva, o Oorspronkelijke Persoon, o Hoogste Persoonlijkheid, o Allerhoogste Schenker van het Inzicht, o Allergunstigste, o Bovenzinnelijke Zegening, o Grootheid van Genade, o Onveranderlijke Ondersteuner van het Universum en Enige Aanspraak op alle Werelden, Heerser over Allen en Echtgenoot van Lakshmî Devî. De besten van de volkomen verzaakten [de sannyâsî's] die rondtrekken over heel de wereld, duwen, dankzij hun bovenzinnelijke verzonkenheid in devotionele yoga [bhakti], geheel gezuiverd op basis van hun plichtsgetrouwe respect als paramahamsa's ['zwanen van het allerhoogste'], de deur open van het illusoire bestaan die toegang biedt tot een bewustzijn in de geestelijke wereld dat vrij is van smetten. Aldus persoonlijk de continuïteit van Uw heerlijkheid ervarend, vindt men het geluk. (34) Het is nogal moeilijk te begrijpen hoe U in avonturen met betrekking tot de bewustzijnsvereniging, zonder zich te verlaten op iets of iemand anders, zonder een lichaam te hebben, zonder onze medewerking af te wachten, zonder Zelf te worden omgevormd door de basiskwaliteiten van de natuur, verheven kan zijn boven die geaardheden van schepping, vernietiging en behoud. (35) Daarom weten we niet zeker of U als de Heer er nu bent als een normaal mens gebonden aan handelingen in de materiële wereld, als iemand die onder  invloed staat van de geaardheden en zo afhankelijk is van tijd, ruimte, activiteiten en de natuur - en daarbij noodgedwongen de goede en slechte gevolgen draagt van de eigen handelingen, of dat U er nu bent als een volledig in Uzelf tevreden [âtmârâma], zelfbeheerst iemand die in zijn spiritueel vermogen nimmer tekortschiet en steeds de neutrale getuige is. (36) Die twee posities vormen in U, de Fortuinlijke, zeker geen tegenstrijdigheid. Want wat is er voor U nu onmogelijk, U wiens kwaliteiten onbegrensd zijn, U die de Hoogste Heer bent ongekend in Zijn heerlijkheden? U wordt door de hedendaagse denkers betwijfeld met meningen en argumenten neergelegd in geschriften die oordelen bevatten gebaseerd op halfslachtig onderzoek en foute redeneringen. Maar U bevindt zich buiten het bereik van de geprikkelde geesten van de[ze] obstinate theoretici die hun toevlucht nemen tot controverses. U, teruggetrokken van hen, bent aan het zicht onttrokken door Uw begoochelende materiële energie, het onvergelijkelijk en ondoorgrondelijk vermogen [waarmee u maakt en breekt]. U bent immers niet in twee naturen verdeeld. (37) Met het zien van een stuk touw ziet men niet of juist wel een slang.  Zo ook concludeert men, als men [echt] intelligent is, er ook toe om [de persoon die U bent en de âcârya] te volgen of anders niet. (38) U bent bij nadere beschouwing de essentie van de eigenheid, de heerser over allen en alles wat spiritueel en materieel is. U bent er als de oorzaak aller oorzaken van het ganse universum die, tot in het kleinste atoom, in alles aanwezig bent met al Uw kwaliteiten. U bent [met de tijdelijkheid] van al de manifestaties de enige die er overblijft. (39) Daarom hebben die verheven toegewijden die in relatie tot U slechts een enkele keer een druppel van de nectar van Uw heerlijkheden geproefd hebben en met de niet aflatende stroom van gelukzaligheid in hun geesten de vage en beperkte weerspiegeling vergaten van het beeld en geluid van het materieel geluk, enkel geloof in U als de Allerhoogste Persoonlijkheid, de enige en meest geliefde vriend van alle levende wezens. Hoe kunnen deze toegewijden, wiens geesten van een volkomen en onafgebroken verzonkenheid zijn, o Doder van Madhu, of die, zoals gezegd, ervaringsdeskundigen zijn in het aanvaard hebben van U als de meest geliefde minnaar en vriend, het dan ooit opgeven Uw lotusvoeten te dienen die nimmer meer een terugkeer naar deze materiële oceaan toestaan? (40) O lieve Ziel en beschutting, o macht en weelde, o handhaver en ziener en alleraantrekkelijkste schoonheid in de drie werelden, door Uw expansies in de materiële energie zijn we er zeker van dat, met Uw manifestaties in verschillende gedaanten als de Heer van de verlichte zielen [Vâmana], van de mensen [Râmacandra en Krishna], van de dieren [Varâha], van een mengvorm van hen [Nrisimhadeva] en van de waterdieren [Matsya en Kûrma], al de zoons van Diti en Danu en dergelijken, voor hun samenzweren de gerechte straf krijgen toebemeten naar gelang hun overtreding, o Allerhoogste Bestraffer. Moge U evenzo, indien U dat noodzakelijk acht, een einde maken aan het leven van deze [verschrikkelijke] zoon van Tvashthâ. (41) Met onze volledige overgave geheel vertrouwend op U, o Vader van de Vaderen, o Heer Hari, zijn onze harten geketend in liefde door de meditatie op Uw beide voeten die als twee blauwe lotussen zijn. (42) O Allerhoogste Heer, wat hebben wij, als vonken van het oorspronkelijke vuur [het 'gouden zaadbeginsel' dat U bent], U nu te zeggen, U, die zich er persoonlijk mee vermaakt met Uw goddelijke energie van schepping, behoud en vernietiging te zijn, U, die zich als de Superziel en de geest van het absolute Brahman ophoudt in de harten van al de verschillende levende wezens en er vanbuiten materieel bent naar gelang de tijd, de plaats en de lichamelijke gesteldheid, U, die men zich realiseert als de oorzaak van dat wat [het bestaan en het bewustzijn van] het levende wezen uitmaakt, U, als de getuige van alles wat er gaande is, als de getuigenis zelf en als de belichaming van de eeuwigdurende heugenis van het hele universum [het z.g. âkâs'a-geheugen]? (43) Regel alstUblieft, omdat U onze Opperheer en Meester van de Transcendentie bent, voor ons een plaatsje in de schaduw van de duizendbladige lotusbloemen die Uw voeten zijn, zodat we van de pijn verlost raken die het gevolg is van de gevaren en verlangens van dit geconditioneerde bestaan dat ons ertoe dreef U te benaderen. (44) AlstUblieft, o Heer, maak nu een einde aan deze zoon van Tvashthâ die de drie werelden verslindt en, o Krishna, o zaligheid van het absolute bestaan [*, zie B.G. 4: 4-6], al onze kracht, onze pijlen en andere middelen ter verdediging heeft uitgeput. (45) U, de zwaangelijke Heer die zich ophoudt in de kern van het hart waar U de handelingen van het individu overziet, U, die manifestatie van Krishna wiens reputatie als verlosser zo helder straalt, U, zonder een begin die enkel door zuivere toegewijden wordt begrepen, U, de weg in deze materiële wereld, de vriend en toevlucht, U, het uiteindelijke doel van die oudere broeder om offers voor te brengen, U brengen wij onze eerbetuigingen.'

(46) S'rî S'uka zei: 'Nadat Hij door al de dienaren van de drie werelden op deze wijze met het nodige eerbetoon was aanbeden, o Koning, gaf de Heer, tevreden met het luisteren naar hun loftuitingen, hen antwoord. (47) De Allerhoogste Heer zei: 'Ik ben zeer tevreden over u, o besten van de halfgoden, door uw betekenisvolle gebeden kunnen de mensen zich Mij herinneren en van toewijding zijn voor Mij als het Oorspronkelijke Zelf van de volheden. (48) Als Ik tevreden ben gesteld kan men alles bereiken wat maar moeilijk te realiseren is. Niettemin, o besten van de intelligenten, verlangt hij die de waarheid kent, als hij eenmaal op Mij alleen zijn aandacht heeft gevestigd, naar niets anders dan Mij. (49) Een ellendig iemand [kripana] die uit is op de materiële kwaliteit van de dingen, heeft geen weet van het uiteindelijk doel van de ziel en hij die aanwakkert wat zo iemand verlangt, is geen haar beter. (50) Iemand die weet van het hoogste levensdoel zal een onwetend iemand niet zeggen karma op te bouwen, precies zoals een arts met ervaring een patiënt niet het verkeerde voedsel zal geven, zelfs al zou die erom vragen. (51) O beschermheer van het offer [Maghavan; Indra], Ik wens u al het goede geluk. Ga heen en vraag zonder omhaal Dadhyañca [Dadhîci], de meest verhevene van alle heiligen, om zijn lichaam dat stevig is vanwege zijn kennis, geloften en verzaking. (52) Dadhyañca is iemand die zich de spirituele kennis van de zuiverheid eigen heeft gemaakt genaamd 'het hoofd van het paard' [As'vas'ira]. Hij gaf die kennis door aan de As'vins die zich toen openstelden voor de onsterfelijkheid [ze werden jivan-mukha's, nog in dit leven bevrijde zielen **]. (53) Dadhyañca, de zoon van Atharvâ, gaf zijn onoverwinnelijke wapening [in mantra's], die onder Mijn controle staat, door aan Tvashthâ die hem doorgaf aan Vis'varûpa. U op uw beurt ontving deze [Nârâyana-kavaca gebeden weer] van hem. (54) [Dadhyañca] de kenner van het dharma zal ter wille van jullie de As'vins zijn ledematen geven als ze erom vragen. Met hen zal Vis'vakarmâ de machtigste van alle wapens [de bliksemschicht] vervaardigen waarmee, omdat die begiftigd is met Mijn macht, het hoofd van Vritrâsura's romp kan worden gescheiden. (55) Als hij gedood is zullen jullie allen je weelde, macht, pijlen en andere middelen ter verdediging terugkrijgen. Alle geluk is er voor jullie omdat jullie, Mijn toegewijden, geen kwaad kan geschieden.'

 

 

next                      

 
Derde herziene editie, geladen 4 oktober, 2018.

 

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rî S'uka zei: 'Vis'varûpa [zie vorige hoofdstuk], o zoon van Bharata, had drie hoofden. Eén voor het drinken van soma [het brengen van offers], één voor het drinken van wijn [de spirituele zaak] en één voor het eten van voedsel [de materiële zaak], zo vernam ik.
S'rî S'uka zei: 'Van Vis'varûpa [zie vorige Hoofdstuk], o zoon van Bharata, zijn er de drie hoofden voor het drinken van de soma [het brengen van offers], het drinken van de wijn [het bezetten van de zetel der verlichting] en het eten van het voedsel [de materiële zaak]. (Vedabase)

 

Tekst 2

Hij, o heerser, bood de goden, die er als zijn vaders waren, dat wat hen toekwam door met offers in het vuur publiekelijk hardop de mantra's te reciteren.

Hij, o heerser, bood in de praktijk de goden, met wie hij verwant was van zijn vaders zijde, dat wat hen toekwam, publiekelijk hardop de mantra's reciterend. (Vedabase)

 

Tekst 3

Hoewel hij met zijn offers de goden hun deel toekende, bracht hij, geleid door de genegenheid voor zijn moeder [Racanâ], achter hun rug om [ook] offers aan de Asura's.

Ertoe aangezet door de genegenheid voor zijn moeder echter bood hij, offers brengend voor de goddelijken, zonder hun medeweten de onverlichte zielen eveneens een deel in opoffering. (Vedabase)

 

Tekst 4

De koning van de goden [Indra] die zag hoe door die overtreding jegens de goddelijkheid hij het dharma verraadde, sloeg uit angst [dat de demonen aan kracht zouden winnen] toen kwaad snel Vis'varûpa's hoofden eraf.

De koning der verlichte zielen [Indra] die zag hoe door die overtreding jegens de goddelijken hij het dharma verraadde, sloeg in angst, bovenmatig kwaad geworden, snel Vis'varûpa's hoofden eraf.  (Vedabase)

 

Tekst 5

Het hoofd dat hij gebruikte om soma te drinken werd een kapiñjala [een berghazelhoen], het hoofd om wijn mee te drinken veranderde in een kalavinka [een spreeuw] en het hoofd dat hij gebruikte om voedsel tot zich te nemen veranderde in een tittiri [een gewone patrijs].

Het hoofd van hem dat hij gebruikte om de soma te drinken werd een kapiñjala [een berghazelhoen], het hoofd om wijn mee te drinken veranderde in een kalavinka [een spreeuw] en het derde hoofd dat hij gebruikte om voedsel tot zich te nemen veranderde in een tittiri [een gewone patrijs]. (Vedabase)

 

Tekst 6

Hoe machtig Indra ook was, voor de duur van een jaar moest hij als gevolg van het doden van een brahmaan met gevouwen handen de consequentie daarvan onder ogen zien. Teneinde zich van de zonde jegens andere levende wezens te zuiveren, verdeelde hij de last toen over de vier afdelingen van de aarde, de wateren, de bomen en de vrouwen.

Hoe machtig Indra ook was, voor de terugslag van het doden van een brahmaan moest hij met gevouwen handen voor de duur van een jaar de verantwoordelijkheid dragen en daarom verdeelde hij de last over de vier afdelingen van de aarde, de wateren, de bomen en de vrouwen, teneinde zich met betrekking tot deze elementen van de zonde te zuiveren. (Vedabase)

 

Tekst 7

De aarde nam een vierde van de last van het doden van een brahmaan voor haar rekening en droeg, met de zegening [door Indra] van het ontvangen van water in haar uitsparingen, de woestijnen als het zichtbare teken [van de zonde] op haar oppervlak.

De aarde die een vierde van de last van het doden van een brahmaan voor haar rekening nam, had, vanwege de zegening van het hebben van water in haar uitsparingen, inderdaad de woestijnen als het zichtbare teken ervan op haar oppervlak. (Vedabase)

 

Tekst 8

Met de zegening dat hun takken en twijgen weer zouden groeien als ze waren weggesnoeid, namen de bomen een kwart van de schuld van het doden van de brahmaan op zich middels het sap dat van hen vloeide als het zichtbare gevolg.

De bomen die een vierde op zich namen van de schuld van het doden van de brahmaan hadden, met hun gezegend zijn met het vermogen om hun takken en twijgen weer terug te groeien indien afgesneden, het zichtbare gevolg van het sap dat van hen vloeide. (Vedabase)

 

Tekst 9

De [jonge] vrouwen gezegend met een voortdurende behoefte aan seks namen, als hun vierde deel van de last, de maandelijkse periode op zich als het uiterlijke teken van de zonde.

Met de vrouwen die een vierde op zich namen van de last der zonde, kon van hun zegening van een nimmer aflatende zin in sex, als reactie de vorm van de maandelijkse periode worden waargenomen. (Vedabase)

 

Tekst 10

Het water gezegend met het vermogen om de omvang te doen toenemen van het materiaal dat het doorweekt, nam een vierde van de zonde op zich met de reactie van het zichtbare bubbelen en schuimen. Daardoor moet men [verontreinigd] water weggooien [als het bubbelt] bij het verzamelen.

Water nam een vierde van de zonde op zich en had, van haar zegening van het vermogen om de omvang te doen toenemen van het materiaal dat het doorweekt, de zichtbare reactie van het bubbelen en schuimen, een resultaat waarvan men moet afzien als men water haalt. (Vedabase)

 

Tekst 11

Nadat Tvashthâ [zie 5.15: 14-15] zijn zoon had verloren, bracht hij een offer om voor Indra een vijand in het leven te roepen met de woorden: 'O vijand van Indra, neem toe in omvang zodat u nu direct uw tegenstander kunt doden.'

Tvashthâ [zie 5.15: 14-15], die zijn zoon had verloren, bracht daarna een offer om een vijand in het leven te roepen met de woorden: 'O vijand van Indra, gedij zodat na een niet al te lange tijd u uw tegenstander kan doden.' (Vedabase)

   

Tekst 12

Daarop verscheen uit het anvâhârya vuur [het zuidelijke vuur] een hoogst angstwekkende figuur die eruitzag als de vernietiger aan het einde van de yuga.

Daarop verscheen uit het anvâhârya vuur [het zuidelijke vuur] een hoogst angstwekkende figuur die eruitzag als de vernietiger aan het einde van de yuga. (Vedabase)

 

Tekst 13-17

Dag na dag aan alle kanten uitdijend tot zover een pijl reikt, leek hij op een berg die in brand had gestaan of op wolken die zich in de avond samenpakken met de gloeiende zon erachter. Bij zijn haren, snor en baard, die rood waren als gesmolten koper, had hij ogen laaiend als de middagzon. Dansend en de hele wereld bij elkaar schreeuwend bewoog hij zich rond en schopte hij het stof op terwijl hij het firmament hoog op zijn gloeiende drietand leek te houden. Met zijn mond diep als een grot de drie werelden verslindend, dronk hij de hemel en likte hij met zijn tong de sterren op. Keer op keer het op een geeuwen zettend met zijn massieve vervaarlijke tanden, vluchtten de mensen die hem zagen angstig weg in al de tien windrichtingen.

Dag na dag in afmetingen toenemend leek hij op een berg die in brand had gestaan of wolken die zich in de avond samenpakken met de zon van achteren naar alle kanten schijnend als pijlen. Bij zijn haren, snor en baard, die rood waren als gesmolten koper, had hij ogen laaiend als de middagzon. Zich rond bewegend, dansend en de hele wereld bij elkaar schreeuwend, schopte hij met zijn gloeiende drietand zwaaiend het stof hoog op. Met zijn mond diep als een grot de drie werelden verslindend, dronk hij de hemel en likte hij met zijn tong de sterren op. Keer op keer het op een geeuwen zettend met zijn massieve vervaarlijke tanden, vluchtten de mensen die hem zagen in angst weg in al de tien windrichtingen. (Vedabase)

 

Tekst 18

Hij, die hoogst angstwekkende verpersoonlijking van de zonde, was in werkelijkheid de gedaante die de zoon van Tvashthâ had aangenomen. Hij overschaduwde nu, bij [machte van de] verzaking in zijn voorgaande leven, al de drie werelden en werd zodoende Vritra ['hij die alles overdekt'] genoemd.

Hij, die hoogst angstwekkende verpersoonlijking van de zonde was in werkelijkheid de gedaante die de zoon van Tvashthâ had aangenomen. Hij overschaduwde nu, bij de kracht van de verzaking in zijn voorgaande leven, al de drie werelden, en werd aldus Vritra ['hij die alles omsluit'] werd genoemd. (Vedabase)
 
Tekst 19

Indra en de soldaten van al de voorvechters van de wijsheid, vielen hem aan met het gehele goddelijke arsenaal aan bogen, pijlen en andere wapens dat hen ter beschikking stond, maar Vritra slokte ze allemaal in één keer op.

Indra, en de soldaten van al de voorvechters der wijsheid, vielen hem aan met het gehele goddelijke arsenaal aan bogen, pijlen en andere wapens dat hen ter beschikking stond, maar Vritra slokte ze allemaal in één keer op. (Vedabase)

 

Tekst 20

Geplaatst voor dat feit, stonden ze versteld en verzamelden ze zich verslagen, met hun moed in de schoenen gezonken, om te bidden tot de Oorspronkelijke Persoon.

Daarvoor geplaatst, stonden ze versteld en verzamelden ze zich verslagen, met hun moed in de schoenen gezonken, om tot de Superziel te bidden, de Oorspronkelijke Persoon van God. (Vedabase)

 

Tekst 21   

De goden zeiden: 'Wij, met Heer Brahmâ voorop en [al de bewoners van] de drie werelden die zijn samengesteld uit lucht, vuur, ether, water en aarde, bewijzen allen, bevend van de angst, de vernietiger [de dood, de tijd] de eer. Maar omdat hij op zijn beurt weer bang is voor Hem [de eeuwige Oorspronkelijke Persoonlijkheid], zouden we ons moeten bekennen tot de Heer als onze toevlucht.

De godsbewusten zeiden: 'Wij, samen met de goden, die vanaf het begin met Heer Brahmâ de drie werelden tot stand brachten die zijn samengesteld uit lucht, vuur, ether, water en aarde, bewijzen allen, bevend van de angst, de heer van de dood de eer; maar omdat hij zelf weer bang is voor Hem [de Oorspronkelijke Persoonlijkheid], zouden we Hem als onze toevlucht moeten onderkennen. (Vedabase)

Tekst 22

Men is een dwaas als men de oceaan wil oversteken zich vastklampend aan de staart van een hond, men is een dwaas als men probeert iemand anders te benaderen dan Hem, Hij die zich nergens over verbaast, wiens verlangens volkomen bevredigd worden door Zijn eigen vermogen, die gelijkmoedig is en van een volmaakte vrede.

Men is een dwaas, als men de oceaan wil oversteken zich vastklampend aan de staart van een hond; een dwaas als men probeert iemand anders dan Hem te benaderen die zich nergens over verbaast, altijd voldaan is over inderdaad Zijn eigen prestaties, gelijkmoedig en zeer stabiel is, en boven iedere materiële beschrijving staat. (Vedabase)

 

Tekst 23

Net als Manu [hier: koning Satyavrata] die om de vloed te overleven zijn boot, onze wereld, vastbond aan de stevige hoorn van Matsya [de vis-avatâra], kunnen wij die onze toevlucht zoeken er zeker van zijn [door Hem] te worden gered van onze onpeilbare angst voor de zoon van Tvashthâ.

Net als Manu [hier: koning Satyavrata] die zijn boot vastbond aan de stevige hoorn van Matsya [de vis-avatâra] om de vloed te overleven, kunnen wij, afhankelijk als we zijn, er zeker van zijn te worden gered van de eindeloze angst voor de zoon van Tvashthâ, hoewel Hij er in feite slechts in de gedaante van een vis is. (Vedabase)


Tekst 24

In het verleden was de Onafhankelijke Godheid [Svayambhû of Heer Brahmâ] alleen op de lotus zeer bang en ontsnapte hij dankzij Hem ternauwernood aan een val in de zo hoge golven van de wateren van de vloed opgewaaid door de razende wind [zie 3.8]. Moge die verlossing er ook voor ons zijn.

Voorheen was de Onafhankelijke [Svayambhû of Heer Brahmâ], geheel alleen op de lotus, zeer bevreesd, er dankzij Hem in geslaagd zijnd te nauwer nood te ontsnappen aan een val in de zo hoge golven van de wateren van de vloed opgewaaid door de razende wind [zie 3.8]; moge die verlossing er ook voor ons zijn. (Vedabase)

 

Tekst 25

Hij, de ene Heerser die door Zijn bovenzinnelijk vermogen ons schiep en door wiens genade wij ook een wereld van materie [een cultuur] mogen scheppen, kan, hoewel Hij als de acteur recht tegenover ons staat, in Zijn gedaante niet door ons worden herkend omdat we onszelf zien als afzonderlijke heersers.

Hij, de ene Heerser die door Zijn bovenzinnelijk vermogen ons schiep en door wiens genade wij ons ook een wereld van materie mogen scheppen, kan, hoewel Hij als de acteur recht tegenover ons staat, niet in Zijn gedaante worden herkend door ons omdat we onszelf zien als afzonderlijke heersers. (Vedabase)

 

Tekst 26-27

Als we hevig gekweld worden door tegenstanders, schiet Hij die eeuwig bestaat ons tijdperk na tijdperk vanuit zijn materieel vermogen te hulp in verschillende avatâra gedaanten onder de wijzen, de mensen en de dieren, om een ieder te beschermen die Hem nabij staat. Hij, de Godheid en het Ware Zelf van ons allen en van ieder ander levend wezen, is de bovenzinnelijke, oorspronkelijke oorzaak, het primaire beginsel van de natuur [pradhâna], de Hoogste Genieter wiens energie men kent in de vorm van het universum waar Hij Zelf los van staat. Hij is de toevlucht waar we ons allen aan kunnen overgeven. Hij, de Grote Ziel, zal ons, Zijn toegewijden, zegenen met al het goede geluk.'

Hij onder ons, die altijd geplaagd zijn door onze vijanden, en onder de goddelijken, de dieren en de mensen er altijd zeker van is middels Zijn eigen innerlijk vermogen te verschijnen als een incarnatie in verschillende gedaanten, beschermt in ieder millennium een ieder die Hem lief is en nabij staat. Hem inderdaad, de God en Heer over ons allen en ieder ander levend wezen, is het transcendentale, oorspronkelijke primaire principe van de natuur, de Hoogste Genieter wiens energie men kent in de vorm van het universum waar Hij Zelve los van staat; Hij is de toevlucht die door ons allen wordt gezocht; moge Hij, de Grootste van de Ziel, ons, Zijn toegewijden die zelve geschikt zijn als toevlucht, zegenen met al het goede geluk.' (Vedabase)


Tekst 28

S'rî S'uka zei: 'Door dat gebed van de verlichte zielen, o Koning, werd Hij, met het zich naar binnen richten, zichtbaar met Zijn schelphoorn, werpschijf en knots.

S'rî S'uka zei: 'Door dat gebed der verlichte zielen, o Koning, werd Hij, de blik naar binnen sturend, zichtbaar met Zijn schelphoorn, werpschijf en knots. (Vedabase)

 

Tekst 29-30

Hij werd omringd door zestien dienaren die, met ogen bloeiend als lotussen in de herfst, er net zo uitzagen als Hij, met uitzondering van het Kaustubha-juweel en het S'rîvatsa-teken. Toen ze Hem zagen, o Koning, wierpen ze zich allen uitgestrekt voor Hem op de grond, overweldigd als ze waren door het geluk Hem rechtstreeks te kunnen zien. Daarna stonden ze langzaam op en brachten ze Hem hun gebeden.

Van alle kanten werd Hij, met ogen bloeiend als lotussen in de herfst opgewacht door zestien dienaren die precies waren zoals Hij met uitzondering van het Kaustubha-juweel en het S'rîvatsa-teken. Hem ziend, o Koning, wierpen ze zich allen uitgestrekt voor Hem op de grond neer overweldigd door het geluk Hem rechtstreeks te kunnen zien. Toen stonden ze langzaam op en brachten ze Hem hun gebeden. (Vedabase)

 

Tekst 31

De goddelijken zeiden: 'U, o Heer van het Offer, brengen we onze eerbetuigingen, U die zich bedient van de cakra [de schijf, de cyclische orde van de tijd] als wapen, bent degene die overal paal en perk aan stelt. Onze eerbetuigingen zijn er voor U die bekend staat met zovele transcendentale namen.

De goddelijken zeiden: 'U, o Heer van het Offer, brengen we, hoewel U degene bent die aan alles een einde maakt, onze eerbetuigingen daar U daadwerkelijk degene bent die zich bedient van de cakra [de schijf, het cyclische, de orde van de tijd] als wapen; al ons respect geldt U die bekend staat met zo veel transcendentale namen.  (Vedabase)


Tekst 32

Zij die na U verschenen in de schepping, na U die heerst over de drie levensbestemmingen [van het naar de hel, de hemel of het vagevuur gaan], zijn niet in staat Uw allerhoogste verblijf [van Vaikunthha] te bevatten.

Van U als de Beheerser der drie bestemmingen [van het naar de hel, de hemel of het vagevuur gaan] is er het allerhoogste verblijf [van Vaikunthha]; na U te zijn verschenen in de schepping, o heerser, is men niet in staat het te bevatten. (Vedabase)

 

Tekst 33

O Heer, mogen er onze eerbetuigingen zijn aan U, o Bhagavân Nârâyana, o Vâsudeva, o Oorspronkelijke Persoon, o Hoogste Persoonlijkheid, o Allerhoogste Schenker van het Inzicht, o Allergunstigste, o Bovenzinnelijke Zegening, o Grootheid van Genade, o Onveranderlijke Ondersteuner van het Universum en Enige Aanspraak op alle Werelden, Heerser over Allen en Echtgenoot van Lakshmî Devî. De besten van de volkomen verzaakten [de sannyâsî's] die rondtrekken over heel de wereld, duwen, dankzij hun bovenzinnelijke verzonkenheid in devotionele yoga [bhakti], geheel gezuiverd op basis van hun plichtsgetrouwe respect als paramahamsa's ['zwanen van het allerhoogste'], de deur open van het illusoire bestaan die toegang biedt tot een bewustzijn in de geestelijke wereld dat vrij is van smetten. Aldus persoonlijk de continuïteit van Uw heerlijkheid ervarend, vindt men het geluk.

O Heer, laat er onze eerbetuigingen zijn jegens U, o Bhagavân Nârâyana, o Vâsudeva, o Oorspronkelijke Persoon, o Hoogste Persoonlijkheid, o Allerhoogste van alle weelde, O Allergunstigste, o Bovenzinnelijke Zegening, o Grootheid der Genade, o Onveranderlijk Ondersteuner van het Universum en Enige Aanspraak op alle werelden, Heerser over Allen en Echtgenoot van Lakshmî Devî; door de bovenzinnelijke verzonkenheid in devotionele yoga zijn de besten der volkomen verzaking die overal rondzwerven, volledig gezuiverd en duwen ze met hun plichtsgetrouwe respect als paramahamsa's ['zwanen van het allerhoogste'] de deur open van het illusoire bestaan die toegang biedt tot het bewustzijn dat vrij is van smetten in de geestelijke wereld; U o Heer persoonlijk ervarend, vindt een ieder van hen aldus Uw verrukking. (Vedabase)

 

Tekst 34

Het is nogal moeilijk te begrijpen hoe U in avonturen met betrekking tot de bewustzijnsvereniging, zonder zich te verlaten op iets of iemand anders, zonder een lichaam te hebben, zonder onze medewerking af te wachten, zonder Zelf te worden omgevormd door de basiskwaliteiten van de natuur, verheven kan zijn boven die geaardheden van schepping, vernietiging en behoud.

Deze bezigheid van U in avonturen met betrekking tot de eenheid waarin U, zich niet verlatend op iets anders - noch op deze noch op die belichaming - nimmer onze medewerking afwacht, is nogal moeilijk te begrijpen; alhoewel U ontstegen bent aan de geaardheden der materie bent U, middels Uw eigen zelf vrij van transformaties, niettemin van schepping, vernietiging en behoud. (Vedabase)

 

Tekst 35

Daarom weten we niet zeker of U als de Heer er nu bent als een normaal mens gebonden aan handelingen in de materiële wereld, als iemand die onder  invloed staat van de geaardheden en zo afhankelijk is van tijd, ruimte, activiteiten en de natuur, en daarbij noodgedwongen de goede en slechte gevolgen draagt van de eigen handelingen, of dat U er nu bent als een volledig in Uzelf tevreden [âtmârâma], zelfbeheerst iemand die in zijn spiritueel vermogen nimmer tekortschiet en steeds de neutrale getuige is.

In dat opzicht vragen we ons derhalve af of U als de Heer er bent als een normaal mens die gebonden is aan handelingen in de materiële wereld, en die onder de invloed is geraakt van de geaardheden in een afhankelijk zijn van tijd, ruimte, activiteiten en de natuur, en daarbij is gedwongen de goede en slechte gevolgen te dragen van wat hij zelf doet; dan wel of U, volledig in Uzelf tevreden en zelfbeheerst van aard, de qua spiritueel vermogen nimmer tekortschietende en immer neutrale getuige bent. Wat dit betreft zijn we er zeker van U niet te begrijpen. (Vedabase)

 

Tekst 36

Die twee posities vormen in U, de Fortuinlijke, zeker geen tegenstrijdigheid. Want wat is er voor U nu onmogelijk, U wiens kwaliteiten onbegrensd zijn, U die de Hoogste Heer bent ongekend in Zijn heerlijkheden? U wordt door de hedendaagse denkers betwijfeld met meningen en argumenten neergelegd in geschriften die oordelen bevatten gebaseerd op halfslachtig onderzoek en foute redeneringen. Maar U bevindt zich buiten het bereik van de geprikkelde geesten van de[ze] obstinate theoretici die hun toevlucht nemen tot controverses. U, teruggetrokken van hen, bent aan het zicht onttrokken door Uw begoochelende materiële energie, het onvergelijkelijk en ondoorgrondelijk vermogen [waarmee u maakt en breekt]. U bent immers niet in twee naturen verdeeld.

Zeker bestaat er met U geen tegenstrijdigheid in het door iemand zowel zijn van de hoogste, onbegrensde en Opperste Beheerser behept met alle kwaliteiten die onpeilbaar is in Zijn vermogen en heerlijkheid, als in het zijn van een werkelijk dubbelzinnige, opponerende, veroordelende, voorbarige, disputerende, door de geschriften opgejaagde geest wiens toevlucht wordt genoten door doortrapte tegenstrevers en controversiële filosofen die hun boekje te buiten gaan. Met U teruggetrokken van al het illusieverwekkende van de materie, met het ongeëvenaarde van U, vormt U met ziel en wereld de ondoorgrondelijke tussenweg waarvan het inderdaad onmogelijk is een idee te krijgen van hoever die reikt als gevolg van de afwezigheid van een dubbelhartige aard in U. (Vedabase)


Tekst 37

Met het zien van een stuk touw ziet men niet of juist wel een slang.  Zo ook concludeert men, als men [echt] intelligent is, er ook toe om [de persoon die U bent en de âcârya] te volgen of anders niet.

Zoals men met het zien van een stuk touw een slang ziet of niet, zo ook concludeert men als men intelligent is tot Uw persoon of anders niet. (Vedabase)

 

Tekst 38

U bent bij nadere beschouwing de essentie van de eigenheid, de heerser over allen en alles wat spiritueel en materieel is. U bent er als de oorzaak aller oorzaken van het ganse universum die, tot in het kleinste atoom, in alles aanwezig bent met al Uw kwaliteiten. U bent [met de tijdelijkheid] van al de manifestaties de enige die er overblijft.

Met U die bij nadere beschouwing de substantie bent, de heerser over allen in alles wat spiritueel en materieel is, die er bent als de oorzaak aller oorzaken van het ganse universum en die, tot in het kleinste atoom, alomtegenwoordig bent met alle kwaliteit, bent U, van al de manifestaties, daadwerkelijk de enige die overblijft. (Vedabase)


Tekst 39

Daarom hebben die verheven toegewijden die in relatie tot U slechts een enkele keer een druppel van de nectar van Uw heerlijkheden geproefd hebben en met de niet aflatende stroom van gelukzaligheid in hun geesten de vage en beperkte weerspiegeling vergaten van het beeld en geluid van het materieel geluk, enkel geloof in U als de Allerhoogste Persoonlijkheid, de enige en meest geliefde vriend van alle levende wezens. Hoe kunnen deze toegewijden, wiens geesten van een volkomen en onafgebroken verzonkenheid zijn, o Doder van Madhu, of die, zoals gezegd, ervaringsdeskundigen zijn in het aanvaard hebben van U als de meest geliefde minnaar en vriend, het dan ooit opgeven Uw lotusvoeten te dienen die nimmer meer een terugkeer naar deze materiële oceaan toestaan?

Daarom zijn daadwerkelijk zij die zich verhouden tot U, en die slechts een enkele keer een druppel van de nectar van Uw heerlijkheden geproefd hebben, in hun geesten van de niet aflatende stroom van gelukzaligheid en zijn zij, met het vergeten van het vage en beperkte aandeel van het aanzien en de weerklank van materieel geluk, als verheven toegewijden, enkel van geloof in U, de Allerhoogste Persoonlijkheid, de enige vriend en meest geliefde van alle levende wezens. Hoe kunnen die toegewijden wiens geesten van een volkomen en onafgebroken geluk zijn, o Doder van Madhu, of zij die, zoals gezegd, ware experts zijn in de aangelegenheden van het leven in het aanvaard hebben van U als de meest geliefde minnaar en vriend, in het dienen van Uw lotusvoeten, dan ooit dit leven opgeven waarin er nooit meer sprake is van een herhaaldelijk geboren worden en sterven? (Vedabase)


Tekst 40

O lieve Ziel en beschutting, o macht en weelde, o handhaver en ziener en alleraantrekkelijkste schoonheid in de drie werelden, door Uw expansies in de materiële energie zijn we er zeker van dat, met Uw manifestaties in verschillende gedaanten als de Heer van de verlichte zielen [Vâmana], van de mensen [Râmacandra en Krishna], van de dieren [Varâha], van een mengvorm van hen [Nrisimhadeva] en van de waterdieren [Matsya en Kûrma], al de zoons van Diti en Danu en dergelijken, voor hun samenzweren de gerechte straf krijgen toebemeten naar gelang hun overtreding, o Allerhoogste Bestraffer. Moge U evenzo, indien U dat noodzakelijk acht, een einde maken aan het leven van deze [verschrikkelijke] zoon van Tvashthâ.

O lieve Ziel en beschutting der drie werelden, o macht en weelde der drie werelden, o handhaver en ziener der drie werelden, o allermooiste der aantrekking in de drie werelden, van Uw expansies in de materiële energie zijn we er zeker van dat door Uw eigen Zelf gemanifesteerd in de verschillende gedaanten der verlichten [Vâmana], der mensen [Râmacandra en Krishna], der dieren [Varâha], van een mengvorm van hen [Nrisimhadeva] en van de waterdieren [Matsya en Kûrma], ten tijde van hun samenspannen al de zoons van Diti en Danu en dergelijken de gerechte straf wordt toegekend al naar gelang ieder zijn overtreding, o Allerhoogste Bestraffer; en moge U evenzo een einde maken aan het leven van deze zoon van Tvashthâ, als U dat noodzakelijk acht. (Vedabase)

 

Tekst 41

Met onze volledige overgave geheel vertrouwend op U, o Vader van de Vaderen, o Heer Hari, zijn onze harten geketend in liefde door de meditatie op Uw beide voeten die als twee blauwe lotussen zijn. Door de manifestatie van Uw gedaante, door Uw meedogende glimlach die zuiver is, vrede brengt en behaagt, met de druppels van de nectar van de zo heel lieve woorden die uit Uw mond komen, verdwijnen de zorgen van de zielen die U hebt aanvaard als de Uwe. U, o Allerzuiverste, geniet onze voorkeur als degene om onze diepe pijn weg te nemen.

Met het in volledige overgave ons geheel verlaten op U, o Vader der Vaderen, o Heer Hari, zijn onze harten geketend in liefde door meditatie op Uw beide voeten die gelijk twee blauwe lotussen zijn; door de manifestatie van Uw eigen gedaante, door Uw meedogende glimlach, kleurrijke helderheid en hoogste behagen, door Uw perfectie, smelten zij, die door U werden aanvaard als de Uwe, vol van meegevoel met de druppels van de nectar van de zeer lieve woorden die uit Uw mond voortkomen, en achten we U verkiesbaar als degene die de grote pijn in ons kan verhelpen, o Allerzuiverste. (Vedabase)

 

Tekst 42

O Allerhoogste Heer, wat hebben wij, als vonken van het oorspronkelijke vuur [het 'gouden zaadbeginsel' dat U bent], U nu te zeggen, U, die zich er persoonlijk mee vermaakt met Uw goddelijke energie van schepping, behoud en vernietiging te zijn, U, die zich als de Superziel en de geest van het absolute Brahman ophoudt in de harten van al de verschillende levende wezens en er vanbuiten materieel bent naar gelang de tijd, de plaats en de lichamelijke gesteldheid, U, die men zich realiseert als de oorzaak van dat wat [het bestaan en het bewustzijn van] het levende wezen uitmaakt, U, als de getuige van alles wat er gaande is, als de getuigenis zelf en als de belichaming van de eeuwigdurende heugenis van het hele universum [het z.g. âkâs'a-geheugen]?

Daarom o Allerhoogste Heer, wat is voor ons, als vonken ten opzichte van het oorspronkelijke vuur, de strekking of de speciale noodzaak van het feit dat U, die rechtstreeks de Allerhoogste Absolute Waarheid bent, door ons op de hoogte wordt gesteld? U als de oorzaak van al de schepping, de handhaving, en de vernietiging van de materiële wereld bent, in Uw zich vermaken met de geestelijke energie, zowel aanwezig in de kern van de harten van al de horden van levende wezens als buiten hen, als ook aanwezig als de Superziel voorbij aan hen. Bij de uiterlijke elementen van Uw gedaanten en de bijzonderheden naar gelang de omstandigheid, de tijd, het soort van lichaam en de materiële positie, is er dankzij U, als Hij die al de materiële oorzaken tentoonspreidt, als de getuige van alles wat er gaande is, als de getuigenis zelf, het eeuwigdurende geheugen van het hele universum [het âkâsha geheugen]. (Vedabase)


Tekst 43

Regel alstUblieft, omdat U onze Opperheer en Meester van de Transcendentie bent,  voor ons een plaatsje in de schaduw van de duizendbladige lotusbloemen die Uw voeten zijn, zodat we van de pijn verlost raken die het gevolg is van de gevaren en verlangens van dit geconditioneerde bestaan dat ons ertoe dreef U te benaderen.

Voorzie, om die reden als onze Opperheer en Meester der Transcendentie, alstUblieft bij de duizendbladige lotusbloemen die Uw voeten zijn, in een positie in hun schaduw ten einde de pijn te verhelpen die resulteert uit de gevaren en verlangens van dit geconditioneerde leven welke ons er toe hebben gedreven U te benaderen. (Vedabase)


Tekst 44

AlstUblieft, o Heer, maak nu een einde aan deze zoon van Tvashthâ die de drie werelden verslindt en, o Krishna, o zaligheid van het absolute bestaan [*, zie B.G. 4: 4-6], al onze kracht, onze pijlen en andere middelen ter verdediging heeft uitgeput.

Daarom o Beheerser, maak een einde aan deze zoon van Tvashthâ, die de drie werelden verslindt en, o Krishna [zie: B.G. 4: 4-6], al onze kracht en ons vermogen, al onze pijlen en andere middelen ter verdediging, heeft opgeslokt. (Vedabase)

 

Tekst 45

U, de zwaangelijke Heer die zich ophoudt in de kern van het hart waar U de handelingen van het individu overziet, U, die manifestatie van Krishna wiens reputatie als verlosser zo helder straalt, U, zonder een begin die enkel door zuivere toegewijden wordt begrepen, U, de weg in deze materiële wereld, de vriend en toevlucht, U, het uiteindelijke doel van die oudere broeder om offers voor te brengen, U brengen wij onze eerbetuigingen.'

Aan U als de Zuiverste die Zijn verblijf heeft in de kern van het hart alwaar U de handelingen van het individu overschouwt, aan die manifestatie van Krishna wiens reputatie als verlosser zo helder straalt, aan Hem zonder een begin die enkel door de zuivere toegewijden wordt begrepen, aan dat uiteindelijke doel van het vinden van een veilige haven in deze materiële wereld, aan die uiteindelijke vervulling en dat allerhoogste succes in het leven, aan die Heer, dragen wij onze gebeden op.' (Vedabase)

 

Tekst 46

S'rî S'uka zei: 'Nadat hij door al de dienaren van de drie werelden op deze wijze met het nodige eerbetoon was aanbeden, o Koning, gaf de Heer, tevreden met het luisteren naar hun loftuitingen, hen antwoord.

S'rî S'uka zei: 'Nadat hij door al de dienaren van de drie werelden op deze wijze met het verschuldigde respect was aanbeden o Koning, gaf de Heer, erover verheugd hun lof voor Hem aan te horen, hen antwoord. (Vedabase)

 

Tekst 47

De Allerhoogste Heer zei: 'Ik ben zeer tevreden over u, o besten van de halfgoden, door uw betekenisvolle gebeden kunnen de mensen zich Mij herinneren en van toewijding zijn voor Mij als het Oorspronkelijke Zelf van de volheden.

De Allerhoogste Heer zei: 'Ik ben zeer tevreden over u, o beste der goddelijken, door uw weloverwogen gebeden tot Mij als het Oorspronkelijke Zelf en de Heerser over de heugenis der mensen, hebt u mij een grote dienst bewezen in uw toewijding. (Vedabase)

 

Tekst 48

Als Ik tevreden ben gesteld kan men alles bereiken wat maar moeilijk te realiseren is. Niettemin, o besten van de intelligenten, verlangt hij die de waarheid kent, als hij eenmaal op Mij alleen zijn aandacht heeft gevestigd, naar niets anders dan Mij.

Als Ik tevreden ben gesteld kan men wat dan ook verkrijgen dat moeilijk te verwerven is; niettemin o beste der intelligenten, koestert hij die de waarheid kent, als hij eenmaal op Mij alleen de aandacht gevestigd heeft, geen verlangen naar enig ander iets buiten Mij. (Vedabase)

 

Tekst 49

Een ellendig iemand [kripana] die uit is op de materiële kwaliteit van de dingen, heeft geen weet van het uiteindelijk doel van de ziel en hij die aanwakkert wat zo iemand verlangt, is geen haar beter.

Een miserabele persoon [kripana] heeft, onder de aantrekking van het vormende van de natuur, geen weet van het uiteindelijk doel van de ziel, en hij die het verlangen naar dat soort zaken aanwakkert, is geen haar beter. (Vedabase)

 

Tekst 50

Iemand die weet van het hoogste levensdoel zal een onwetend iemand niet zeggen karma op te bouwen, precies zoals een arts met ervaring een patiënt niet het verkeerde voedsel zal geven, zelfs al zou die erom vragen.

Iemand die persoonlijk weet heeft van het hoogste levensdoel zal een onwetende er niet in onderrichten karma op te bouwen, precies zoals een arts met ervaring een patiënt niet het verkeerde voedsel zal voorschrijven, zelfs al zou die patiënt ernaar verlangen. (Vedabase)

 

Tekst 51

O beschermheer van het offer [Maghavan; Indra], Ik wens u al het goede geluk. Ga heen en vraag zonder omhaal Dadhyañca [Dadhîci], de meest verhevene van alle heiligen, om zijn lichaam dat stevig is vanwege zijn kennis, geloften en verzaking.

O beschermheer van het offer [Maghavan; Indra], al het goede geluk zij u toegewenst, ga heen en vraag zonder dralen Dadhyañca [Dadhîci], de meest verhevene aller heiligen in de opvoeding, boete en de essentie, naar de fysieke middelen. (Vedabase)

 

Tekst 52

Dadhyañca is iemand die zich de spirituele kennis van de zuiverheid eigen heeft gemaakt genaamd 'het hoofd van het paard' [As'vas'ira]. Hij gaf die kennis door aan de As'vins die zich toen openstelden voor de onsterfelijkheid [ze werden jivan-mukha's, nog in dit leven bevrijde zielen **].

Dadhyañca is zonder twijfel degene die het zuiver spirituele, nadat hij het zich eigen had gemaakt, overdroeg aan de As'vins; bij de lering die 'het hoofd van het paard' [As'vas'ira] wordt genoemd is er van hen het loon der onsterfelijkheid [*]. (Vedabase)


Tekst 53

Dadhyañca, de zoon van Atharvâ, gaf zijn onoverwinnelijke wapening [in mantra's], die onder Mijn controle staat, door aan Tvashthâ die hem doorgaf aan Vis'varûpa. U op uw beurt ontving deze [Nârâyana-kavaca gebeden weer] van hem.

Dadhyañca, de zoon van Atharvâ, zijn onoverwinnelijke bescherming [in mantra's] bestaande uit Mijzelf [zie vorig Hoofdstuk] werd doorgegeven aan Tvashthâ, die het doorgaf aan Vis'varûpa en dat wat Tvashthâ doorgaf hebt u dan op uw beurt van hem ontvangen. (Vedabase)

 

Tekst 54

[Dadhyañca] de kenner van het dharma zal ter wille van jullie de As'vins zijn ledematen geven als ze erom vragen. Met hen zal Vis'vakarmâ de machtigste van alle wapens [de bliksemschicht] vervaardigen waarmee, omdat die begiftigd is met Mijn macht, het hoofd van Vritrâsura's romp kan worden gescheiden.

De ledematen van die kenner van het dharma [Dhadyañca], waar, terwille van u allen, de As'vins naar vroegen, zullen u worden gegeven. Met behulp van hen zal door Vis'vakarmâ het machtigste van alle wapens worden vervaardigd. Met behulp van dat wapen, begiftigd met Mijn macht, kan het hoofd van Vritrâsura worden afgeslagen. (Vedabase)

 

Tekst 55

Als hij gedood is zullen jullie allen je weelde, macht, pijlen en andere middelen ter verdediging terugkrijgen. Alle geluk is er voor jullie omdat jullie, Mijn toegewijden, geen kwaad kan geschieden.'

Als hij gedood is zullen jullie allen je weelde, macht, pijlen en andere middelen ter verdediging terugkrijgen; alle geluk is er voor jullie omdat je, als je Mijn toegewijde bent, geen kwaad kan geschieden.' (Vedabase)

 

*: Het anachronistisch gebruik van de naam Krishna in dit verband wordt etymologisch verklaard als de combinatie van de twee lettergrepen krish en na, die respectievelijk verwijzen naar  'absolute existentie' en 'zaligheid' als de kenmerken van de Allerhoogste Werkelijkheid.

**: Hierbij wordt door de âcârya's het volgende verhaal verteld: 'De grote heilige Dadhîci had volmaakte kennis over hoe vruchtdragend te handelen en ook was hij ver gevorderd in de geestelijke kennis. Dit wetend benaderden eens de As'vinî-kumâra's hem en smeekten hem hen te instrueren in de geesteswetenschap (brahma-vidyâ). Dadhîci Muni gaf ten antwoord, "Ik ben nu bezig met het treffen van regelingen voor vruchtdragende activiteiten, kom later nog maar eens terug." Toen de As'vinî-kumâra's vertrokken, benaderde Indra, de koning van de hemel, Dadhîci en zei, "Mijn beste Muni, de As'vinî-kumâra's zijn maar dokters. Wijdt ze alsjeblieft niet in de geesteswetenschappen in, als je de geesteswetenschap aan hen doorgeeft ondanks mijn waarschuwing, zal ik je straffen door je hoofd af te hakken." Na Dadhîci aldus te hebben gewaarschuwd, keerde Indra terug naar de hemel. De As'vinî-kumâra's die Indra's verlangens begrepen, keerden terug en smeekten Dadhîci om brahma-vidyâ. Toen de grote heilige Dadhîci hen op de hoogte stelde van Indra's dreigement, gaven de As'vinî-kumâra's ten antwoord, "Laat ons dan eerst uw hoofd afhakken en het vervangen door het hoofd van een paard. U kan dan brahma-vidyâ onderrichten met behulp van dat paardenhoofd en als Indra dan terugkeert en dat hoofd afhakt, zullen we u belonen en uw oorspronkelijke hoofd weer in orde brengen." Aangezien Dadhîci had beloofd de brahma-vidyâ door te geven aan de As'vinî-kumâra's, ging hij in op hun voorstel. Omdat Dadhîci de brahma-vidyâ doorgaf met de mond van het hoofd van een paard, staat deze brahma-vidyâ ook wel bekend als As'vas'ira.'

 

 

 

 

Creative Commons
                  License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de

Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.

Het schilderij van Vishnu is van B.K. Mitra.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd



    

 

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties