BHAGAVAD GÎTÂ

Lopende vertaling hoofdstuk 3: vers 3.15 - 3.21

(15) Men beseft zijn plicht door de kultuur van de kennis terwijl de regulatie van die kennis van het Allerhoogste is, derhalve zal men in het offeren altijd de alles-doordringende geest vinden.

(16) Daarom is het zo dat iemand die in zijn leven niet deze [cakra- ] orde zoals vastgelegd in de Veda's aanneemt, een nutteloos leven leidt vol van zonde en zinsbevrediging. (17) Maar iemand die behagen schept in de ziel blijft zeker een in zichzelf alleen tevreden, zelfgerealiseerd mens die bevrijd is van verplichtingen. (18) Uiteraard zal zijn doen en laten in deze wereld er nooit met een materieel oogmerk zijn en nimmer zal hij er enig voordeel in zien zijn toevlucht te zoeken tot andere levende wezens. (19) Derhalve, doe je werk voortdurend onthecht bij wijze van plicht, omdat men onthecht arbeid verrichtend zeker de Oorspronkelijke Persoon zal bereiken.

(20) Voorzeker bereikten zelfs koningen als Janaka [de vader van Sîtâ, de vrouw van Râma] en anderen de volmaaktheid door dit werk en ook in overweging van wat de wereld nodig heeft moet je handelen. (21) Wat een respektabele leider doet wordt zeker en enkel alleen maar gedaan terwille van andere mensen en wat het voorbeeld ook is dat hij geeft, zal de hele wereld doen in navolging.

 

Vertaling: Anand Aadhar Prabhu,
de links leiden naar de versie van Prabhupâda hieronder
met een commentaar van Aadhar.

Overzicht van de lopende vertaling van dit hoofdstuk (3) met de oorspronkelijke english version en het woord-voor-woord Sanskriet.


 

 

3.15 De Veda's, die rechtstreeks door de Allerhoogste Persoonlijkheid God's zijn geopenbaard, schrijven aan regels gebonden handelingen voor. Dienovereenkomstig is het alomtegenwoordige bovenzinnelijke eeuwig in offerhandelingen aanwezig

T o e l i c h t i n g

Alles van K r i s h n a draagt het karakter van K r i s h n a : brahma nityam yajne pratisthitam. Zo is het werk dat verricht wordt ten gunste van Hem doortrokken van Zijn bovenzinnelijkheid. K r i s h n a zegt hiermee dat we niet bang hoeven te zijn dat als we iets voor Hem doen we de pointe zullen missen. Zo kan men in toegewijde dienst de meest uiteenlopende mensen aantreffen, door K r i s h n a worden ze allen gelijkgeschakeld in Zijn dienst, ieder naar zijn eigen capaciteit en persoon. Omgekeerd is het ook zo dat als we met allerlei verschillende mensen bezig zijn en onszelf en niet K r i s h n a in het middelpunt plaatsen, men voortdurend wordt geplaagd door onzekerheid over de waarheid van waar men mee bezig is. Als we b.v. een afspraak maken met een klok die niet K r i s h n a's werkelijkheid, het Volkomen Geheel, is toegewijd, neemt ons handelen daarmee het karakter aan van de onwil en het onvermogen van datgene of diegene die wèl de dienst uit denkt te kunnen maken wat betreft de tijd (zo zijn de fascisten verantwoordelijk voor het invoeren van de zonetijd in Nederland en droomt men nu nog, eind twinstigste eeuw, van één groot Europees Rijk). Van het allergrootste belang is het om een goede associatie op te bouwen van toegewijde zielen. Dit is alleen mogelijk volgens het recept door K r i s h n a in dit vers gegeven. K r i s h n a zegt hier gewoon dat Hij niet met ons is als we het allemaal niet voor Hem doen. Overeenkomstig de regels waar we ons aan houden kunnen we op Hem rekenen. Hoe meer we het niet meer zo nauw nemen met de waarheid, maar er voor onszelf wat van maken, deste minder zal de bovenzinnelijke kwaliteit zijn. Zonder die kwaliteit kan men de vrede niet bereiken en draait men vast met handelingen waar men niet mee kon ophouden.

K r i s h n a-b h a k t i is s a t h y a - d h a r m a, schrijft S w a m i P r a b h u p â d a in het S r î m a d B h â g a v a t a m (2.4: 14). 'Wie door de lichtgloed van de onpersoonlijk b r a h m a j y o t i verblind is kan de persoonlijke transcendentie niet onderscheiden. Daarom klinkt in de sri Isopanishad het gebed dat de Heer Zijn verblindende schittering moge wegnemen, opdat de toegewijde de ware werkelijkheid zal kunnen aanschouwen. De tekst luidt: hiranmayena pâtrena satyasyâpihitam mukham tat tvam pûsann apâvrnu satya-dharmâ drstaye.

"O Heer, U bent degeen die alles, zowel geestelijk als stoffelijk in stand houdt en alles gedijt onder Uw genade. Toegewijde dienst aan U, of bhakti-yoga, is het ware beginsel der religie, s a t h y a - d h a r m a, en ik ben in die dienst verbonden. Wees zo goed me te beschermen door me Uw ware gelaat te tonen. Neem daarom als't U blieft de sluier van Uw b r a h m a j y o t i gloed weg, opdat ik Uw gedaante van eeuwige vreugde en kennis aanschouwen mag".'

Als we er voor onszelf wat van maken zijn we 'verblind' door het licht van de schepper en moeten we verblijven in de onpersoonlijke sfeer. Zo kan men [niet-toegewijde] creatieve bezigheid herkennen als een verdringing van de persoon en begrijpen waarom dit altijd terwille van de Ideale Persoon Sri K r i s h n a moet geschieden. Daarom is K r i s h n a-b h a k t i het ware werk (s a t h y a - d h a r m a) als het aankomt op spiritueel en sociaal zijn. S a t h y a - d h a r m a betekent religie van de waarheid. Hiertoe heeft Hij zich geopenbaard in geschriften als de B h a g a v a d G î t â en het S r î m a d B h â g a v a t a m. Door deze boeken te bestuderen kunnen we de waarheid (s a t h y a) van onze relatie met Hem (de s v a r u p a) achterhalen en de bij ons passende aktiviteiten in toewijding realiseren (s v a - d h a r m a). Door associatie met toegewijden, het aanvaarden van een geestelijk leraar en het zingen van de heilige namen verkrijgt men toegang tot deze literatuur. Zoals K r i s h n a aangeeft in dit vers is Hij in alle vedische literatuur aanwezig als de oorzaak ervan en het wordt daarom ook als een overtreding beschouwd de vedische literatuur en de literatuur in navolging daarvan te bespotten (g u r o r a v a j n â). Wie de heilige namen zingt en deze overtreding begaat zal ondanks zijn pogingen 'gedurende vele wedergeboorten' liefde voor God te bereiken, daar niet in slagen. Als we dus in dit leven ondanks allerlei pogingen de liefde voor God niet kunnen vinden, zouden we in ons voorgaande leven wel eens een ernstige overtreding hebben kunnen begaan tegen de heilige namen. Minachting van de vedische literatuur is een zelfvervloeking.

 

3.16 Mijn dierbare Arjuna, wie zich niet richt naar het vedische voorschrift om stelselmatig te offeren, leidt een zondig leven, want wie slechts vreugde beleeft aan zijn zinnen, leeft tevergeefs.

T o e l i c h t i n g

Mensen die leven vanuit de materiële levensopvatting en met allerlei overtredingen jegens de vedische waarheid door het leven gaan, moeten door onbaatzuchtige arbeid (k a r m a - y o g a), ontwikkeling van geestelijke kennis (j n a n a - y o g a) en het volgen van de voorschriften voor de toegewijde dienst (b h a k t i - y o g a) zich zuiveren. Dit brengt stelselmatige opoffering met zich mee, waarbij men geleidelijk, stap voor stap dichter bij K r i s h n a komt te staan en men het geluk van de Allerhoogste deelachtig wordt. K r i s h n noemt het materiële leven tevergeefs (mogham: nutteloos). Men zit zijn tijd te verdoen door de valsheid te huldigen. Dit heet de staat van zonde, de toestand waarin men nooit bevrediging kan vinden. Alle liefde richt men in die staat als een uitgehongerde op zichzelf, zodat men naar anderen toe een liefdeloos leven leidt gekenmerkt door lust en schijn. De liefde van materialisten is als die van misdadigers: zo gauw de buit binnen is, staat men elkaar naar het leven en gunt men elkaar het licht in de ogen niet. Zelfs Heer Râma die op rechtgeaarde wijze Sîtâ terugveroverde kon haar niet aan Zijn zijde behouden omdat haar persoon niet boven de twijfel van materialistische onderdanen was verheven door haar gevangenschap. De schijnliefde, de lust maakt eenzaam in gezelschap en krankzinnig in afzondering. Een verstand begaan met lustmotieven werkt niet goed door versluiering van de intelligentie (zie 2.62-63).

Door steeds de handelingen in het kader van de goedheid te plaatsen komt men stap voor stap los van de hartstocht van de materiële aktiviteiten en de traagheid van het verstand. Zoals reeds eerder opgemerkt kan zich terugtrekken uit de de materiële wereldbeschouwing geen escapisme zijn. B h a k t i - y o g a omvat alle aktiviteiten van k a r m a- en j n a n a - y o g a zodat zich tot K r i s h n a wenden al de tekortkomingen van deze op zich onvolkomen yoga-beoefening in één keer van de tafel veegt. Daarmee is men verlost van alle moeizame pogingen de halfgoden gunstig te stemmen en daar zijn heil van te verwachten.

 

3.17 Maar wie behagen schept in het zelf, wie verlichting geniet in het zelf, wie blij en tevreden is met het zelf alleen en daarin geheel verzadigd - die kent geen plicht.

T o e l i c h t i n g

Het woord dat K r i s h n a hier in het Sanskriet voor zelf bezigt is â t m a . Er zijn vele betekenissen voor dat woord. De hoofddefinitie is ziel, maar nu eens heeft het betrekking op het lichaam, dan weer op de geest en dan weer op de zinnen. Vandaar dat het woord zelf hier gebruikt wordt. De j i v - â t m a moet de begrenzing van het lichaam aanvaarden en kan alleen uit die gevangenis ontsnappen door realisatie van het P a r a m â t m a , de superziel van K r i s h n a's transcendentale aanwezigheid als Heer V i s h n u. Wie in dit vers de zelfzucht van de y o g a meent te herkennen zit er niet naast. Er zijn vele vormen van y o g a die denken zonder K r i s h n a, de Heer van de Y o g a, te kunnen voortduren. In feite is er een ladder van de y o g a, waarbij men van k a r m a via j n a n a tot b h a k t i komt waarin alle vormen van y o g a hun integriteit vinden in de toewijding tot de Persoon van Heer K r i s h n a. In den beginne kan de y o g a dus zeer zelfzuchtig overkomen omdat men zich van de wereld afkeert. Wie echter beseft dat zich van de wereld afkeren een ander geestelijk gemotiveerd leven inhoudt, waarin men net zo goed met anderen rekening moet houden als in het materiële leven, snapt dat als men eenmaal tot toegewijde dienst en de associatie van toegewijden is gekomen er van zelfzucht geen sprake meer is. Het zijn even zo goed de K r i s h n a -b h a k t a's, die met een stapeltje boeken op de mensen afstappen, als de getuigen van Jehova, die, Christus' verwijzing naar de Hemelse Vader eveneens met een stapeltje boeken uitdragend, de onzelfzuchtige liefde voor God leven (hoewel de Jehova's minder consequent zijn). Behalve christelijke missionarissen treft men in Afrika ook K r i s h n a b h a k t a's aan die p r a s a d a m distribueren e.d.

Als we onthouden dat het Ware zelf de ziel is en dat het begrip ziel betekenisloos is zonder het idee van verbondenheid met valt men niet in de valkuil van de zelfzuchtige y o g a-beoefening en egotistische afgeleiden daarvan in de materiële sfeer. Onpersoonlijke y o g a -beoefening met winstmotieven kan vroeg of laat de confrontatie met de noodzaak van het accepteren van leraren die op hun beurt Heer K r i s h n a uiteindelijk niet kunnen ontkennen, niet uit de weg gaan. Zonder erkenning van het belang van K r i s h n a is er gewoon geen duurzame y o g a -praktijk mogelijk. Erkenning van het belang van K r i s h n a houdt b h a k t i, toegewijde dienst in. De y o g i die daar bezwaar tegen aantekent is gewoon een bedrieger. Er zijn veel mensen die met nevenmotieven y o g a beoefenen zonder serieus de liefde voor God te zoeken. Ze verwachten gezondheid, een goed sexleven, succes in het materiële leven en aangenaam gezelschap. Wat ze op den duur ontdekken is dat al dit soort zaken door de Heer van de Y o g a, Y o g i s v a r a, gereguleerd zijn. Diegenen die hun voordeeltjes opgedaan in de y o g a willen behouden kunnen niet om de Behouder heen. Nogmaals: ere wie ere toekomt, er kan er maar één de baas zijn. Zelfs de grootste a v a t â r a die op aarde nederdaalt kan niet K r i s h n a's plaats innemen (zie toel. 3:10 waarin duidelijk wordt dat de a v a t â r a 's na K r i s h n a Hem allemaal toegewijd zijn). Met de Boeddha alleen b.v. kan men dan ook nooit al de volheden van K r i s h n a realiseren. Alles wat b h a k t i in de weg staat is de onvolkomenheid toegewijd omdat K r i s h n a het Volkomen Geheel is. Met een kop-in-het-zand en kiezen-op-elkaar-religie kan men niet meer bereiken dan de frustratie van het inzicht dat de verlichting bereiken geen gelukzaligheid inhoudt omdat liefde voor God toegewijde dienst moet zijn ofwel inspanning, moeite en zelfopoffering. Alleen in toegewijde dienst aan de Allerhoogste krijgt het begrip verlichting zijn betekenis: na gedane arbeid is het goed rusten. Toegewijde dienst aan andere vormen van Goddelijkheid heeft een begin en een einde terwijl toegewijde dienst aan K r i s h n a s a n â t a n a d h a r m a is : een eeuwige aangelegenheid van religieuze plichtsbetrachting. Geen plicht hebben wil zeggen aan K r i s h n a verplicht zijn.

 

3:18 Een zelfverwerkelijkt persoon heeft bij het vervullen van zijn voorgeschreven plicht geen bepaalde oogmerken, noch heeft hij ook maar de geringste behoefte zich van een ander levend wezen afhankelijk te stellen.

T o e l i c h t i n g

Hier benadrukt K r i s h n a de noodzaak van onafhankelijkheid in de zelfrealisatie. Na het respekteren van vele andere 'halfgoden', d.w.z. andere personen die het belang van God behartigen, moet men uiteindelijk in zichzelf het Ware Zelf van K r i s h n a ontdekken als een onbereikbare grootheid waar men slechts door er respekt voor op te brengen mee kan leven. Heer C a i t a n y a is er Zelf het beste voorbeeld van hoezeer geen ander in staat is Zijn volheid te omvatten. Tegen het einde van Zijn leven als toegewijde leed Hij onder allerlei kwalen als gevolg van de afgescheidenheid van Zijn Ware Zelf K r i s h n a. Hoewel deze kwalen symptomen waren van extatische liefde voor K r i s h n a, kon Hij niet als K r i s h n a Zelf optreden en zich dus niet verwerkelijken. Dit is de werkelijkheid die alle mensen moeten accepteren: je kunt Hem nooit zijn, maar alleen maar een bepaald aspekt van Zijn liefde behartigen. Dank zij Heer C a i t a n y a dus ook het aspekt van de toewijding.

De liefde voor K r i s h n a is zoals we zagen zichzelf tot loon, er is geen nevenmotief waarbij die liefde stand kan houden en er is ook geen reden te vinden waarom men met die liefde zou ophouden. Dit maakt de toegewijde dienst enigszins onvoorspelbaar omdat alles in feite aan Zijn Wil is overgeleverd. Men kan voor K r i s h n a zijn best doen, dan weer niet en dan weer anders, er is niemand anders dan K r i s h n a Zelf die daar invloed op heeft. Liefde voor Hem is immers liefde van Hem. Zoals vers 3:15 stelt is zijn alomtegenwoordige bovenzinnelijkheid in iedere offerhandeling aanwezig. Hij weet welke wegen begaanbaar zijn, welke nog moeten worden begaan en op welke weg men zich bevindt. Liefde maakt blind. Als we K r i s h n a alle voordeel van de twijfel geven, en al onze handelingen aan Hem opdragen, weten we nooit helemaal precies waar we mee bezig zijn. Toegewijden kunnen de afschuwlijkste dingen meemaken en de grootste hoogten bestijgen. Als K r i s h n a zelf tot aan Z'n enkels in het bloed stond op het slagveld enerzijds en anderzijds de hoogste gelukzaligheid beleefde in de volkomen voldoening van de verworven liefde van alle mensen, dan kan de toegewijde dit soort dingen ook overkomen. Welke methode ook om één van dergelijke zaken vast te houden is gedoemd te falen. K r i s h n a is uiteindelijk steeds de beheerser en genieter die voor K a l i - y u g a alles wat haalbaar is op het menselijk en goddelijk vlak heeft voorgeleefd. K r i s h n a ontkennen wil alleen maar zeggen dat je echt niet weet waar je mee bezig bent en dat je daar ook nog eens jezelf niet in kunt vinden. Toegewijden doen wat ze doen moeten en vinden daar zo goed als het gaat zichzelf wel in. In voorspoed en tegenspoed is leven met K r i s h n a een geestelijk huwelijk: wie K r i s h n a trouw blijft, blijft zichzelf trouw.

 

3.19 Daarom dient men zonder zich aan de vruchten van zijn daden te hechten, louter uit plichtsbetrachting te handelen. Want wanneer men belangeloos werkt, bereikt men het Allerhoogste.

T o e l i c h t i n g

Men gaat naar bed omdat het de plicht is het lichaam rust te gunnen. Men slaapt niet langer dan zes uur omdat het de plicht is niet langer te slapen dan nodig is. Men gaat j a p a doen omdat het de plicht is van de geest zich op God te richten. Men leest de boeken omdat het de plicht is de leraar en de toegewijden te respekteren. Men luistert naar anderen omdat het de plicht is Hem in de anderen te respekteren. Men eet gezond voedsel met de nodige matiging omdat we het lichaam aan het werk moeten zetten. We mediteren omdat het de plicht is tot zichzelf te komen, rust in acht te nemen en de geest telkens weer tot K r i s h n a terug te leiden met m a n t r a 's. Men doet zijn werk omdat het de plicht is in het levensonderhoud te voorzien of er tenminste zijn best voor te doen als dat soort zaken allemaal al geregeld lijkt te zijn door anderen. Men vast iedere elfde dag na volle en nieuwe maan van bonen en granen omdat het lichaam in de saamhorigheid van de y o g a moet leren onthechten terwille van het geestelijke. Men gaat naar bijeenkomsten van toegewijden omdat het de plicht is saamhorig op te treden. Men aanvaardt een geestelijk leraar en brengt daar respekt voor op omdat iedere autoriteit op autoriteit gebaseerd moet zijn en men zelf met gezag over K r i s h n a moet kunnen spreken. Men offert zijn voedsel eerst aan K r i s h n a omdat men voor zichzelf alleen niet kan leven en men zich van anderen niet afhankelijk moet opstellen. Men vraagt geen geld voor geleverde diensten omdat we moeten leven bij de gratie van wat God ons doet toekomen zonder dat we daar op aandringen. We zorgen naar eer en geweten zo goed mogelijk voor huis en lichaam omdat we rein, gezond en dienstbaar moeten zijn. We houden ons aan de regulerende beginselen omdat we door de wereld niet in de war of de waan willen raken. Door ons op deze manier onthecht op te stellen kunnen we het doel Liefde voor K r i s h n a bereiken. Belangeloos wil zeggen: er is geen wezenlijk ander belang.

 

3.20 Zelfs vorsten als Janaka en anderen bereikten het peil der volmaaktheid door hun voorgeschreven plichten te vervullen. Daarom dien je, juist om de mensen een voorbeeld te stellen, je taak te verrichten.

T o e l i c h t i n g

Voorbeeldigheid is het thema van dit vers. Janaka was de vader van S i t a, de vrouw van Heer R â m a die door de demon Râvana werd ontvoerd. Deze gaf daarmee aanleiding tot een grote strijd tegen het kwaad aangevoerd door H a n u m â n, de aapgod, die o.l.v. Heer R â m a de half-apen, de v a n â r a 's voor Hem organiseerde om S i t a te bevrijden. Dit verhaal van R â m a staat in de R â m â y a n a, een epos waarin Heer K r i s h n a als de a v a t â r a R â m a de voorbeeldige koning, klassieke held en echtgenoot was. Een voorbeeldig iemand gaat, afgeleid uit dat voorbeeld, voor in de strijd. Hij gaat niet thuis zitten om anderen voor het werk op te laten draaien: gedurende Zijn strijd tegen de demon, stonden de sandalen van R â m a op Zijn troon om Hem te vertegenwoordigen. Een held denkt alleen maar aan het behalen van de overwinning op het kwade en zoekt dat kwaad op in het hol waar dat schuil gaat. Hij gaat niet de schijn ophouden alsof dat kwaad niet zou bestaan.

Heer C a i t a n y a vormde het voorbeeld voor de toegewijde die niet moet terugdeinzen voor de hindernissen die m â y â opwerpt in de liefde voor K r i s h n a. Heer C a i t a n y a sleepte de boekenwijsheid de straat op voor zijn s a n k i r t a n a, het uitdragen van de heilige namen van de Heer. Er waren in magere tijden zelfs â c â r y a 's die het marmer van de muren van de tempel sloopten om er het drukken van boeken mee te kunnen bekostigen zodat ook op deze manier C a i t a n y a 's wens de heilige namen te verbreiden kon worden vervuld. Het geven van het goede voorbeeld maakt duidelijk hoe de prioriteiten liggen. Natuurlijk moest Heer R â m a uiteindelijk Zelf op Zijn troon zitten, maar vormde door het tijdens Zijn ballingschap niet te doen niet het verkeerde voorbeeld. Heer C a i t a n y a maakte eigenhandig de Gaudica-tempel schoon en vormde zo het voorbeeld voor alle toegewijden om de standaard van reinheid in de eredienst hoog te houden. S w a m i P r a b h u p â d a zelf gedroeg zich in vele opzichten, ondanks alle eerbetoon die hem toekwam, veelal als een gewone toegewijde zonder speciale voorrechten op te eisen. Hij ging ook gewoon met andere toegewijden in de rij voor de douche staan en stond ook in de keuken te koken.

Als grote heren weigeren te doen wat ze wel van hun ondergeschikten verwachten, kan bij gebrek aan het goede voorbeeld de hele onderneming de mist in gaan. Iedereen die onbaatzuchtig werkend zich de waarheid van de k a r m a - y o g a bewust werd kan beamen dat ten minste éénmaal het goede voorbeeld gegeven hebben de essentie van alle ontwikkeling is. Welke aktie verdient navolging die niet het goede voorbeeld is? Door zich alsmaar nederig te gedragen kon Heer C a i t a n y a het navolgbare realiseren.

Wat voor het handelen geldt, geldt ook voor het denken. Een toegewijde moet die ideeën koesteren die hij kan delen met anderen: hij moet homoloog denken. Dit is de essentie van de geest die men nodig heeft het belang van de ziel te kunnen dienen. Omdat het onmogelijk is om steeds de gedachte van beheersen en genieten met K r i s h n a te delen daalde Heer C a i t a n y a neer om het idee en het leven van de overgave in toegewijde dienst deelbaar te maken. De Heer Zelf nam het kruis van het afgescheiden zijn van K r i s h n a op zich zodat de toegewijde nooit echt alleen zou zijn in zijn relatie tot K r i s h n a. Heer C a i t a n y a bleef niet langer dan achtenveertig jaar op aarde en leed aan het eind van zijn leven als Jezus Christus Zelf onder de symptomen van extatische liefde voor en afgescheidenheid van K r i s h n a die Hem half waanzinnig maakten. Zo zag Hij aan het strand een zandduin en zag deze toen voor de Govardana heuvel aan, waar Hij in dolle waanzin op af begon zijn mede. zijn mede-toegewijden begonnen toen ook allemaal achter Hem aan te hollen en hadden de grootste moeite Hem weer bij Zijn positieven te krijgen.

De held kan vechten voor het behoud van de relatie met het goede en daarmee tot gedrag komen dat uiteindelijk zelf weer onnavolgbaar is. Ook hierin moeten we de filosofie van Heer C a i t a n y a gedenken: K r i s h n a is de onvoorstelbare eenheid in de totale verscheidenheid. Uiteindelijk kunnen we alleen maar Hem met elkaar delen. (zie ook 2:31) .

 

3.21 Hoe een groot man ook handelt, de gewone mensen volgen zijn voorbeeld. En de maatstaf die hij door zijn voorbeeldig handelen aanlegt, wordt door de gehele mensheid aangehouden.

T o e l i c h t i n g

K r i s h n a stelt hier dat een koning b.v. die zich misdraagt onderdanen kweekt die zich net zo misdragen. Omgekeerd, als de koning zich heilig gedraagt, zullen zijn onderdanen hem daarin volgen. Zo werd b.v. de leider der mormonen in Amerika in de negentiende eeuw door zijn eigen volgelingen vermoord omdat hij het ambt van staatshoofd begon te ambiëren. Dat ging zijn volgelingen te ver. Dat hij bij voorbeeld de meest polygame man van de gehele gemeenschap was gaf niet een dergelijke aanleiding. De onnavolgbaarheid van zijn politiek streven echter, was een moord op zijn geestelijk leiderschap. S î t â, de vrouw van R â m a, werd zoals gezegd toen men kwaad over haar begon te spreken van het hof verbannen. Dit deed R â m a om het goede voorbeeld te kunnen geven. Voor het goede voorbeeld is de Heer bereid Zijn eigen leven en dat van anderen op te offeren. Heiligheid en lijfsbehoud gaan niet zonder meer samen. Zo zijn er tal van â c â r y a ' s geweest die door de plicht van het geven van het goede voorbeeld tot de meest abominabele situaties kwamen, waarvan absolute afzondering maar een zwak voorbeeld vormt. Srila Haridas Thâkur b.v., een metgezel van Heer C a i t a n y a, die altijd uitblonk in zelfvernedering en die iedere dag onophoudelijk de m a h â m a n t r a zong, gaf op een dag zijn leven op toen hij dit voorbeeld niet meer kon volbrengen. Hij zei bij zijn eervolle vertrek dat hij liever eerder dan Heer C a i t a n y a heenging dan te moeten aanzien dat Hij hem weg zou vallen. Dit zijn de helden van de oorlog tegen m â y â. Met het verstand is dit soort dingen moeilijk te bevatten, het denken is immers materieel gemotiveerd. Met het hart kan men het lot van de toegewijden wel invoelen. Vandaar dat men ook zegt dat Heer V i s h n u in het hart huist (ter grootte van twee duim!).

Wel van K r i s h n a houden, maar aanvaarden dat Hij niet zonder meer navolgbaar is, met name wat betreft zijn amoureuze betrekkingen, is niet zo gemakkelijk. Er zijn er velen die, niet wetende dat K r i s h n a de Absolute Godheid van het sexuele is, in de sexualiteit Hem menen te kunnen zijn en van geen andere liefde willen weten. De sex = God - gelovigen moeten onthouden wat Sukadeva Goswami, zoals reeds eerder opgemerkt zei over het feit dat het voorbeeld dat de groten der aarde geven slechts soms moet worden gevolgd en dan alleen voorzover in overeenstemming met hun woorden (S.B. 10.33: 32). Het is juist de bedoeling met K r i s h n a de lust te overwinnen. K r i s h n a zegt:

'Wie enkel naar Mij verlangt, wordt nooit meer door aardse lust bestookt, zoals geen korrel meer ontkiemt, van rijst die eenmaal is gekookt.' (S.B. 10.22: 26).

K r i s h n a als de verlosser, M u k u n d a, die m u k t i brengt, maakt de mens vrij van de kwelling der onbeheerste driften. K r i s h n a wordt bezongen om Zijn aantrekkingskracht op de g o p i ' s met wie Hij 's nachts danste in het bos (de z.g. r â s a-dans) waarbij het er zeer verleidelijk aan toe ging. Het was echter niet K r i s h n a die de eer van de g o p i ' s stal, maar ze juist aanwakkerde hun echtgenoten trouw te blijven en Hem altijd te gedenken als degene die in hun hart bij hen is. Zo liet Hij Zijn vriend Uddhava, een andere telg van K r i s h n a's geslacht Vrishni (: zo-sterk-als-een-stier) teruggaan naar V r i n d â v a n a om de g o p i ' s die Hij al heel lang niet gezien had mede te laten delen:

'Dat je van Mij gescheiden bent,
van d'Alziel, wat is daarvan waar?
Zoals elk schepsel is gemaakt
van ether, lucht, vuur, water, aard'
is het Mijn wezen dat lijf, geest
leven en leibanden doorvaart.

(....)

Ik, jullie lief, ben zo ver weg
gegaan van jullie omdat
Ik wil dat jullie liefde Mij
steeds hechter in de geest omvat.

(S.B. 10.47: 29 & 34)

Srila Bhaktivinoda Thâkur bezingt bij de opkomende zon in de ochtend de liefde van de Allerhoogste die Râvana en Kamsa versloeg, degene is die aanbeden wordt door de y o g i ' s en de vreugde in het hart van de g o p i ' s is waarmee Hij de r â s a-dans danste: 'De Nacht is ten Einde', 'Vibhâvarî Sesa'.

 

 

 

 


 

 

VIBHÂVARI SESA

(1)

vibhâvari sesa, aloka-pravesa, (D A Bm I)

nidrâ châri' utho jîva. (Em D AI)

bolo hari hari, mukunda murâri, (F#m E F#mI)

râma krsna hayagrîva (Em D A 7 II A II)

(2)

nrsmha vâmana, sri-madhusûdhana, (D A Bm I)

brajendra nandana syâma (Em D AI)

pûtanâ-ghâtana, kaitabha-sâtana (F#m E F#mI)

jaya dâsarathi-râma (Em D A 7 II A II)

(3)

yasodâ dulâla, govinda-gopâla (D A Bm I)

, vrndâvana purandara (Em D AI)

gopî-priya-jana, râdhikâ-ramana, (F#m E F#mI)

bhuvana-sundara-bara (Em D A 7II A II)

(4)

râvânântakar', mâkhana-taskara, (D A Bm I)

gopi-jana-vastra-hâri (Em D A I)

brajera râkhâla, gopa-vrnda-pâla, (F#m E F#mI)

citta-hârî bamsî-dhârî (Em D A 7IIAII)

(5)

yogîndra-bandana, srî-nanda-nandana, (D A Bm I)

braja-jana-bhaya-hâri. (Em D AI)

navîna nîrada, rûpa manohara, (F#m E F#mI)

mohana-bamsî-bihârî. (Em D A 7IIAII)

(6)

yasodâ-nandana, kamsa-nisûdana, (D A Bm I)

nikunja-râsa-vilâsî (Em D AI)

kadamba-kânana, râsa-parâyana, (F#m E F#mI)

brnda-vipina-nivâsî (Em D A 7II A II)

(7)

ânanda-vardhana, prema-niketana, (D A Bm I)

phula-sara-jojaka kâma (Em D AI)

gopânganâ-gana, citta-vinodana, (F#m E F#mI)

samasta-guna-gana-dhâma (Em D A 7IIAII)

(8)

jâmuna-jîvana, keli-parâyana, (D A Bm I)

mânasa-candra-cakora (Em D AI)

nâma-sudhâ-rasa, gâo krsna-jasa, (F#m E F#mI)

râkho vacana mana mora (Em D A 7IIAII)

 

 

 

DE NACHT IS TEN EINDE

VIBHÂVARî SESA

(1)

De nacht is ten einde, het ochtendgloren daar, (D A Bm I)

o ziel sta op geef op je slaap. (Em D A I)

Zing van Hari Hari, Mukunda Murari, (F#m E F#m I)

Râma Krsna en Hayagriva. (Em D A 7 II A II)

(2)

Nrsmha Vâmana, Heer Madhusûdana, (D A Bm I)

Vraja's Heer z'n zoon, blauw-grijs Z'n huid. (Em D A I)

Hij versloeg Pûtana en doodde Kaitabha, (F#m E F#mI)

All'eer aan Dasarâtha's zoon Râma (Em D A 7 II A II)

. (3)

Yasoda's lieveling, Govinda Gopala, (D A Bm I)

de Heer van't bos van Vrindâvana. (Em D AI)

De gopi's zo dierbaar, Râdha haar minnaar (F#m E F#mI)

, de mooiste van alle werelden. (Em D A 7 II A II)

(4)

Het eind' van Râvana, boterdief Krsna (D A Bm I)

, zwemmende gopi's stal Hij de kleren. (Em D AI)

Vraja hun koeherder, koeherders beschermend (F#m E F#mI)

steelt ieders hart, is altijd met Zijn fluit. (Em D A 7 II A II)

(5)

Door yogi's aanbeden, de zoon van Nanda. (D A Bm I)

Vraja's bewoners neemt Hij d'angst weg. (Em D AI)

De kleur van een regenwolk, Zijn vorm bekoorlijk, (F#m E F#mI)

rondtrekkend speelt Hij charmant op z'n fluit. (Em D A 7 II A II)

(6)

De zoon van Yasoda, doodde koning Kamsa, (D A Bm I)

Met gopi's dansend buiten Vraja. (Em D AI)

Onder kadambabomen Zijn râsadans, (F#m E F#mI)

verblijvend in het bos van Vrindâvana (Em D A 7 II A II)

 (7)

Schenkt toegewijden geluk is alle liefde, (D A Bm I)

mikt pijlen bloemrijk als een Cupido. (Em D AI)

Wekt hoog bij de gopi's verlangend hartsplezier, (F#m E F#mI)

herbergt alle goede kwaliteit. (Em D A 7 II A II)

(8)

De Yamunâ het leven, op in liefdesvermaak, (D A Bm I)

d'gopi's Cakora-geest is Hij een maan, (Em D AI)

O geest luister hiernaar, bezing Heer Krsna, (F#m E F#mI)

heilige namen vol van nectar. (Em D A 7 II A II)

  

Melodie:

 

Audiofile 

Akkoorden

 

 

 

next