regelbalk


 

 

Canto 11

Manah S'ikshā

 

 


Hoofdstuk 12: Het Vertrouwelijke Geheim Voorbij Verzaking en Kennis

(1-2) De Allerhoogste Heer zei: 'Men klimt niet naar Mij op met mysticisme  of  analyse, algemene vroomheid of met de studie van geschriften, met boetedoeningen, verzaking, vrome werken of liefdadigheid, met het naleven van geloften, plechtigheden, Vedische hymnen, pelgrimeren, algemene discipline of de basisregels. Men sluit Mij meer in het hart middels de sat-sanga met Mijn toegewijden [zie 11.11: 25] die alle gehechtheid aan zinsbevrediging verdrijft. (3-6) Door om te gaan met Mijn toegewijden bereikten vele levende wezens in ieder tijdperk Mijn toevlucht, zoals de zoons van Diti, de kwaadaardigen, de dieren, de vogels, de zangers en dansers van de hemel, de excellenten en vervolmaakten, de eerbiedwaardigen en de schatbewaarders, de wetenschappers onder de mensen en de handelaren, de arbeiders en de vrouwen, de ongeciviliseerden en zij die van de hartstocht en de traagheid zijn. En zo lukte dat ook Vritrāsura, de zoon van Kayādhu [Prahlāda, zie 6.18: 12-13] en anderen zoals zij, Vrishaparvā [zie 9.18: 26], Bali, Bāna, Maya alsook Vibhīshana [de broer van Rāvana], Sugrīva [de leider van de Vānara's] en Hanumān, Jāmbavān, Gajendra, Jathāyu, Tulādhāra, Dharma-vyādha, Kubjā en de gopī's in Vraja, alsook de vrouwen van de brahmanen [zie 10.23] en anderen. (7) Zonder de heilige schriften te hebben bestudeerd, noch de grote heiligen te hebben aanbeden, bereikten ze allen, zonder geloften te doen en zonder boetedoeningen, Mij door Mijn gezelschap. (8-9) Enkel door inderdaad zuivere liefde slaagden de gopī's, en ook anderen van een geringere intelligentie zoals de koeien, de onbeweeglijke schepselen, slangen [als Kāliya] en meer dieren, erin de perfectie en zonder veel moeite Mij te bereiken, Ik die zelfs niet kan worden bereikt door groots te ondernemen in de yoga, in analyses of in liefdadigheid, met geloften, boetepraktijken, rituele offerplechtigheden, exegese, persoonlijke studie of door zich aan te sluiten bij de wereldverzakende orde. (10) Toen Akrūra Mij en Balarāma naar Mathurā bracht, hadden zij, [de bewoners  van Vrindāvana] wiens harten zeer aan Mij gehecht waren met de grootste liefde, het zwaar te verduren vanwege de scheiding, want ze zagen niemand anders die hen gelukkig kon maken [zie 10: 39]. (11) Al de nachten die ze in Vrindāvana met Mij, hun allerliefste Beminde, doorbrachten, o Uddhava, leken hen slechts een moment te duren, maar weer verstoken van Mij werden ze zo lang als een kalpa. (12) Net zoals wijzen volledig verzonken het bewustzijn verliezen van namen en vormen - als waren ze rivieren die het water van de oceaan instromen - waren ook zij, die in hun bewustzijn intiem met Mij waren verbonden, zich niet meer bewust van hun lichamen, hun heden of hun toekomst [zie B.G. 2: 70]. (13) Al die honderden, duizenden [vrouwen] die Mij begeerden als hun vriend en minnaar, hadden geen idee van Mijn eigenlijke positie en bereikten Mij door om te gaan met Mij, de Allerhoogste Absolute Waarheid. (14-15) Breek daarom, o Uddhava, met de [religieuze] geboden en verboden, ontzeggingen en routines, en met waar je naar zou moeten luisteren en naar hebt geluisterd. Kies enkel voor Mij, de eigenlijke beschutting van de Ziel die zich bevindt in al de belichaamde wezens. Met die eenduidige toewijding zul je Mijn genade genieten en heb je niets te vrezen van welke zijde ook [vergelijk B.G. 18: 66].'



(16) S'rī Uddhava zei: 'Het luisteren naar Je woorden, o meester van alle yogameesters, heeft niet de twijfel in mijn hart verdreven die mijn geest verwart.'

(17) De Allerhoogste Heer zei: 'Hij, het levende wezen Zelf [de Heer], is samen met de prāna vanbinnen aanwezig. Hij immers ging het hart binnen en heeft Zijn plaats in de subtiele geluidsvibratie die de geest in beslag neemt met [klanken van woorden, die] de grovere vorm [zijn] van verschillende intonaties van korte en langere klinkers en medeklinkers. (18) Precies zoals vuur opgesloten in hout, met behulp van lucht, door wrijving ontstoken heel klein wordt geboren en aangroeit met ghee, manifesteer Ik Mij dienovereenkomstig in deze [Vedische, innerlijke] stem. (19) De spraak, de functie van de handen en de benen, de geslachtsdelen en de anus [de karmendriya's], de reuk, de smaak, het zien, de tastzin en het horen [de jńānendriya's], en de functies van iemands overtuiging, wijsheid en eigenbelang [ofwel de 'geest, de intelligentie en het valse ego'], zowel als de primaire oorzaak van de materie [de pradhāna of de 'draad', zie 11.9: 19] en [de guna's] rajas, tamas en sattva, zijn aldus [te begrijpen als] transformaties [van Mijn natuur]. (20) Dit levende wezen, één en ongemanifesteerd, dat begaan is met de [guna]drievoudigheid, vormt de bron van de lotus van de schepping. Hij die eeuwig is deelde [daarbij] Zijn vermogens in de loop van de tijd op in vele verdelingen, net zoals zaden dat doen nadat ze in vruchtbare aarde vielen. (21) Het geheel van dit universum, dat zich lang en breed uitbreidt zoals stof zich uitstrekt langs de schering en inslag van zijn draden, bevindt zich in Hem [op Zijn draad, zie ook 6.3: 12 en B.G. 7: 7]. Sinds mensenheugenis is er de boom van dit materiėle bestaan [samsāra] die, bloesemend en vruchten voortbrengend, is geneigd tot vruchtdragende arbeid [ofwel karma]. (22-23) Van deze boom die zich uitstrekt in de zon zijn er twee zaden [zonde en deugd], honderden van wortels [de levende wezens], drie lagere stammen [de geaardheden], vijf hogere stammen [de elementen], vijf geproduceerde sappen [geluid, vorm, aanraking, smaak en geur], elf vertakkingen [de geest en de tien indriya's], twee vogels die er hun nest hebben [de jīva en de ātmā], drie soorten van bast [de lucht, de gal en het slijm] en twee vruchten [het geluk en het ongeluk]. Zij die hevig verlangend een huishoudelijk bestaan leven [de 'gieren'], genieten van één vrucht van de boom [de zonde], terwijl de andere vrucht wordt genoten door de zwaangelijke [wijzen] die in het woud leven. Hij die, met de hulp van de aanbiddelijke zielen [de toegewijden, de goeroes], de Eenheid van Hem kent die bij machte van Zijn māyā verschijnt in vele gedaanten, kent de [eigenlijke betekenis van de] Veda's. (24) De nuchtere ziel die, aldus zuiver toegewijd, de geestelijk leraar vereert en met de scherpe bijl van de kennis kapt met het subtiele lichaam van gehechtheid dat de individuele ziel erop nahoudt, bereikt met de grootste zorg [spiritueel levend] de Allerhoogste Ziel, en ziet dan af van de middelen [waarmee hij zijn doel bereikte, zie ook B.G. 15: 3-4].'

  

 next                      

 

  

Derde herziene editie, geladen 17 april, 2022.

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1-2

De Allerhoogste Heer zei: 'Men klimt niet naar Mij op met mysticisme  of  analyse, algemene vroomheid of met de studie van geschriften, met boetedoeningen, verzaking, vrome werken of liefdadigheid, met het naleven van geloften, plechtigheden, Vedische hymnen, pelgrimeren, algemene discipline of de basisregels. Men sluit Mij meer in het hart middels de sat-sanga met Mijn toegewijden [zie 11.11: 25] die alle gehechtheid aan zinsbevrediging verdrijft.
De Allerhoogste Heer zei: 'Mysticisme noch analyse, algemene vroomheid en ook niet de studie van geschriften; boetedoeningen, verzaking, gewenste en vrome werken noch liefdadigheid; het naleven van geloften, plechtigheden, vedische hymnen, pelgrimeren, algemene discipline noch de basisregels omvatten Mij in de mate waarin de sat-sanga [zie 11.11: 25] Mij omvat die alle gehechtheid aan zinsbevrediging wegvaagt. (Vedabase)

 

Tekst 3-6

Door om te gaan met Mijn toegewijden bereikten vele levende wezens in ieder tijdperk Mijn toevlucht, zoals de zoons van Diti, de kwaadaardigen, de dieren, de vogels, de zangers en dansers van de hemel, de excellenten en vervolmaakten, de eerbiedwaardigen en de schatbewaarders, de wetenschappers onder de mensen en de handelaren, de arbeiders en de vrouwen, de ongeciviliseerden en zij die van de hartstocht en de traagheid zijn. En zo lukte dat ook Vritrāsura, de zoon van Kayādhu [Prahlāda, zie 6.18: 12-13] en anderen zoals zij, Vrishaparvā [zie 9.18: 26], Bali, Bāna, Maya alsook Vibhīshana [de broer van Rāvana], Sugrīva [de leider van de Vānara's] en Hanumān, Jāmbavān, Gajendra, Jathāyu, Tulādhāra, Dharma-vyādha, Kubjā en de gopī's in Vraja, alsook de vrouwen van de brahmanen [zie 10.23] en anderen.

Door alleen maar sat-sanga bereikten vele levende wezens zoals de zoons van Diti, de kwaadaardigen, de dieren, de vogels, de zangers en dansers van de hemel, de excellenten en vervolmaakten, de eerbiedwaardigen en de schatbewaarders, de wetenschappers onder de mensen en de handelaren, de arbeiders en de vrouwen, de ongeciviliseerden en zij die van de hartstocht en de traagheid zijn in ieder tijdperk steeds Mijn verblijf. En zo lukte dat ook Vritrāsura, de zoon van Kayādhū [Prahlāda, zie 6.18: 12-13] en anderen zoals zij, Vrishaparvā [zie 9.18: 26], Bali, Bāna, Maya alsook Vibhīshana [de broer van Rāvana], Sugrīva [de leider van de Vānara's] en Hanumān, Jāmbavān, Gajendra, Jatāyu, Tulādhāra, Dharma-vyādha, Kubjā en de gopī's in Vraja, alsook de vrouwen van de brahmanen [zie 10.23] en anderen. (Vedabase)

 

Tekst 7

Zonder de heilige schriften te hebben bestudeerd, noch de grote heiligen te hebben aanbeden, bereikten ze allen, zonder geloften te doen en zonder boetedoeningen, Mij door Mijn gezelschap.

Zij die niet de heilige schrift bestudeerden, noch de grote heiligen aanbaden, bereikten, zonder geloften te hebben afgelegd en zonder boetedoeningen, Mij door Mijn gezelschap. (Vedabase)

 

Tekst 8-9

Enkel door inderdaad zuivere liefde slaagden de gopī's, en ook anderen van een geringere intelligentie zoals de koeien, de onbeweeglijke schepselen, slangen [als Kāliya] en meer dieren, erin de perfectie en zonder veel moeite Mij te bereiken, Ik die zelfs niet kan worden bereikt door groots te ondernemen in de yoga, in analyses of in liefdadigheid, met geloften, boetepraktijken, rituele offerplechtigheden, exegese, persoonlijke studie of door zich aan te sluiten bij de wereldverzakende orde.

Door enkel de liefde inderdaad bereikten de gopī's, de koeien, de onbeweeglijke schepselen, de dieren, de slangen [als Kāliya] en anderen die verbijsterd waren in hun intelligentie, zonder moeite de volmaaktheid door naar Mij te komen, Ik die niet kan worden bereikt met een groots opgezet ondernemen in de yoga, met analyseren, met liefdadigheid, geloften, boetepraktijken, rituele offerplechtigheden, exegese, persoonlijke studie of door zich aan te sluiten bij de wereldverzakende orde. (Vedabase)

  

Tekst 10

Toen Akrūra Mij en Balarāma naar Mathurā bracht, hadden zij, [de bewoners  van Vrindāvana] wiens harten  zeer aan Mij gehecht waren met de grootste liefde, het zwaar te verduren vanwege de scheiding, want ze zagen niemand anders die hen gelukkig kon maken [zie 10: 39].

Toen Akrūra Mij en Balarāma naar Mathurā bracht waren de bewoners steeds zeer gehecht aan Mij met geesten vervuld van de grootste liefde. Met Mij als de enige die ze gelukkig kon maken waren ze er allerellendigst aan toe nadat ze van Mij gescheiden waren [zie 10: 39]. (Vedabase)

 

 Tekst 11

Al de nachten die ze in Vrindāvana met Mij, hun allerliefste Beminde, doorbrachten, o Uddhava, leken hen slechts een moment te duren, maar weer verstoken van Mij werden ze zo lang als een kalpa.

Al de nachten die ze in Vrindāvana met Mij, hun teer beminde Geliefde, hadden doorgebracht, o Uddhava, schenen hen slechts een kortstondig moment toe, maar weer verstoken van Mij leken die nachten wel een kalpa te duren. (Vedabase)

 

Tekst 12

Net zoals wijzen volledig verzonken het bewustzijn verliezen van namen en vormen - als waren ze rivieren die het water van de oceaan instromen - waren ook zij die in hun bewustzijn intiem met Mij waren verbonden zich niet meer bewust van hun lichamen, hun heden of hun toekomst [zie B.G. 2: 70].

Zij die in hun bewustzijn aan Mij gebonden waren in de intimiteit waren zich niet meer bewust van hun eigen lichamen, net zoals wijzen die volledig verzonken het bewustzijn verliezen van zaken zo nabij als namen en vormen, als ze als rivieren die de oceaan instroomden zich ver verwijderd hebben [in het voorbije, zie B.G. 2: 70]. (Vedabase)


Tekst 13

Al die honderden, duizenden  [vrouwen] die Mij begeerden als hun vriend en minnaar, hadden geen idee van Mijn eigenlijke positie en bereikten Mij door om te gaan met Mij, de Allerhoogste Absolute Waarheid. 

De vrouwen met Mij, een bekoorlijke minnaar naar hun zin, de geliefde van de vrouw van een andere man, hadden geen idee van de eigenlijke positie van Mij, de Allerhoogste Absolute Waarheid, die ze met honderdduizenden tegelijk bereikten. (Vedabase)


 Tekst 14-15

Breek daarom, o Uddhava, met de [religieuze] geboden en verboden, ontzeggingen en routines, en met waar je naar zou moeten luisteren en naar hebt geluisterd. Kies enkel voor Mij, de eigenlijke beschutting van de Ziel die zich bevindt in al de belichaamde wezens. Met die eenduidige toewijding zul je Mijn genade genieten en heb je niets te vrezen van welke zijde ook [vergelijk B.G. 18: 66].'

Derhalve o Uddhava, geef de voorschriften, de reglementen ermee en de cultuur der riten ter wille van zichzelf op, geef dat op wat je te weten kwam en nog te weten zult komen; ga alleen voor Mij, de eigenlijke beschutting van de ziel binnenin al de belichaamden; met die enkele toewijding moet je bij Mijn genade niets te vrezen hebben van welke zijde ook [vergelijk B.G. 18: 66].' (Vedabase)

 

Tekst 16

S'rī Uddhava zei: 'Het luisteren naar Je woorden, o meester van alle yogameesters, heeft niet de twijfel in mijn hart verdreven die mijn geest verwart.'

S'rī Uddhava zei: 'Het horen van Jouw woorden, o meester van alle yogameesters, heeft de twijfel niet weggenomen die zich nestelde in mijn hart en waardoor mijn geest de weg kwijt is.' (Vedabase)

  

Tekst 17

De Allerhoogste Heer zei: 'Hij, het levende wezen Zelf [de Heer], is samen met de prāna vanbinnen aanwezig. Hij immers ging het hart binnen en heeft Zijn plaats in de subtiele geluidsvibratie die de geest in beslag neemt met [klanken van woorden, die] de grovere vorm [zijn] van verschillende intonaties van korte en langere klinkers en medeklinkers.

De Allerhoogste Heer zei: 'Hij, het levende wezen Zelve, is, samen met de prāna, vanbinnen aanwezig, want Hij ging het hart binnen Zijn plaats hebbend in de subtiele geluidsvibratie die de geest in beslag neemt in de grovere vorm van de verschillende intonaties van korte en langere klinkers en medeklinkers. (Vedabase)

 

Tekst 18

Precies zoals vuur opgesloten in hout, met behulp van lucht, door wrijving ontstoken heel klein wordt geboren en aangroeit met ghee, manifesteer Ik Mij dienovereenkomstig in deze [Vedische, innerlijke] stem.

Precies zoals vuur opgesloten in hout, met behulp van lucht, door wrijving ontstoken heel klein wordt geboren en aangroeit met ghee, manifesteer Ik Mij dienovereenkomstig in dit gesproken [vedische] woord. (Vedabase)

 

Tekst 19

De spraak, de functie van de handen en de benen, de geslachtsdelen en de anus [de karmendriya's], de reuk, de smaak, het zien, de tastzin en het horen [de jńānendriya's], en de functies van iemands overtuiging, wijsheid en eigenbelang [ofwel de 'geest, de intelligentie en het valse ego'], zowel als de primaire oorzaak van de materie [de pradhāna of de 'draad', zie 11.9: 19] en [de guna's] rajas, tamas en sattva, zijn aldus [te begrijpen als] transformaties [van Mijn natuur].

Aldus zijn er als [Mijn] transformaties de spraak, de functie van de handen en de benen, de geslachtsdelen en de anus [de karmendriya's]; de reuk, de smaak, het zien, de tastzin en het horen [de jńānendriya's] en de functies van iemands overtuiging, wijsheid en eigenbelang [of de 'geest, de intelligentie en het valse ego'] zowel als het primaire van de materie [de pradhāna of de draad, zie 11.9: 19] en de rajas, tamas en de sattva [de guna's]. (Vedabase)

 

Tekst 20

Dit levende wezen, één en ongemanifesteerd, dat begaan is met de [guna]drievoudigheid, vormt de bron van de lotus van de schepping. Hij die eeuwig is deelde [daarbij] Zijn vermogens in de loop van de tijd op in vele verdelingen, net zoals zaden dat doen nadat ze in vruchtbare aarde vielen.

Waarlijk is dit levende wezen dat, één en ongemanifesteerd zijnde begaan is met de drievoudigheid, de bron van de lotus der schepping. Hij, eeuwig als Hij is, verschijnt, in de loop van de tijd Zijn vermogens opdelend, in vele verdelingen, net als zaden dat doen nadat ze vielen in een vruchtbare bodem. (Vedabase)

 

Tekst 21

Het geheel van dit universum, dat zich lang en breed uitbreidt zoals stof zich uitstrekt langs de schering en inslag van zijn draden, bevindt zich in Hem [op Zijn draad, zie ook 6.3: 12 en B.G. 7: 7]. Sinds mensenheugenis is er de boom van dit materiėle bestaan [samsāra] die, bloesemend en vruchten voortbrengend, is geneigd tot vruchtdragende arbeid [ofwel karma].

Net zoals stof zich uitstrekt langs de schering en de inslag van zijn draden, bevindt het geheel van dit universum, zich lang en breed uitbreidend, zich in Hem [op Zijn draad, zie ook 6.3: 12 en B.G. 7: 7]. Van dit materiėle bestaan is er sinds mensenheugenis deze boom [dit organisch lichaam], die van nature met het opbloeiend voortbrengen van vruchten is geneigd tot vruchtdragende arbeid [ofwel karma]. (Vedabase)

 

 Tekst 22-23

Van deze boom die zich uitstrekt in de zon zijn er twee zaden [zonde en deugd], honderden van wortels [de levende wezens], drie lagere stammen [de geaardheden], vijf hogere stammen [de elementen], vijf geproduceerde sappen [geluid, vorm, aanraking, smaak en geur], elf vertakkingen [de geest en de tien indriya's], twee vogels die er hun nest hebben [de jīva en de ātmā], drie soorten van bast [de lucht, de gal en het slijm] en twee vruchten [het geluk en het ongeluk]. Zij die hevig verlangend een huishoudelijk bestaan leven [de 'gieren'], genieten van één vrucht van de boom [de zonde], terwijl de andere vrucht wordt genoten door de zwaangelijke [wijzen] die in het woud leven. Hij die, met de hulp van de aanbiddelijke zielen [de toegewijden, de goeroes], de Eenheid van Hem kent die bij machte van Zijn māyā verschijnt in vele gedaanten, kent de [eigenlijke betekenis van de] Veda's.

Van deze boom die zich uitstrekt in de zon zijn er twee zaden [zonde en deugd], honderden van wortels [de levende wezens], drie stammen beneden [de geaardheden], vijf stammen boven [de elementen], vijf sappen voortgebracht [geluid, vorm, aanraking, smaak en geur], elf vertakkingen [de geest en de tien indriya's]; twee vogels die er hun nest hebben [de jīva en de ātmā], drie soorten van bast [de lucht, de gal en het slijm] en twee vruchten [het geluk en het ongeluk]. De wellustige levend in een huishouding geniet van één vrucht van de boom, terwijl de zwaangelijke anderen die in het woud leven met de hulp van de aanbiddelijken [de toegewijden, de goeroes] de Ene kennen die bij machte van Zijn māyā verschijnt in vele gedaanten. (Vedabase)

 

 Tekst 24

De nuchtere ziel die, aldus zuiver toegewijd, de geestelijk leraar vereert en met de scherpe bijl van de kennis kapt met het subtiele lichaam van gehechtheid dat de individuele ziel erop nahoudt, bereikt met de grootste zorg [spiritueel levend] de Allerhoogste Ziel, en ziet dan af van de middelen [waarmee hij zijn doel bereikte, zie ook B.G. 15: 3-4].'

Aldus van een zuivere toegewijde dienst zijnd die zich ontwikkelde door het aanbidden van de goeroe, behoort de nuchtere persoon middels de scherpe bijl van de kennis te kappen met het subtiele lichaam van gehechtheid dat de individuele ziel er op nahoudt zodat hij met de grootste zorg spiritueel levend de Allerhoogste Ziel bereikt. Daarna moet hij afzien van de middelen waarmee hij zijn doel bereikte [zie ook B.G. 15: 3-4].' (Vedabase)

 

 

 

 

 

 

Creative
                        Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.

De afbeelding is een beeldje van de PańcaTattva:
Heer Krishna-Caitanya Mahāprabhu zingend met Zijn naaste metgezellen.

Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd  


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties