regelbalk


 

 

Canto 11

Guru Puja

 

 

Hoofdstuk 9: Onthechting van Al het Materiële

(1) De achtenswaardige brahmaan zei: 'Als men ernaar streeft al die zaken die door de mens op prijs worden gesteld te bezitten [zoals een huis, een vrouw, goederen etc.], vormt dat een bron van ongeluk. Een ieder die dat weet en van onthechting is, bereikt een onbegrensd geluk.

(2) Een grote havik [de visarend] die prooi had, werd aangevallen door anderen die heel sterk waren en die zonder vlees zaten. Op het moment dat hij zijn [verlangen naar] prooi opgaf, bereikte hij het geluk.

(3) Ik maak me niet druk over eer of oneer, noch ken ik de zorgen van mensen met een huis en kinderen. Ik trek rond door de wereld als was ik een kind, me vermakend met en genietend van niets anders dan de ziel. (4) Er zijn twee soorten mensen die vrij zijn van zorgen en opgaan in groot geluk: degenen die kinderachtig en dwaas zijn, en zij die [de Heer] voorbij de geaardheden bereikten.

(5) Er kwamen eens bij een jong meisje thuis, van wie al haar verwanten [die dag] naar elders waren vertrokken, een paar mannen op bezoek die met haar wilden trouwen. Ze ontving ze met grote gastvrijheid. (6) Alleen thuis, sloeg ze, om haar gasten te eten te geven, het kaf van de rijst en daardoor maakten de schelpen armbanden om haar polsen veel lawaai. (7) Verlegen dacht ze, vol schaamte, over dat [dienstmeiden]geluid en brak toen schrander, één voor één de schelpen armbanden van haar armen, er slechts twee overlatend aan iedere pols. (8) Van die twee was er nog steeds geluid natuurlijk terwijl ze de rijst aan het pellen was, maar toen ze daarop van ieder paar schelpsieraden er nog één verwijderde, bleef er nog maar één over en was er geen geluid meer te horen. (9) O onderwerper van de vijand, in mijn verlangen naar de waarheid omtrent de wereld trek ik rond door alle streken en leerde ik aldus de volgende les van dit meisje. (10) In een plaats waar zich veel mensen bevinden zullen zich onenigheden voordoen; zelfs onder enkel twee mensen wordt er geargumenteerd. Daarom moet men alleen leven zoals de armband van het jonge meisje. (11) De geest moet worden beheerst met onthechting en een geregelde yogapraktijk [vairâgya en abhyâsa], waarin men de ademhaling de baas wordt in zithoudingen en zich zorgvuldig op één punt concentreert [het ware zelf, zie ook B.G. 6: 10-15 en 6: 46-47]. (12) Als de geest aldus stabiel is komt men stap voor stap los van zijn karmabesmetting, wordt de kwaliteit van de goedheid krachtiger en raakt men zijn hartstocht en onwetendheid kwijt. Zonder brandstof [voor het karma] bereikt men de zaligheid [het nirvâna, zie ook B.G. 6: 26 en 14: 6-8].

(13) Als men aldus gefixeerd is in de ziel, heeft men geen enkele weet meer van wat zich binnenin of buiten zichzelf afspeelt, net als de pijlenmaker die verdiept in zijn pijl de koning niet opmerkte die naast hem stond [zie B.G. 7: 27-28].

(14) Een wijze moet alleen rondtrekken zonder een vaste verblijfplaats [of tempel], heel oplettend zich terughoudend opstellen en niet opvallen met wat hij doet. Zonder gezelschap spreekt hij maar weinig. (15) Een huis bouwen voor je tijdelijke zelf is een ijdele, moeizame aangelegenheid. Een slang is er gelukkig mee een huis te betrekken dat door een ander werd gemaakt [zie B.G. 4: 18].

(16) Het ene Zelf, de Ene Heer zonder Zijns gelijke, die de Grondvesting en het Reservoir van Allen werd, is Nârâyana, de Godheid die in den beginne bij de gratie van Zijn eigen vermogen dit universum schiep en middels Zijn vermogen van de Tijd aan het einde van de kalpa deze schepping weer terugtrekt in Zichzelf. (17-18) Als de materiële machten van sattva en zo meer, in evenwicht zijn gebracht door de tijdfactor die het vermogen vormt van het Ware Zelf [de Ziel, de Heer], vindt men de Oorspronkelijke Persoonlijkheid, de purusha als de Allerhoogste Heer, de Meester over zowel de primaire natuur [pradhâna] als de persoon. Hij, het voorwerp van aanbidding van al de geconditioneerde en bovenzinnelijke zielen, heeft Zijn bestaan in de zuiverste ervaring die men omschrijft als kaivalya [emancipatie of zaligheid], de volheid van de gelukzalige staat zonder [guna]kwaliteiten [zie ook B.G. 7: 5 *]. (19) Middels het zuivere vermogen van Zijn Zelf, Zijn eigen begoochelende energie die bestaat uit de drie basiskwaliteiten, veroorzaakt Hij, o onderwerper van de vijanden, bij de aanvang van de schepping beweging [met de Tijd], en manifesteert Hij het plan van de materie [de sûtra, de draad, de regel dan wel de directie van de mahat-tattva, zie ook 3.26: 19]. (20) Dit universum waarin het levende wezen zijn bestaan [van herhaalde geboorten] vindt, is geregen en gebonden aan dat [plan, die draad,] wat zich manifesteerde als de veroorzaker van de drie basiskwaliteiten, die [op hun beurt weer] de verschillende categorieën van de manifestatie tot stand brengen, zo beweert men [zie ook B.G. 7: 7]. (21) Zoals een spin tewerk gaat die zijn draad uit zichzelf voortbrengt, met die draad middels zijn bek [van zijn maal] geniet en die draad weer inslikt, gaat ook de Opperheer te werk.

(22) Of een geconditioneerde ziel nu uit liefde, afgunst of angst, zijn geest met intelligentie concentreert op een bepaalde vorm van bestaan, zal dat bestaan door hem worden bereikt [zie B.G. 8: 6]. (23) O Koning, een wespenlarve die mediteert op de volwassen wesp die hem in het nest plaatste, zal, zonder zijn voorgaande gedaante op te geven [door te transformeren] dezelfde staat van zijn bereiken als hij volgroeid is.

(24) Dit is wat ik weet door lering te trekken uit al deze goeroes. Alstublieft, o Koning, verneem nu van mij wat ik te zeggen heb over de kennis die ik verwierf door te leren van mijn eigen lichaam. (25) Met het lichaam heeft men altijd te lijden onder de last van het onderhoud en zijn toekomstige ondergang. Ik bezin me ermee op de waarheden van de wereld en als zodanig vormt het lichaam, ook al is het er om anderen van dienst te zijn, voor mij een leraar van verzaking en onderscheid die mij ervan overtuigt dat ik onthecht in het leven moet staan. (26) Als men het plezier wil verschaffen, moet men zijn zorg verdelen over de verschillende afdelingen van de vrouw, de kinderen, de dieren, de bedienden, het huis en de verwanten. Zoals in de natuur een boom het zaad dat werd voortgebracht laat vallen en sterft, moet ook dit lichaam, als het sterft, de weelde loslaten die met veel moeite werd verzameld. (27) De ene keer leidt de tong soms het gekoesterde lichaam af of doet de dorst dat, de andere keer leiden de geslachtsdelen af, vraagt de tastzin om aandacht, laat de maag van zich horen, leiden de oren af naar elders, wijst een geur in een richting of dwalen de rusteloze ogen af. De werkende krachten van het lichaam worden zo in vele richtingen gestuurd, net zoals het gaat met het hoofd van een huishouding die zich door vele bijvrouwen laat leiden. (28) Nadat Hij vanuit Zijn krachten de vele soorten lichaamsvormen had geschapen van de kruipende dieren [de insecten], zoogdieren, vogels, slangen en zo meer, schiep de Heer, er in Zijn hart niet tevreden over, de menselijke levensvorm die Hij begiftigde met een intelligentie die geschikt is om zich een voorstelling te maken van de Absolute Waarheid, en dat bracht Hem blijdschap. (29) Na vele geboorten het tot deze zo moeilijk te verwerven menselijke gedaante te hebben gebracht die, hoewel niet eeuwig, een grote waarde heeft, moet iemand die zichzelf in de hand heeft maar gedoemd is te sterven, zolang hij niet zijn einde heeft gevonden, zich in deze wereld onverwijld inspannen voor de uiteindelijke bevrijding [de uitweg]; zinsbevrediging is immers mogelijk in alle levensvormen.

(30) Aldus [met deze vierentwintig plus één meesters] ongebonden ontwaakt met wijsheid [de wereld] bekijkend vanuit de Ziel, trek ik vrij van gehechtheid en vals ego rond over deze aarde. (31) De kennis verkregen van één enkele leraar kan niet erg solide of volledig zijn [zie 11.3: 21]. De Absolute Waarheid, die zijns gelijke niet kent, wordt door de wijzen op vele manieren bezongen.'

(32) De Opperheer zei: 'Nadat de zo heel intelligente brahmaan [die in feite Heer Dattâtreya was, zie 2.7: 4 en **] aldus tot koning Yadu had gesproken en naar behoren met respectbetuigingen door de koning was geëerd, nam hij afscheid en ging hij weg, net zo tevreden als hij was gekomen. (33) Met het hebben vernomen van de woorden van de avadhûta raakte Yadu, de voorvader van onze voorvaderen, bevrijdt van al zijn gehechtheid in een allen gelijkgezind bewustzijn.'

 

 next                    

 

Derde herziene editie, geladen 28 maart, 2022.

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

De achtenswaardige brahmaan zei: 'Als men ernaar streeft al die zaken die door de mens op prijs worden gesteld te bezitten [zoals een huis, een vrouw, goederen etc.], vormt dat een bron van ongeluk. Een ieder die dat weet en van onthechting is, bereikt een onbegrensd geluk.
De achtenswaardige brahmaan zei: 'Gehechtheid aan welke van de bezittingen ook die zo zeer door de mens op prijs worden gesteld [een huis, de vrouw, de auto etc.], zal zeker tot ellende leiden; ongeacht wie men is zal men, als men zich vrijmaakt van een dergelijke gehechtheid, daaropvolgend een onbegrensd geluk bereiken. (Vedabase)

 

Tekst 2

Een grote havik [de visarend] die prooi had, werd aangevallen door anderen die heel sterk waren en die zonder vlees zaten. Op het moment dat hij zijn [verlangen naar] prooi opgaf, bereikte hij het geluk.

Een grote havik [de visarend] die vlees had werd aangevallen door anderen die heel sterk waren en die zonder prooi zaten; toen hij op dat moment het vlees opgaf bereikte hij het geluk. (Vedabase)

 

Tekst 3

Ik maak me niet druk over eer of oneer, noch ken ik de zorgen van mensen met een huis en kinderen. Ik trek rond door de wereld als was ik een kind, me vermakend met en genietend van niets anders dan de ziel.

Ikzelf, die als een kind het geluk enkel in de ziel geniet, trek hier rond. In mij vindt men geen eer of oneer. Levend met het ware zelf ken ik niet de bezorgdheid van degene die een thuis heeft en kinderen. (Vedabase)


Tekst 4

Er zijn twee soorten mensen die vrij zijn van zorgen en opgaan in groot geluk: degenen die kinderachtig en dwaas zijn, en zij die [de Heer] voorbij de geaardheden bereikten.

Van hen die vrij van zorgen zijn bestaan er twee types: hij die niet goed bij zijn verstand is en die onwetend als een kind is opgegaan in het groot geluk en degene die de Allerhoogste Boven de Geaardheden der Natuur heeft bereikt. (Vedabase)

 

Tekst 5

Er kwamen eens bij een jong meisje thuis, van wie al haar verwanten [die dag] naar elders waren vertrokken, een paar mannen op bezoek die met haar wilden trouwen. Ze ontving ze met grote gastvrijheid.

Eens arriveerden ten huize van een jong meisje dat zich een echtgenoot wenste en van wie alle verwanten weg waren naar een andere plaats, een paar mannen die ze met grote gastvrijheid ontving. (Vedabase)

 

Tekst 6

Alleen thuis, sloeg ze, om haar gasten te eten te geven, het kaf van de rijst en daardoor maakten de schelpen armbanden om haar polsen veel lawaai.

Helemaal alleen als ze was sloeg ze, om haar gasten te eten te geven, h et kaf van de rijst en daardoor maakten de schelpen armbanden om haar onderarmen een hoop kabaal. (Vedabase)

 

 Tekst 7

Verlegen dacht ze, vol schaamte, over dat [dienstmeiden]geluid en brak toen schrander, één voor één de schelpen armbanden van haar armen, er slechts twee overlatend aan iedere pols.

In haar verlegenheid schaamde ze zich over dat [dienstmeiden-] geluid, en brak ze, scherp van geest, een voor een de schelpenarmbanden van haar armen, er slechts twee overlatend aan iedere pols. (Vedabase)

 

Tekst 8

Van die twee was er nog steeds geluid natuurlijk terwijl ze de rijst aan het pellen was, maar toen ze daarop van ieder paar schelpsieraden er nog één verwijderde, bleef er nog maar één over en was er geen geluid meer te horen.

Nog steeds was er van de twee, toen ze de rijst aan het pellen was, het geluid natuurlijk. Toen ze daarop van ieder van de twee er een verwijderde en er nog maar één overbleef, was er geen geluid meer te horen. (Vedabase)

 

Tekst 9

O onderwerper van de vijand, in mijn verlangen naar de waarheid omtrent de wereld trek ik rond door alle streken en leerde ik aldus de volgende les van dit meisje.

Ik, o onderwerper van de vijand, die in mijn naspeuren van de waarheid omtrent de wereld rondtrek door alle streken, was persoonlijk getuige van de les die dit meisje me leerde. (Vedabase)

 

Tekst 10

In een plaats waar zich veel mensen bevinden zullen zich onenigheden voordoen; zelfs onder enkel twee mensen wordt er geargumenteerd. Daarom moet men alleen leven zoals de armband van het jonge meisje.

In een plaats waar zich veel mensen bevinden zullen zich ruzies voordoen, zelfs onder twee mensen die alleen praten. Daarom moet men leven zoals de armband van het jonge meisje. (Vedabase)

 

 Tekst 11

De geest moet worden beheerst met onthechting en een geregelde yogapraktijk [vairâgya en abhyâsa], waarin men de ademhaling de baas wordt in zithoudingen en zich zorgvuldig op één punt concentreert [het ware zelf, zie ook B.G. 6: 10-15 en 6: 46-47].

De geest moet worden bestendigd middels onthechting en een geregelde praktijk [vairâgya en abhyâsa] waarin men de ademhaling de baas wordt in zithoudingen en zich zorgvuldig op één punt concentreert [het ware zelf, zie ook B.G. 6: 10-15 en 6: 46-47]. (Vedabase)

  

 Tekst 12  

Als de geest aldus stabiel is komt men stap voor stap los van zijn karmabesmetting, wordt de kwaliteit van de goedheid krachtiger en raakt men zijn hartstocht en onwetendheid kwijt. Zonder brandstof [voor het karma] bereikt men de zaligheid [het nirvâna, zie ook B.G. 6: 26 en 14: 6-8].

Met het realiseren van bestendigheid in die positie bereikt men in die geest, nadat men stap voor stap de karmische besmetting heeft opgegeven, het nirvâna omdat men in sattva sterk geworden niet langer het vuur van de rajas en de tamas [het vuur van het materieel bestaan] van brandstof voorziet [zie ook B.G. 6: 26 en 14: 6-8]. (Vedabase)


Tekst 13

Als men aldus gefixeerd is in de ziel, heeft men geen enkele weet meer van wat zich binnenin of buiten zichzelf afspeelt, net als de pijlenmaker die verdiept in zijn pijl de koning niet opmerkte die naast hem stond [zie B.G. 7: 27-28].

Aldus verankerd in de ziel bekommert men zich niet meer om wat dan ook vanbuiten of vanbinnen, net zoals de pijlenmaker die verdiept in de pijl de koning niet opmerkte die hem vlakbij passee rde [zie B.G. 7: 27-28]. (Vedabase)

  

 Tekst 14

Een wijze moet alleen rondtrekken zonder een vaste verblijfplaats [of tempel], heel oplettend zich terughoudend opstellen en niet opvallen met wat hij doet. Zonder gezelschap spreekt hij maar weinig.

Alleen rondtrekkend zonder een vaste verblijfplaats [of tempel] en zich terughoudend opstellend niet opvallend in zijn handelingen, zal een wijze die het zonder gezelschap moet stellen maar weinig spreken. (Vedabase)

 

 Tekst 15  

Een huis bouwen voor je tijdelijke zelf is een ijdele, moeizame aangelegenheid. Een slang is er gelukkig mee een huis te betrekken dat door een ander werd gemaakt [zie B.G. 4: 18].

Zich een huis bouwen maar niet slagen [in het opbouwen van een geestelijk leven, zie B.G. 4: 18] is iets ellendigs, denk maar aan de slang die er gelukkig mee is zich op te houden in een hol dat door een ander werd gemaakt. (Vedabase)

 

Tekst 16

Het ene Zelf, de Ene Heer zonder Zijns gelijke, die de Grondvesting en het Reservoir van Allen werd, is Nârâyana, de Godheid die in den beginne bij de gratie van Zijn eigen vermogen dit universum schiep en middels Zijn vermogen van de Tijd aan het einde van de kalpa deze schepping weer terugtrekt in Zichzelf.

Het ene Zelf, de ene Opperheerser zonder Zijns gelijke, die de Grondvesting en het Reservoir van Allen werd, is Nârâyana, de Godheid die in den beginne bij de gratie van Zijn eigen vermogen dit universum schiep en middels Zijn vermogen van de Tijd aan het eind van de kalpa deze schepping weer terugtrekt in Zichzelf. (Vedabase)

 

Tekst 17-18

Als de materiële machten van sattva en zo meer, in evenwicht zijn gebracht door de tijdfactor die het vermogen vormt van het Ware Zelf [de Ziel, de Heer], vindt men de Oorspronkelijke Persoonlijkheid, de purusha als de Allerhoogste Heer, de Meester over zowel de primaire natuur [pradhâna] als de persoon. Hij, het voorwerp van aanbidding van al de geconditioneerde en bovenzinnelijke zielen, heeft Zijn bestaan in de zuiverste ervaring die men omschrijft als kaivalya [emancipatie of zaligheid], de volheid van de gelukzalige staat zonder [guna]kwaliteiten [zie ook B.G. 7: 5 *].

Als door Zijn vermogen, de tijdfactor, de materiële machten van sattva enzovoorts in balans zijn gebracht, bestaat de Oorspronkelijke Persoonlijkheid, de purusha van de primaire natuur [pradhâna], die de aanbiddelijke beheerser van de Goden en de normale zielen is, in de puurste ervaring van openbaring die men omschrijft als kaivalya [of zaligheid], het volledige van de gelukzaligheid die vrij is van materiële betrekkingen [zie ook B.G. 7: 5 en *]. (Vedabase)


Tekst 19

Middels het zuivere vermogen van Zijn Zelf, Zijn eigen begoochelende energie die bestaat uit de drie basiskwaliteiten, veroorzaakt Hij, o onderwerper van de vijanden, bij de aanvang van de schepping beweging [met de Tijd], en manifesteert Hij het plan van de materie [de sûtra, de draad, de regel dan wel de directie van de mahat-tattva, zie ook 3.26: 19].

Middels het zuivere vermogen van Zijn Zelf, Zijn eigen energie die bestaat uit de drie geaardheden, manifesteert Hij het plan van de materie [dat de sûtra, de draad vormt, ofwel de regel danwel de directie aangeeft van de mahat-tattva]. Dat doet Hij door [met de Tijd] beroering te brengen in de aanvang van de schepping [zie ook 3.26: 19]. (Vedabase)

 

Tekst 20

Dit universum waarin het levende wezen zijn bestaan [van herhaalde geboorten] vindt, is geregen en gebonden aan dat [plan, die draad,] wat zich manifesteerde als de veroorzaker van de drie basiskwaliteiten, die [op hun beurt weer] de verschillende categorieën van de manifestatie tot stand brengen, zo beweert men [zie ook B.G. 7: 7].

Aan die draad, die zich laat herkennen als de oorzaak van de drie geaardheden die de verschillende categorieën van de manifestatie tot stand brengen, zo beweert men, is dit universum waarin het levende wezen zijn bestaan vindt geregen en gebonden [zie ook B.G. 7: 7]. (Vedabase)

 

Tekst 21

Zoals een spin tewerk gaat die zijn draad uit zichzelf voortbrengt, met die draad middels zijn bek [van zijn maal] geniet en die draad weer inslikt, gaat ook de Opperheer te werk.

Zoals de spin tewerk gaat die de draad vanuit zichzelf voortbrengt, met zijn bek met die draad [van zijn maal] geniet en eventueel die draad inslikt, gaat de Opperheer ook tewerk. (Vedabase)

 

 Tekst 22

Of een geconditioneerde ziel nu uit liefde, afgunst of angst, zijn geest met intelligentie concentreert op een bepaalde vorm van bestaan, zal dat bestaan door hem worden bereikt [zie B.G. 8: 6].

Ongeacht waar de geconditioneerde ziel uit liefde, afgunst of angst zijn geest op richt, zal hij, vanwege de volle concentratie van zijn intelligentie, die specifieke positie dan ook bereiken [zie B.G. 8: 6]. (Vedabase)

 

 Tekst 23

O Koning, een wespenlarve die mediteert op de volwassen wesp die hem in het nest plaatste, zal, zonder zijn voorgaande gedaante op te geven [door te transformeren] dezelfde staat van zijn bereiken als hij volgroeid is.

O Koning, een wespenlarve die mediteert op de volwassen wesp die hem in het nest plaatste, zal, vasthoudend aan zijn eigen lichaamsvorm, dezelfde staat van een volgroeide vorm bereiken. (Vedabase)

 

 Tekst 24

Dit is wat ik weet door lering te trekken uit al deze goeroes. Alstublieft, o Koning, verneem nu van mij wat ik te zeggen heb over de kennis die ik verwierf door te leren van mijn eigen lichaam.

Dit is wat ik weet door lering te trekken uit al deze goeroes. Alstublieft, o Koning, verneem nu van mij wat ik te zeggen heb over de kennis die ik verwierf door te leren van mijn eigen lichaam. (Vedabase)

 

 Tekst 25

Met het lichaam heeft men altijd te lijden onder de last van het onderhoud en zijn toekomstige ondergang. Ik bezin me ermee op de waarheden van de wereld en als zodanig vormt het lichaam, ook al is het er om anderen van dienst te zijn, voor mij een leraar van verzaking en onderscheid die mij ervan overtuigt dat ik onthecht in het leven moet staan.

Met het lichaam heeft men altijd te lijden onder de last van het onderhoud en van de toekomstige ondergang ervan. Ik bezin me ermee op de waarheden van de wereld en als zodanig vormt het, ookal is het er om anderen van dienst te zijn, voor mij een leraar van verzaking en onderscheid die mij ervan overtuigt dat ik onthecht in het leven moet staan. (Vedabase)

 

 Tekst 26

Als men het plezier wil verschaffen, moet men zijn zorg verdelen over de verschillende afdelingen van de vrouw, de kinderen, de dieren, de bedienden, het huis en de verwanten. Zoals in de natuur een boom het zaad dat werd voortgebracht laat vallen en sterft, moet ook dit lichaam, als het sterft, de weelde loslaten die met veel moeite werd verzameld.

Het lichaam zit vast aan de opdracht het al de categoriën van de vrouw, de kinderen, de dieren, de bedienden, het huis en de verwanten naar de zin te maken. Het heeft voordat het moet sterven aan uitbreiding gedaan met het verwekt hebben van een soortgelijk lichaam en voor dat doel spande het zich enorm in een goede financiële positie te bereiken. In die zin is het lichaam als een boom die alvorens te sterven zijn zaad afwerpt. (Vedabase)


 Tekst 27

De ene keer leidt de tong soms het gekoesterde lichaam af of doet de dorst dat, de andere keer leiden de geslachtsdelen af, vraagt de tastzin om aandacht, laat de maag van zich horen, leiden de oren af naar elders, wijst een geur in een richting of dwalen de rusteloze ogen af. De werkende krachten van het lichaam worden zo in vele richtingen gestuurd, net zoals het gaat met het hoofd van een huishouding die zich door vele bijvrouwen laat leiden.

Aan de ene kant leidt de tong bij tijden dorstig het gekoesterde lichaam af, aan de andere kant doen de geslachtsdelen dat, vraagt de tastzin om aandacht, laat de maag van zich horen, leiden de oren af naar elders, wijst een geur in een richting of dwalen de rusteloze ogen af naar elders; en zo sturen alle delen van het lichaam als bijvrouwen het hoofd van de huishouding in vele richtingen. (Vedabase)

  

 Tekst 28

Nadat Hij vanuit Zijn krachten de vele soorten lichaamsvormen had geschapen van de kruipende dieren [de insecten], zoogdieren, vogels, slangen en zo meer, schiep de Heer, er in Zijn hart niet tevreden over, de menselijke levensvorm die Hij begiftigde met een intelligentie die geschikt is om zich een voorstelling te maken van de Absolute Waarheid, en dat bracht Hem blijdschap.

Nadat de Allerhoogste de bomen, giftige insecten, zoogdieren, vogels, slangen en meer van de vele soorten materiële lichaamsvormen geschapen had middels Zijn begoochelend vermogen, schiep Hij, er niet tevreden over, het menselijk wezen dat Hij begiftigde met een intelligentie die geschikt is om zich een voorstelling te maken van de Absolute Waarheid en bereikte Hij zo het geluk.  (Vedabase)

  

 Tekst 29

Na vele geboorten het tot deze zo moeilijk te verwerven menselijke gedaante te hebben gebracht die, hoewel niet eeuwig, een grote waarde heeft, moet iemand die zichzelf in de hand heeft maar gedoemd is te sterven, zolang hij niet zijn einde heeft gevonden, zich in deze wereld onverwijld inspannen voor de uiteindelijke bevrijding [de uitweg]; zinsbevrediging is immers mogelijk in alle levensvormen.

Na vele geboorten het tot deze menselijke gedaante gebracht te hebben die zo moeilijk te bereiken is en die, alhoewel niet eeuwig, een grote waarde inhoudt, behoort een nuchter persoon zo lang als hij, gedoemd om te sterven, nog niet ten onder is gegaan [in zijn graf beland is], zonder omwegen zich in deze wereld in te spannen voor de uiteindelijke bevrijding die in alle gevallen van zinsbevrediging steeds binnen bereik is. (Vedabase)

 

 Tekst 30

Aldus [met deze vierentwintig plus één meesters] ongebonden ontwaakt met wijsheid [de wereld] bekijkend vanuit de Ziel, trek ik vrij van gehechtheid en vals ego rond over deze aarde.

Aldus [met al deze vierentwintig plus één meesters] het beziend vanuit de Ziel trek ik, met het ten volle hebben ontwikkeld van verzaking en wijsheid, bevrijd van gehechtheid en vals ego rond over deze aarde.(Vedabase)

 

 Tekst 31

De kennis verkregen van één enkele leraar kan niet erg solide of volledig zijn [zie 11.3: 21]. De Absolute Waarheid, die zijns gelijke niet kent, wordt door de wijzen op vele manieren bezongen.'

Voorzeker kan de kennis van één leraar niet erg solide zijn of volledig [zie 11.3: 21]; de Absolute Waarheid, die zijns gelijke niet kent, wordt door de wijzen daarom vanuit vele gezichtspunten benaderd.' (Vedabase)

 

 Tekst 32

De Opperheer zei: 'Nadat de zo heel intelligente brahmaan [die in feite Heer Dattâtreya was, zie 2.7: 4 en **] aldus tot koning Yadu had gesproken en naar behoren met respectbetuigingen door de koning was geëerd, nam hij afscheid en ging hij weg, net zo tevreden als hij was gekomen.

De Opperheer zei: 'De zo heel erg wijze brahmaan [die in feite Heer Dattâtreya was, zie 2.7: 4 en **] nam, nadat hij aldus tot koning Yadu gesproken had en naar behoren door de koning geëerd was middels eerbetuigingen, van hem afscheid en ging zijns weegs, net zo tevreden als hij was gekomen. (Vedabase)

 

 Tekst 33

Met het hebben vernomen van de woorden van de avadhûta raakte Yadu, de voorvader van onze voorvaderen, bevrijdt van al zijn gehechtheid in een allen gelijkgezind bewustzijn.'

Na de woorden van de avadhûta gehoord te hebben vond Yadu, de voorvader van onze voorouders, de bevrijding in een allen gelijkgezind bewustzijn.' (Vedabase)

 

*: Vers 3.25: 34 in aanmerking genomen waarin gesteld wordt dat toegewijden gezelschap zoeken om associatie met Krishna te hebben, zeggen de âcârya's bij dit vers dat het enkel op de Heer gericht zijn zonder als een jñânî te speculeren, hetzelfde is als alleen zijn om ruzies te voorkomen [zie pp. 11.9: 10].

**: De paramparâ [pp. 11.9: 32] bevestigt: 'Dit vers [2.7: 4] vermeldt dat Yadu gezuiverd raakte door in contact te verkeren met de lotusvoeten van Dattâtreya, en dienovereenkomstig stelt het huidige vers, vandito sv-arcito râjñâ - dat Koning Yadu de lotusvoeten van de brâhmana aanbad. Aldus, is volgens S'rîla S'rîdhara Svâmî, de avadhûta brâhmana de Persoonlijkheid van God zelve, en S'rîla Vis'vanâtha Cakravartî Thhâkura bevestigt dit nog eens.'

 

 

 

 

 

 

Creative
                        Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.

De afbeelding op deze pagina is van Raja Ravi Varma
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties