regelbalk



 

 

Canto 11

Kabe Ha'be

 

 

Hoofdstuk 26: Het Lied van Purūravā

(1) De Allerhoogste Heer zei: 'Met het hebben verworven van dit menselijk lichaam dat Mijn kenmerk is, bereikt men, gefixeerd in Mijn dharma, Mij, de Opperziel van het Spiritueel Geluk die Zich bevindt in het hart. (2) Iemand die, verankerd in geestelijke kennis, bevrijd raakte van de oorzaak van het materiėle leven gebaseerd op wat de geaardheden voortbrachten, raakt niet verstrikt in hun begoochelende kwaliteiten ondanks dat ze hem omringen; hoewel hij ze voor ogen heeft betekenen ze weinig en zijn ze niets dan illusie voor hem. (3) Men moet nooit en te nimmer het gezelschap zoeken van materialisten gericht op het bevredigen van hun geslachtsorganen en magen, omdat iemand die dergelijke mensen volgt in de donkerste put beland, zoals een blinde die een andere blinde volgt. (4) De nakomeling van Ilā [geheten Aila ofwel Purūravā, zie ook 9.14: 15-16], de welbekende grote keizer, zong het volgende machtige lied toen hij, gescheiden van Urvas'ī verbijsterd geraakt, er zich bij neerlegde en erin slaagde zijn verdriet in te tomen. (5) Op het moment dat ze hem verliet rende hij als een waanzinnige naakt huilend achter haar aan uitroepend: 'O mijn echtgenote, jij vreselijke vrouw, stop alsjeblieft!' (6) Met zijn geest bezeten van Urvas'ī was hij, na jaren van onbeduidende lustbevrediging, niet voldaan en bemerkte hij niet het komen en gaan van de nachten.'

(7) Purūravā zei: 'Zie toch hoe begoocheld ik raakte! Met mijn bewustzijn onzuiver door de lust was ik, in de omarming van deze godin, me niet bewust van het verstrijken van mijn leven. (8) In de ban van haar had ik niet door of de zon nu opkwam of onderging en heb zo helaas, vele jaren lang, mijn dagen doorgebracht. (9) O hoe jammer die totale verbijstering van mij waardoor het lichaam van deze machtige keizer, dit kroonjuweel van koningen, een knuffeldier werd voor de vrouwen! (10) Toen ze mij, de machtige heerser, samen met mijn hele koninkrijk achterliet als was ik een grasspriet, holde ik huilend als een waanzinnige naakt achter de vrouw aan. (11) Waar is nu de invloed, kracht en macht van de persoon die ik ben? Ik rende achter deze vrouw aan die wegliep, net als een ezel voor straf getrapt met de hoef! (12) Wat voor nut hebben kennis, verzaking, boete, de geschriften, of afzondering en stilte, voor degene wiens geest in beslag genomen wordt door vrouwen? (13) Naar de hel met de dwaas die ik ben zich niet bewust van wat goed voor hem is; ik die dacht een geleerde te zijn met het bereiken van een oppermachtige positie maar, als een os of een ezel, in de greep van de vrouwen belandde! (14) Met al die jaren van trouwe dienst aan Urvas'ī's lippen, kreeg ik, met de lust die aan mijn geest ontsproot, nimmer genoeg van de nectar, net als een vuur dat men nimmer tevreden kan stellen met offergaven. (15) Wie anders dan de Innerlijk Voldane Heer van de Wijzen, de Opperheer Verheven Boven het Zintuiglijke, kan nu iemand bevrijden die zijn verstand verloor met een dame van plezier? (16) Met mezelf niet in de hand zag ik, traag van begrip, geen einde komen aan mijn verwarring, ook al werd ik door de godin (Urvas'ī) welbespraakt met adviezen bijgestaan [zie 9.14: 20-22]. (17)  Wat voor een kwaad zou zij nu een 'ziener' als ik hebben aangedaan, die, een stuk touw voor een slang houdend, niet beseft wat zijn eigenlijke aard [zijn svarūpa] is? Ik ben toch zeker degene die zijn zinnen niet de baas was? (18) Wat heeft dit vuile lijf nu te bieden, onrein en vol van kwalijke luchten; wat stellen die 'verheugende [vrouwelijke] kwaliteiten' enzovoorts nu helemaal voor? Ze vormen een invloed die wortelt in onwetendheid! (19-20) Het valt niet uit te maken of dit lichaam nu toebehoort aan je ouders, echtgenote of werkgever, bestemd is voor het vuur, de honden en jakhalzen of toekomt aan de [inwonende] ziel of je vrienden. Aan die onheilige materie raakt men gehecht en men prijst het, als het om een vrouw gaat, vanwege een lief neusje, een mooie glimlach en een mooi gezicht, maar men stevent ermee af op de laagste bestemming [van verval]. (21) In welk opzicht verschilt men nu van wormen als men geniet van dat wat is samengesteld uit huid, vlees, bloed, spieren, vet, beenmerg en been, urine, ontlasting en pus? (22) Een man die doorheeft wat het beste voor hem is, zit niet achter de vrouwen aan en gaat niet om met mannen die dat doen, om de enkele reden dat de geest, verenigd met de zinnen, reikt naar de zinsobjecten en zo in beroering raakt [vergelijk 5.5: 2, 7.12: 9, 9.19: 17, 9.14: 36]. (23) [Omdat] iets wat je niet hoort of ziet niet leidt tot mentale beroering, zal de geest van iemand die zijn zintuigen niet inzet tot rust komen en vrede vinden. (24) Als zelfs de wijzen geen vertrouwen kunnen stellen in de zes vijanden [begeerte, lust, woede, verbijstering, bedwelming en afgunst; de shath-varga], hoezeer geldt dat dan niet voor mij? Daarom moet men zich zintuiglijk niet hechten aan vrouwen of mannen die aan vrouwen gehecht zijn [zie ook yoshita].'

(25) De Allerhoogste Heer zei: 'Hij, de aanbiddelijke heer van de goden en de mensen, die aldus zijn [klaag]lied zong, gaf toen de wereld van Urvas'ī op. Zich Mij realiserend, de Superziel in zijn hart, vond hij door de bovenzinnelijke kennis vrede in zichzelf en kwam er een einde aan zijn illusie. (26) Een intelligent iemand die slecht gezelschap heeft afgezworen moet zich daarom richten op toegewijden, want enkel door hun woorden kan hij breken met de diepe gehechtheid van zijn geest. (27) Toegewijden met hun geesten op Mij gericht zijn niet afhankelijk [van lusten] en zijn met een gelijkgezinde blik volkomen vreedzaam, vrij van bezitsdrang, vals ego, tegenstellingen en begeerte. (28) O allerfortuinlijkste ziel, deze hoogst fortuinlijke zielen bespreken voortdurend Mijn verhalen die het vermogen hebben om een ieder die er voor kiest volkomen te zuiveren van zijn zonden. (29) Zij die trouw aan Mij toegewijd luisteren, zingen en ze [Mijn verhalen] respectvol ter harte nemen, zullen Mijn bhakti bereiken. (30) Wat zou er voor een toegewijde nog overblijven [om te bereiken] als die eenmaal de toegewijde dienst aan Mij heeft bereikt, Ik, de Absolute Waarheid met de Talloze Kwaliteiten, die de ervaring van het geestelijk geluk omvat? (31) Net zoals kou, angst en duisternis zullen oplossen voor  iemand die zich wendt tot de allerhoogste zegening van het vuur [Agni], wordt ook de traagheid van begrip, het gevoel van onveiligheid en de onwetendheid verdreven van degene die toegewijden van dienst is. (32) Voor hen die kopje onder gaan en weer naar boven komen in de angstwekkende oceaan van het materieel bestaan, vormen de vrome toegewijden, vreedzaam in hun begrip van het Absolute, een hoogst verheven toevlucht zo goed als een reddingssloep voor mensen die verdrinken in het water [vergelijk 11.23: 28 en 11.17: 44]. (33) Zo goed als voedsel er is om de levende wezens te laten leven, Ik er ben om noodlijdenden toevlucht te verlenen en dharma er is als de weelde voor hen die kwamen te overlijden, vormen toegewijden de toevlucht voor hen die vrezen af te glijden. (34) De toegewijden schenken je de [goddelijke] ogen terwijl de zon je [slechts] de wereld laat zien nadat hij opging; zij zijn degenen die aanbiddelijk zijn, je [ware] familie, zij zijn je eigenlijke zelf en Mij eveneens [zie ook b.v. 1.1: 15, 3.5: 47, 3.6: 28, 11.2: 6]. (35) Hij [Purūravā] die daarom niet meer verlangde naar de wereld van Urvas'ī, trok aldus bevrijd van alle gehechtheid innerlijk voldaan rond over deze aarde.'

 

 next                      

 
 

Derde herziene editie, geladen 31 juli, 2022.

 

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

De Allerhoogste Heer zei: 'Met het hebben verworven van dit menselijk lichaam dat Mijn kenmerk is, bereikt men, gefixeerd in Mijn dharma, Mij, de Opperziel van het Spiritueel Geluk die Zich bevindt in het hart.
De Allerhoogste Heer zei: 'Met het hebben verworven van dit menselijk lichaam bereikt men, onder Mijn leiding levend met Mijn dharma, de Opperziel van het Spiritueel Geluk, Mij, die Zich bevindt in het hart. (Vedabase)

  

Tekst 2

Iemand die, verankerd in geestelijke kennis, bevrijd raakte van de oorzaak van het materiėle leven gebaseerd op wat de geaardheden voortbrachten, raakt niet verstrikt in hun begoochelende kwaliteiten ondanks dat ze hem omringen; hoewel hij ze voor ogen heeft betekenen ze weinig en zijn ze niets dan illusie voor hem.

Door toegewijd vast te houden aan de kennis der zelfverwerkelijking raakt de ziel die geheel loskwam van dat wat hem materieel afzonderde [de identificatie], niet verstrikt temidden van de illusoire producten van de materiėle geaardheden die tijdgebonden als ze zijn niets wezenlijks voorstellen ondanks het feit dat ze zich als echt in het hier en nu voor zijn ogen manifesteren. (Vedabase)


 Tekst 3

Men moet nooit en te nimmer het gezelschap zoeken van materialisten gericht op het bevredigen van hun geslachtsorganen en magen, omdat iemand die dergelijke mensen volgt in de donkerste put beland, zoals een blinde die een andere blinde volgt.

Men moet nooit en te nimmer de omgang zoeken met materialisten gewijd aan het bevredigen van hun geslachtsdelen en magen omdat hij die dergelijke mensen volgt, net als een blinde die zich laat leiden door een blinde, in de donkerste put beland. (Vedabase)

 

 Tekst 4

De nakomeling van Ilā [geheten Aila ofwel Purūravā, zie ook 9.14: 15-16], de welbekende grote keizer, zong het volgende machtige lied toen hij gescheiden van Urvas'ī verbijsterd geraakt, er zich bij neerlegde en erin slaagde zijn verdriet in te tomen.

De nakomeling van Ilā [Aila of Purūravā, zie ook 9.14: 15-16], de welbekende grote keizer, zong het volgende machtige lied toen hij een einde wist te maken aan zijn verbijstering, door zich te vermannen in de onthechting die hij in zijn scheiding van Urvas'ī voelde. (Vedabase)

 

Tekst 5

Op het moment dat ze hem verliet rende hij als een waanzinnige naakt huilend achter haar aan uitroepend: 'O mijn echtgenote, jij vreselijke vrouw, stop alsjeblieft!'

Toen ze hem verliet rende hij bij haar vertrek haar als een waanzinnige naakt achterna tegen haar schreeuwend: 'O mijn echtgenote, jij vreselijke vrouw, stop alsjeblieft!' (Vedabase)

 

Tekst 6

Met zijn geest bezeten van Urvas'ī was hij, na jaren van onbeduidende lustbevrediging, niet voldaan en bemerkte hij niet het komen en gaan van de nachten.'

Na al die jaren nog steeds niet te zijn voldaan met het bevredigen van zijn onbeduidende lusten, besefte hij wiens geest bezeten was van Urvas'ī niet hoeveel dagen en nachten er zo waren verstreken. (Vedabase)

 

Tekst 7

Purūravā zei: 'Zie toch hoe begoocheld ik raakte! Met mijn bewustzijn onzuiver door de lust was ik, in de omarming van deze godin, me niet bewust van het verstrijken van mijn leven.

Aila zei: 'Hoe betreurenswaardig de mate waarin ik begoocheld raakte! Met mijn bewustzijn besmet door de lust was ik, in de kraag gegrepen door deze godin, me niet bewust van het verstrijken van mijn tijd van leven. (Vedabase)

 

Tekst 8

In de ban van haar had ik niet door of de zon nu opkwam of onderging en heb zo helaas, vele jaren lang, mijn dagen doorgebracht.

Onder haar invloed had ik, helaas, voor zo vele jaren die zo vele dagen omvatten, er werkelijk geen idee van of de zon nu op- of onderging. (Vedabase)

 

Tekst 9

O hoe jammer die totale verbijstering van mij waardoor het lichaam van deze machtige keizer, dit kroonjuweel van koningen, een knuffeldier werd voor de vrouwen!

Hoe onfortuinlijk die totale verbijstering van mij waardoor het lichaam van deze machtige keizer, dit kroonjuweel der koningen, een knuffelbeest werd voor de vrouwen! (Vedabase)

 

Tekst 10

Toen ze mij, de machtige heerser, samen met mijn hele koninkrijk achterliet als was ik een grasspriet, holde ik huilend als een waanzinnige naakt achter de vrouw aan.

Toen ze mij, de machtige heerser, met mijn hele koninkrijk erbij achterliet als was ik een grasspriet, holde ik, schreeuwend als een waanzinnige, naakt achter de vrouw aan. (Vedabase)

 

 Tekst 11

Waar is nu de invloed, kracht en macht van de persoon die ik ben? Ik rende achter deze vrouw aan die wegliep, net als een ezel voor straf getrapt met de hoef!

Waar nu blijf ik met de invloed, kracht en macht van de persoon die ik ben? Ik holde achter deze vrouw aan die wegliep bij mij, net als een ezel die met de hoef ter afstraffing in het gezicht wordt getrapt! (Vedabase)

 

Tekst 12

Wat voor nut hebben kennis, verzaking, boete, de geschriften, of afzondering en stilte, voor degene wiens geest in beslag genomen wordt door vrouwen?

Wat voor nut heeft de kennis, de verzaking en de boete, het aandacht besteden aan de geschriften, of wat voor zin heeft de afzondering en stilte voor hem wiens geest in beslag wordt genomen door vrouwen? (Vedabase)

 

Tekst 13

Naar de hel met de dwaas die ik ben zich niet bewust van wat goed voor hem is; ik die dacht een geleerde te zijn met het bereiken van een oppermachtige positie maar, als een os of een ezel, in de greep van de vrouwen belandde!

Naar de hel met de dwaas die ik ben en die niet weet wat goed voor hem is, ik die dacht een geleerde te zijn met het bereiken van een oppermachige positie, maar in de greep van de vrouwen belandde als was ik een os of een ezel! (Vedabase)

  

Tekst 14

Met al die jaren van trouwe dienst aan Urvas'ī's lippen, kreeg ik, met de lust die aan mijn geest ontsproot, nimmer genoeg van de nectar, net als een vuur dat men nimmer tevreden kan stellen met offergaven.

Met al die jaren dat ik Urvas'ī's lippen bediende kreeg ik, met de lust die aan mijn geest ontsproot, nimmer genoeg van de nectar, net als een vuur dat men nimmer tevreden kan stellen met offergaven. (Vedabase)

 

Tekst 15

Wie anders dan de Innerlijk Voldane Heer van de Wijzen, de Opperheer Verheven Boven het Zintuiglijke, kan nu iemand bevrijden die zijn verstand verloor met een dame van plezier?

Wie, behalve de Innerlijk Voldane Heer der Wijzen, de Opperheer die Boven het Zintuiglijke staat, zou ertoe in staat zijn iemand anders te verlossen die zijn verstand verloor met een dame van plezier? (Vedabase)

  

 Tekst 16

Met mezelf niet in de hand zag ik, traag van begrip, geen einde komen aan mijn verwarring, ook al werd ik door de godin (Urvas'ī) welbespraakt met adviezen bijgestaan [zie 9.14: 20-22].

Mezelf niet in de hand hebbend zag ik, traag van begrip, geen einde komen aan mijn verwarring, ookal werd ik door de godin welbespraakt met adviezen bijgestaan [zie 9.14: 20-22]. (Vedabase)

 

Tekst 17

Wat voor een kwaad zou zij nu een 'ziener' als ik hebben aangedaan, die, een stuk touw voor een slang houdend, niet beseft wat zijn eigenlijke aard [zijn svarūpa] is? Ik ben toch zeker degene die zijn zinnen niet de baas was?

Wat kan zij t.o.v. een 'ziener' als ik nu verkeerd gedaan hebben, ik die een stuk touw voor een slang houdend niet doorheeft wat hij werkelijk voor zich heeft? Ben ik niet degene die zijn zinnen niet de baas was? (Vedabase)

  

 Tekst 18

Wat heeft dit vuile lijf nu te bieden, onrein en vol van kwalijke luchten; wat stellen die 'verheugende [vrouwelijke] kwaliteiten' enzovoorts nu helemaal voor? Ze vormen een invloed die wortelt in onwetendheid!

Wat heeft dit vuile lijf, onrein, vol van kwalijke luchten, nu te bieden, wat stellen die 'bloeiende kwaliteiten' enzovoorts nu voor eigenlijk, ze vormen duidelijk een valse schijn die is gebaseerd op onwetendheid! (Vedabase)

 

 Tekst 19-20

Het valt niet uit te maken of dit lichaam nu toebehoort aan je ouders, echtgenote of werkgever, bestemd is voor het vuur, de honden en jakhalzen of toekomt aan de [inwonende] ziel of je vrienden. Aan die onheilige materie raakt men gehecht en men prijst het, als het om een vrouw gaat, vanwege een lief neusje, een mooie glimlach en een mooi gezicht, maar men stevent ermee af op de laagste bestemming [van verval].

Het valt niet uit te maken of dit lichaam toebehoort aan je ouders, echtgenote, werkgever, het vuur, de honden en jakhalzen, de ziel of je vrienden. Aan die afstotelijke materie raakt men [niettemin] gehecht en men steekt als het om een vrouw gaat de loftrompet over een lief neusje, een mooie glimlach en een mooi gezicht, maar men stevent er recht mee op de laagste bestemming af. (Vedabase)

 

Tekst 21

In welk opzicht verschilt men nu van wormen als men geniet van dat wat is samengesteld uit huid, vlees, bloed, spieren, vet, beenmerg en been, urine, ontlasting en pus?

In welk opzicht verschilt men nu van wormen als men geniet van dat wat is samengesteld uit huid, vlees, bloed, spieren, vet, beenmerg en been, urine, ontlasting en pus? (Vedabase)

 

 Tekst 22

Een man die doorheeft wat het beste voor hem is, zit niet achter de vrouwen aan en gaat niet om met mannen die dat doen, om de enkele reden dat de geest, verenigd met de zinnen, reikt naar de zinsobjecten en zo in beroering raakt [vergelijk 5.5: 2, 7.12: 9, 9.19: 17, 9.14: 36].

Als je doorhebt wat het beste voor je is, moet je er niet over peinzen vrouwen achterna te lopen of met mannen om te gaan die vrouwen achterna lopen, dit enkel vanwege het feit dat de geest verenigd met de zinnen reikt naar de zinsobjecten en zo van streek raakt [vergelijk 5.5: 2, 7.12: 9, 9.19: 17, 9.14: 36]. (Vedabase)

  

Tekst 23

[Omdat] iets wat je niet hoort of ziet niet leidt tot mentale beroering, zal de geest van iemand die zijn zintuigen niet inzet tot rust komen en vrede vinden.

Een ding dat men niet ziet of hoort geeft geen aanleiding tot mentale beroering, hij immers die zijn zintuigen niet inzet vindt de vrede, hij heeft zijn geest in bedwang. (Vedabase)


Tekst 24

Als zelfs de wijzen geen vertrouwen kunnen stellen in de zes vijanden [begeerte, lust, woede, verbijstering, bedwelming en afgunst; de shath-varga], hoezeer geldt dat dan niet voor mij? Daarom moet men zich zintuiglijk niet hechten aan vrouwen of mannen die aan vrouwen gehecht zijn [zie ook yoshita].'

Als de zintuigen met de zes vijanden van de geest [shath-varga], nog zelfs niet door de wijzen kunnen worden vertrouwd, wat zou iemand als ik dan moeten doen? Daarom moet men zich niet hechten aan vrouwen of omgang zoeken met mannen die aan vrouwen gehecht zijn [zie ook yoshita].' (Vedabase)

 

Tekst 25

De Allerhoogste Heer zei: 'Hij, de aanbiddelijke heer van de goden en de mensen, die aldus zijn [klaag]lied zong, gaf toen de wereld van Urvas'ī op. Zich Mij realiserend, de Superziel in zijn hart, vond hij door de bovenzinnelijke kennis vrede in zichzelf en kwam er een einde aan zijn illusie.

De Allerhoogste Heer zei: 'Hij die als de god der goden en mensen aldus zijn [klaag]lied zong, gaf toen de wereld van Urvas'i op. Met het zich realiseren van Mij, de Superziel, in zijn hart vond hij de vrede en kwam door de bovenzinnelijke kennis een einde aan zijn illusie. (Vedabase)

 

Tekst 26

Een intelligent iemand die slecht gezelschap heeft afgezworen moet zich daarom richten op toegewijden, want enkel door hun woorden kan hij breken met de diepe gehechtheid van zijn geest.

Iemand die verstandig is rekent daarom af met slecht gezelschap. Hij kan zich maar beter hechten aan toegewijden, omdat men alleen maar door de woorden van heiligen kapt met de diepe gehechtheid van de geest. (Vedabase)

 

Tekst 27

Toegewijden met hun geesten op Mij gericht zijn niet afhankelijk [van lusten] en zijn met een gelijkgezinde blik volkomen vreedzaam, vrij van bezitsdrang, vals ego, tegenstellingen en begeerte.

De toegewijden die hun geesten op Mij hebben gericht zijn niet afhankelijk [van lusten] en zijn met een gelijkgezinde blik geheel vreedzaam, vrij van bezitsdrang, vals ego, tegenstellingen en begeerte. (Vedabase)


Tekst 28

O allerfortuinlijkste ziel, deze hoogst fortuinlijke zielen bespreken voortdurend Mijn verhalen die het vermogen hebben om een ieder die er voor kiest volkomen te zuiveren van zijn zonden.

O allerfortuinlijkste ziel, deze hoogst fortuinlijke zielen bespreken voortdurend Mijn verhalen. Deze gesprekken hebben het vermogen om van een ieder die eraan deelneemt de zonden geheel uit te wissen. (Vedabase)

 

Tekst 29

Zij die trouw aan Mij toegewijd luisteren, zingen en ze [Mijn verhalen] respectvol ter harte nemen, zullen Mijn bhakti bereiken.

Zij die luisteren, zingen en ze daadwerkelijk met respect ter harte nemen, zij trouw van ziel die van dat besluit zijn, bereiken Mijn toegewijde dienst. (Vedabase)

 

Tekst 30

Wat zou er voor een toegewijde nog overblijven [om te bereiken] als die eenmaal de toegewijde dienst aan Mij heeft bereikt, Ik, de Absolute Waarheid met de Talloze Kwaliteiten, die de ervaring van het geestelijk geluk omvat?

anders zou er verder nog overblijven [nog te berevoor de toegewijde die het heeft gebracht tot Mijn toegewijde dienst, de dienst van Mij van de Talloze Kwaliteiten, Ik die de Absolute Waarheid ben die de Ervaring van het Geestelijk Geluk Omvat. (Vedabase)

 

Tekst 31

Net zoals kou, angst en duisternis zullen oplossen voor iemand die zich wendt tot de allerhoogste zegening van het vuur [Agni], wordt ook de traagheid van begrip, het gevoel van onveiligheid en de onwetendheid verdreven van degene die toegewijden van dienst is.

Net als de koude, de angst en de duisternis zich zal oplossen voor hem die zijn beroep doet op de allerhoogste zegening van het vuur [Agni], wordt evenzo de traagheid van begrip, het gevoel van onveiligheid en de onwetendheid weggenomen van degene die de godsvruchtigen van dienst is. (Vedabase)

 

Tekst 32

Voor hen die kopje onder gaan en weer naar boven komen in de angstwekkende oceaan van het materieel bestaan, vormen de vrome toegewijden, vreedzaam in hun begrip van het Absolute, een hoogst verheven toevlucht zo goed als een reddingssloep voor mensen die verdrinken in het water [vergelijk 11.23: 28 en 11.17: 44].

Voor hen die kopje onder gaan en weer boven komen drijven in de angstwekkende oceaan van het materieel bestaan vormen de vrome toegewijden, die zo vreedzaam zijn in hun begrip van het Absolute, een hoogst verheven toevlucht zo goed als een sterk schip in het water voor een drenkeling [vergelijk 11.23: 28 en 11.17: 44]. (Vedabase)

 

Tekst 33

Zo goed als voedsel er is om de levende wezens te laten leven, Ik er ben om noodlijdenden toevlucht te verlenen en dharma er is als de weelde voor hen die kwamen te overlijden, vormen toegewijden de toevlucht voor hen die vrezen af te glijden.

Met het voedsel als dat wat de levende wezens doet leven, met Mij als de toevlucht van hen die in nood verkeren en de religie als dé verworvenheid voor mensen die overlijden, vormen de toegewijden de toevlucht voor hen die er beducht voor zijn af te glijden. (Vedabase)

 

Tekst 34

De toegewijden schenken je de [goddelijke] ogen terwijl de zon je [slechts] de wereld laat zien nadat hij opging; zij zijn degenen die aanbiddelijk zijn, je [ware] familie, zij zijn je eigenlijke zelf en Mij eveneens [zie ook b.v. 1.1: 15, 3.5: 47, 3.6: 28, 11.2: 6].

De toegewijden schenken je de ogen terwijl de zon je de wereld laat zien nadat hij opging; de toegewijden zijn degenen die te aanbidden zijn, ze zijn je [ware] familie, evenzogoed als ze je eigenlijke ziel zijn en ook Mij vertegenwoordigen [zie ook b.v. 1.1: 15, 3.5: 47, 3.6: 28, 11.2: 6]. (Vedabase)

 

Tekst 35

Hij [Purūravā] die daarom niet meer verlangde naar de wereld van Urvas'ī, trok aldus bevrijd van alle gehechtheid innerlijk voldaan rond over deze aarde.'

Hij [Purūravā] die zich om die reden aan het Allerhoogste had overgegeven, reisde, aldus bevrijd van het verlangen naar de wereld van Urvas'ī, verlost van alle gehechtheid en waarlijk in zichzelf tevreden rond over deze aarde.'  (Vedabase)

 

 

 

 

 

 

Creative
                        Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.

Het schilderij op deze pagina is van Khitindra Nāth Mazumdar.
Bron: 'Myths of the Hindus and Buddhists', Ballantine Press, Oct. 1913.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd  


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties