bij het boek de Bhâgavata Purâna

"Het Verhaal van de Fortuinlijke"

door KRISHNA -DVAIPÂYANA VYÂSA

Downloads:
Bekijk de volledige tekstbestanden boek voor boek.

Muziekbestanden
Luister naar MIDI en Audio-bestanden van de devotionele muziek

Afbeeldingen
Bekijk al de afbeeldingen van het boek

Links
Vind de oorspronkelijke tekst en vertaling hoofdstuk voor hoofdstuk en andere links




Afbeeldingen Canto 10 deel 1 - pagina 1 - 2 - 3 - 4

Hoofdstuk 1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6

 

 

Hoofdstuk 1: De Komst van Heer Krishna: Inleiding

(54) S'rî Vasudeva zei: 'Van Devakî heb je, volgens de stem uit de hemel, inderdaad niets te vrezen, o nuchtere geest. Haar zoons riepen die angst bij je op en die zal ik dan ook aan je uitleveren.'

 



(64) Dit werd Kamsa allemaal duidelijk gemaakt door de machtige Nârada [**] die hem benaderde en zei dat al de Daitya's, die een overlast voor de aarde vormden,  zouden worden gedood [zie vers 17 en ook 9.24: 56].  (65-66) Nadat de rishi was vertrokken, dacht Kamsa dat al de Yadu's goddelijk waren, en dat dus ieder kind geboren uit Devakî, Vishnu zou kunnen zijn. Daarom in angst verzet over zijn eigen dood, arresteerde hij Vasudeva en Devakî, zette ze thuis gevangen in boeien en doodde hij, de een na de ander, ieder van hun pasgeboren kinderen, niet wetend of het nu de 'Nimmer-geboren' Heer was of niet [***].


Hoofdstuk 2: De Gebeden van de Halfgoden tot
Heer Krishna in de Moederschoot

(25) Maar Heer Brahmâ en Heer S'iva kwamen daar bijeen met de wijzen, Nârada en andere goddelijke persoonlijkheden en hun gevolg en behaagden Hem, Hij die de Sterkste Man van Allen is, gezamenlijk met hun bovenzinnelijke gebeden:

 

(26) 'U bent de waarheid van de gelofte [zie 9.24: 56 en B.G. 9: 22], de waarheid van het Allerhoogste en de waarheid van de drievoudigheid [van b.v. verleden, heden en toekomst]. U bent de bron van alle waarheid die alle waarheden doordringt, U bent de oorsprong van de waarheid der elementen en de oorspronkelijke waarheid van alles wat voor waar wordt gehouden. Van iedere heilige waarheid bent U de oorsprong en alles is waar wat betrekking heeft op U aan wie wij ons volledig overgeven.



Hoofdstuk 3: De Geboorte van Heer Krishna



(12) O zoon van Bharata, begrijpend dat het kind zonder twijfel de Oorspronkelijke Persoonlijkheid was, raakte hij verlost van al zijn angsten. Tot die conclusie gekomen viel hij, in staat van vervoering over Zijn majesteit, met gevouwen handen ter aarde om tot Hem te bidden die Zijn geboorteplek in iedere richting verlichtte.




(47) Toen daarna de zoon van S'ûrasena, zoals hem was gezegd door de Opperheer, zorgzaam zijn zoon naar buiten wilde dragen, weg van de plek waar Hij was geboren, nam precies op dat moment Yogamâyâ, de ongeborene [die in feite steeds bovenzinnelijk is], haar geboorte uit de echtgenote van Nanda [zie 10.2: 6-12].  (48-49) Onder haar invloed hadden de wachters, alsook de rest van de mensen daar, diep in slaap verkerend, het bewustzijn van al hun zinnen verloren. Zo gauw Vasudeva die Krishna droeg naderde, zwaaiden de zware deuren en poorten, die waren vergrendeld met bouten en kettingen, uit zichzelf wijd open, zoals de duisternis wijkt voor de zon. De wolken lieten, lichtjes rommelend, hun regen stromen, maar S'esha Nâga volgde hen en hield de regen tegen met Zijn uitgespreide kragen.

 

Hoofdstuk 4: De Wreedheden van Koning Kamsa

(9) Maar halverwege glipte het uit zijn handen en verscheen op datzelfde moment in de lucht als Devî [Durgâ], de jongste zuster van Vishnu, met haar acht machtige armen compleet met wapens [zie ook 8.12: 40].

 

Hoofdstuk 5: Krishna's Geboorteplechtigheid en de
Ontmoeting van Nanda Mahârâja en Vasudeva

(1-2) S'rî S'uka zei: 'Nanda was een man van grote toewijding. Dolblij dat er een zoon was geboren nodigde hij de geleerden thuis in de Veda uit, reinigde zichzelf middels een bad en kleedde zich netjes aan. Om de geboorte te vieren [met een jâtakarmaplechtigheid*] zoals dat was voorgeschreven, liet hij de mantra's zingen en zorgde hij er ook voor dat de voorvaderen en de halfgoden werden aanbeden.



(12) Ze spraken allen een lange tijd zegeningen uit voor de pasgeborene, zoals 'pâhi' ['wees beschermd'], en besprenkelden de Ongeboren Heer met turmeric-olie terwijl ze gebeden opzegden.



Hoofdstuk 6: Het Doden van de Demone Pûtanâ

(15-17) De gopa's en gopî's, die in hun harten, oren en hoofden al diep geschokt waren door het luide gekrijs, waren ontsteld dat massieve lichaam te zien. De mond had schrikwekkende tanden zo groot als een ploegschaar, de neusgaten waren zo groot als berggrotten, de borsten waren net enorme rotsblokken, het uitgespreide haar zag eruit als koper, de diepe oogkassen waren als overwoekerde putten, de dijen waren als rivieroevers, de ledematen zagen eruit als dammen, en de buik leek wel een opgedroogd meer.



Kijk voor de © copyright rechten van de individuele schilderijen 
 onderaan het hoofdstuk waar het geplaatst is.




 

volgende pagina