regelbalk



 

 

Canto 9

Dâlâlera Gîtâ



Hoofdstuk 24: De Yadu- en Vrishnidynastieën, Prithâ en de Glorie van Heer Krishna
(1) S'rî S'uka zei: 'Vidarbha [de zoon van de Yadu Jyâmagha] verwekte in haar [het meisje dat zijn vader bracht,  zie 9.23: 35-38] de twee zoons Kus'a en Kratha en een derde [eveneens, zie 9.23: 7-10] genaamd Romapâda die de favoriet van de Vidarbhadynastie was. (2) Romapâda's zoon was Babhru, van Babhru kwam Kriti ter wereld, en van zijn zoon Us'ika was er de zoon Cedi [zie ook 9.22: 6], die Damaghosha [de vader van S'is'upâla] en andere beschermers van de mensen op de wereld zette. (3-4) Van Kratha was er een zoon genaamd Kunti die Vrishni op de wereld zette, die vervolgens Nirvriti verwekte. Uit zijn lendenen werd hij die de naam Das'ârha droeg geboren. Hij was de vader van een zoon genaamd Vyoma, die Jîmûta verwekte. Jîmûta had Vikriti als zijn zoon, en die stond aan de wieg van Bhîmaratha wiens zoon Navaratha de zoon Das'aratha kreeg. (5) S'akuni [Das'aratha's zoon] was de vader van Karambhi, die een zoon verwekte genaamd Devarâta. Zijn zoon was Devakshatra, en van hem was er Madhu die de zoon Kuruvas'a kreeg, die Anu op de wereld zette. (6-8) Van Puruhotra, de zoon van Anu, was er Ayu. Ayu had Sâtvata als zijn zoon, en die verwekte zeven zonen genaamd Bhajamâna, Bhaji, Divya, Vrishni, Devâvridha, Andhaka en Mahâbhoja, o waarde vriend. Van Bhajamâna kwamen er van één vrouw de zoons Nimloci, Kinkana en Dhrishthi ter wereld, terwijl er van een andere vrouw evenzo drie zoons genaamd S'atâjit, Sahasrâjit en Ayutâjit werden geboren, o meester. (9) Van Devâvridha was er de zoon Babhru, en over die twee worden door de oudere generatie twee verzen aangehaald. 'We hoorden via via, maar zagen ook met eigen ogen, het volgende: (10-11) Babhru was de beste onder de mensen en Devâvridha stond gelijk aan de halfgoden', en: 'Vanwege Babhru en Devâvridha hebben al de veertienduizendvijfenzestig personen [die na hen verschenen] de onsterfelijkheid bereikt.' In de dynastie van Mahâbhoja, die een hoogst religieuze ziel was, verschenen de heersers die de koningen van Bhoja worden genoemd.

(12) Van Vrishni [de zoon van Sâtvata] verschenen er de zoons Sumitra en Yudhâjit, o onderwerper van de vijanden.  S'ini en Anamitra werden toen [door Yudhâjit] op de wereld gezet, en van Anamitra verscheen de zoon Nighna. (13) Nighna was de vader van de zoons Satrâjita en Prasena. Anamitra had een andere zoon die ook S'ini heette, en zijn zoon was Satyaka. (14) Yuyudhâna, die er van Satyaka was, kreeg Jaya, en van hem was Kuni er, wiens zoon Yugandhara was. Een andere zoon van Anamitra was Vrishni. (15) S'vaphalka en Citraratha waren de zoons van Vrishni. Akrûra werd door S'vaphalka verwekt in Gândinî. Akrûra was de oudste naast nog twaalf andere zeer gevierde zoons: (16-18) Âsanga, Sârameya, Mridura, Mriduvit, Giri, Dharmavriddha, Sukarmâ, Kshetropeksha, Arimardana, S'atrughna, Gandhamâda en Pratibâhu. Naast deze twaalf zoons was er nog een dochter genaamd Sucârâ. Van Akrûra waren er twee zoons genaamd Devavân en Upadeva. Citraratha had vele zonen, met Prithu en Vidûratha voorop, die bekend staan als de zonen van Vrishni.

(19) Kukura, Bhajamâna, S'uci en Kambalabarhisha [waren de zoons van Andhaka, zie 6-8]. Kukura had een zoon genaamd Vahni door wie Vilomâ ter wereld kwam. (20) Zijn zoon Kapotaromâ kreeg de zoon Anu, die een vriend had genaamd Tumburu [een beroemde Gandharva, een muzikant]. Van Andhaka [Anu's zoon] was er Dundubhi, die Avidyota het leven schonk, en die zette een zoon op de wereld die Punarvasu heette. (21-23) Van hem waren er Âhuka en Âhukî, een zoon en een dochter. Van Âhuka waren er de zoons Devaka en Ugrasena. Devaka had vier zoons: Devavân, Upadeva, Sudeva en Devavardhana. Er waren ook zeven dochters, o beschermer van de mens: S'ântidevâ, Upadevâ, S'rîdevâ, Devarakshitâ, Sahadevâ, Devakî en Dhritadevâ, die de oudste was. Vasudeva [Krishna's vader] trouwde met hen. (24) Kamsa, Sunâmâ, Nyagrodha, Kanka, S'anku, Suhû, Râshthrapâla, Dhrishthi en Tushthimân waren de zonen van Ugrasena. (25) Ugrasena's dochters Kamsâ, Kamsavatî, Kankâ, S'ûrabhû en Râshthrapâlikâ, werden de echtgenotes van de jongere broers van Vasudeva.

(26) Vidûratha [de zoon van Citraratha] verwekte S'ûra, die een zoon had genaamd Bhajamâna uit wiens lendenen S'ini zijn geboorte nam. S'ini was de vader van de zoon Bhoja, wiens zoon bekend staat als Hridika. (27) Zijn zonen heetten Devamîdha, S'atadhanu en Kritavarmâ. Van Devamîdha was er [een andere zoon genaamd] S'ûra, die een vrouw had die Mârishâ heette. (28-31) In haar verwekte hij tien zoons: Vasudeva, Devabhâga, Devas'ravâ, Ânaka, Sriñjaya, S'yâmaka, Kanka, S'amîka, Vatsaka en Vrika. Toen Vasudeva zijn geboorte nam, heetten de godsbewusten hem welkom met het geluid van paukengeroffel. Hij wordt ook wel Ânakadundubhi ['geroffelde pauk'] genoemd omdat hij de Heer Zijn plaats van geboorte bood. S'ûra's dochters, Prithâ [de moeder van Arjuna, Krishna's neef en vriend] S'rutadevâ, S'rutakîrti, S'rutas'ravâ en Râjâdhidevî, waren zijn vijf zussen. Vader S'ûra gaf Prithâ aan een kinderloze vriend genaamd Kunti [daarom staat ze ook wel bekend als Kuntî].

(32) Zij ontving van Durvâsâ, die ze had behaagd, de kennis om iedere halfgod aan te kunnen roepen. Om dat vermogen uit te proberen riep zij, die vrome ziel, de zonnegod aan. (33) Toen ze de godheid voor zich zag verschijnen, was ze zeer verrast en zei ze: 'Neem me niet kwalijk, o godheid, keer alstublieft weer terug. Ik deed dit alleen maar om te zien wat het zou doen!'

(34) [De zonnegod gaf ten antwoord:] 'Om niet vruchteloos te zijn in uw ontmoeting met een godheid, zal ik u een zoon in uw schoot bezorgen en het zo voor u regelen, o schone dame, dat u niet wordt onteerd.'

(35) Met die belofte maakte de zonnegod haar zwanger en keerde hij terug naar zijn hemelverblijf. Direct daarop werd er een kind geboren dat leek op een tweede zonnegod. (36) Bang voor wat de mensen ervan zouden denken gaf ze met grote spijt dat kind op [genaamd Karna: 'het oor'] door het te laten wegdrijven in het water van de rivier [in een mandje, zie ook 9.23: 13]. Uw vrome en ridderlijke overgrootvader Pându was degene die [later] met haar trouwde.

(37) Uit het huwelijk van S'rutadevâ [Kuntî's zuster] met Vriddhas'armâ, de koning van Karûsha, werd Dantavakra geboren. Dantavakra was [de incarnatie van] degene die een zoon werd van Diti [genaamd Hiranyâksha] nadat hij was vervloekt door de wijzen [door de Kumâra's, zie Jaya en Vijaya]. (38) Dhrishthaketu, de koning van Kekaya, huwde [Kuntî's zuster] S'rutakîrti met wie hij vijf zoons had waarvan Santardana de oudste was. (39) Râjâdhidevî [een andere zus van Kuntî] trouwde met Jayasena en bracht twee zonen ter wereld [genaamd Vinda en Anuvinda]. S'rutas'ravâ trouwde met Damaghosha, de koning van Cedi. (40) Haar zoon was S'is'upâla. Zijn geboorte besprak ik reeds [7.1: 46; 7.10: 38]. Devabhâga [een van Vasudeva's broers] had [de zoons] Citraketu en Brihadbala met de echtgenote Kamsâ. (41) Devas'ravâ zette samen met Kamsavatî de zonen Suvîra en Ishumân op de wereld. Kanka verwekte samen met zijn vrouw Kankâ de zonen Baka, Satyajit en Purujit. (42) Sriñjaya had met Râshthrapâlikâ zoons met Vrisha en Durmarshana als de oudsten. S'yâmaka zette samen met S'ûrabhûmi de zonen Harikes'a en Hiranyâksha op de wereld. (43) Samen met Mis'rakes'î, een meisje uit de hemel, verwekte Vatsaka Vrika en andere zoons. Vrika schonk zijn echtgenote Durvâkshî zonen met Taksha, Pushkara en S'âla voorop. (44) S'amîka was getrouwd met Sudâmanî en werd de vader van zonen waarvan Sumitra en Arjunapâla de oudsten waren. Ânaka verwekte bij zijn vrouw Karnikâ de twee zoons Ritadhâmâ en Jaya.

(45) De vrouwen van Ânakadundubhi [Vasudeva, zie ook 21-23] waren allereerst Devakî en verder Pauravî, Rohinî, Bhadrâ, Madirâ, Rocanâ en Ilâ  [zie ook 21-23]. (46) De zonen die Vasudeva verwekte in Rohinî waren Krita, de oudste zoon, en Bala, Gada, Sârana, Durmada, Vipula, Dhruva en anderen. (47-48) Bhûta, de oudste zoon, Subhadra, Bhadrabâhu, Durmada en Bhadra behoorden tot de twaalf zoons die uit Pauravî geboorte namen. Nanda, Upananda, Kritaka, S'ûra en anderen waren de zoons van Madirâ, terwijl Kaus'alyâ [Bhadrâ] slechts aan één zoon geboorte gaf die Kes'î heette. (49) Vasudeva verwekte in de schoot van Rocanâ Hasta, Hemângada en anderen. In Ilâ verwekte hij de zoons, met Uruvalka als de oudste, die de leidende persoonlijkheden waren van de Yadudynastie. (50) Ânakadundubhi verwekte in Dhritadevâ één zoon: Viprishthha, terwijl Pras'ama, Prasita en anderen de zonen waren die hij had met S'ântidevâ, o Koning. (51) Met Upadevâ waren er tien zoons waarvan Râjanya, Kalpa en Varsha de oudsten waren. Vasu, Hamsa, Suvams'a en anderen waren de zes zoons [die Vasudeva had] met S'rîdevâ. (52) Met zijn vrouw Devarakshitâ schonk hij het leven aan negen zoons van wie Gadâ de eerste was. Bij Sahadevâ verwekte Vasudeva acht zoons. (53-55) Deze zonen, met S'ruta en Pravara [of Pauvara] voorop, waren van hetzelfde dharma als de Vasu's [ze waren hun incarnaties]. Vasudeva verwekte in Devakî acht zeer geschikte zoons: Kîrtimân, Sushena, Bhadrasena, Riju, Sammardana, Bhadra en [Bhagavân] Sankarshana, de Heer van de serpenten [de heerser over het ego, zie 3.26: 25]. De achtste die van hen verscheen was [svayam] de Heer in eigen persoon [Heer Krishna]. Subhadrâ [Zijn zuster] is zoals u weet, uw zo hoogst fortuinlijke grootmoeder, o Koning.



(56) Wanneer, waar dan ook, het dharma in verval raakt en er een toename van zondige activiteiten is, zal op dat moment de Allerhoogste Heer, de Allerhoogste Meester Hari, zich manifesteren [zie B.G. 4: 7]. (57) Het mededogen van de Heer met de gevallen zielen is de enige reden dat Hij Zijn geboorte neemt en in actie komt, o grote leider. Hij is de Oorspronkelijke Meester in het Voorbije, de Getuige die de Superziel is [zie ook B.G. 8: 4]. (58) Hij spant Zich er genadevol voor in om aan de begoochelende werking van het materiële bestaan, aan de mâyâ van het [herhaaldelijk] ontstaan, voortbestaan en weer teloorgaan van de levende wezens, een einde te maken zodat ze hun ware zelf kunnen bereiken [zodat ze terug kunnen keren naar huis, terug naar God, zie B.G. 15: 7 en 13: 20-24]. (59) Hij streeft ernaar om de grote militaire machten uit de wereld te helpen door hun demonische heersers, die zich koningen noemen, tegen zichzelf op te laten trekken [zie ook 1.11: 35, 3.3 en 7.9: 43]. (60) Zelfs voor de grootste heersende persoonlijkheden van de verlichting [Brahmâ en S'iva] gaan de activiteiten die de Allerhoogste Heer, de doder van Madhu, met Sankarshana [Balarâma] aan de dag legde, het verstand te boven. (61) Hij vertoonde Zijn vrome activiteiten enkel om de toegewijden Zijn genade te tonen en de duisternis te verdrijven van de misère en het weeklagen van hen die hun geboorte nemen in dit Kalitijdperk. (62) Hij wiens oren zich slechts één enkele keer mochten verheugen in het met gevouwen handen luisteren naar Zijn heerlijkheden - waarmee aldus die oren de beste van alle heilige plaatsen worden -, raakt bevrijd van zijn sterke verlangen naar karmische handelingen.  (63-64) Hij die steeds tewerk ging met de ondersteuning van de lofwaardige Kuru's, Sriñjaya's, Pândava's, Bhoja's, Vrishni's, Andhaka's, Madhu's, S'ûrasena's en Das'ârha's, behaagde de menselijke samenleving met Zijn beminnelijke glimlachen, instructies, heldhaftige, grootmoedige avonturen en Zijn persoonlijke gedaante die zo aantrekkelijk is in ieder opzicht. (65) Al de mannen en vrouwen [van Vrindâvana] die nimmer genoeg konden krijgen van de aanblik van Zijn gezicht en voorhoofd, die schitterend waren opgesierd met de haaienvormige oorhangers aan Zijn prachtige oren, zij die zich laafden aan Zijn glimlachen vol plezier die een eeuwigdurend feest voor het oog waren, werden allen boos op hun eigen ogen als ze maar even knipperden [zie ook B.G. 7: 3]! (66) Toen Hij Zijn geboorte had genomen liet Hij het huis van Zijn vader achter Zich en bracht Hij voorspoed in Vraja [en Vrindâvana]. Hij doodde er vele demonen, Hij aanvaardde vele duizenden van de fijnste vrouwen als Zijn echtgenotes en verwekte honderden zoons. Hij, de Allerhoogste Persoon, was van aanbidding met vele offerplechtigheden en verbreidde, met die achting voor de Vedische rituelen, Zijn roem onder de mensen [onder de huishouders, zie ook B.G. 4: 8]. (67) Op het slagveld [van Kurukshetra] maakte Hij een einde aan de overlast aan Kurupersoonlijkheden op deze aarde. Onder Zijn toeziend oog werden al de baatzuchtige heersers vernietigd, ter gelegenheid waarvan Hij [aan Arjuna] uitlegde wat in het leven nu de overwinning van een verovering [in de vorm van toewijding] inhoudt [zie Gîtâ]. Tenslotte keerde Hij, na Uddhava te hebben geïnstrueerd over de bovenzinnelijkheid [zie 3.2, 3.4: 29, elfde Canto], terug naar Zijn hemelverblijf.'

(Afbeelding:  stamboom van Purûravâ tot aan Krishna)

 

Aldus eindigt het negende canto van het S'rîmad Bhâgavatam genaamd: Bevrijding.

 

next

 
 

Derde herziene editie, geladen 26 maart, 2020.

 

 

 

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rî S'uka zei: 'Vidarbha [de zoon van de Yadu Jyâmagha] verwekte in haar [het meisje dat zijn vader bracht, zie 9.23: 35-38] de twee zoons Kus'a en Kratha en een derde [eveneens, zie 9.23: 7-10] genaamd Romapâda die de favoriet van de Vidarbhadynastie was.
S'rî S'uka zei: 'In haar [zie 9.23: 35-38] verwekte Vidarbha [de zoon van de Yadu Jyâmagha] de twee zoons Kus'a en Kratha en een derde [eveneens, zie 9.23: 7-10] genaamd Romapâda die de favoriet van de Vidarbha dynastie was. (Vedabase)

 

Tekst 2

Romapâda's zoon was Babhru, van Babhru kwam Kriti ter wereld, en van zijn zoon Us'ika was er de zoon Cedi [zie ook 9.22: 6], die Damaghosha [de vader van S'is'upâla] en andere beschermers van de mensen op de wereld zette.

Romapâda's zoon was Babhru, van Babhru kwam Kriti ter wereld en van zijn zoon Us'ika was Cedi er [zie ook 9.22: 6] door wie Caidya [Damaghosha, 7.1: 18] en andere beschermers van de mensen werden geboren. (Vedabase)

 

Tekst 3-4

Van Kratha was er een zoon genaamd Kunti die Vrishni op de wereld zette, die vervolgens Nirvriti verwekte. Uit zijn lendenen werd hij die de naam Das'ârha droeg geboren. Hij was de vader van een zoon genaamd Vyoma, die Jîmûta verwekte. Jîmûta had Vikriti als zijn zoon, en die stond aan de wieg van Bhîmaratha wiens zoon Navaratha de zoon Das'aratha kreeg.

Van Kratha was er een zoon genaamd Kunti, door wie Vrishni ter wereld kwam van wie toen Nirvriti zijn geboorte nam door wie hij die Das'ârha werd genoemd het levenslicht zag. Van hem was er een zoon Vyoma die Jîmûta verwekte die Vikriti als zijn zoon had van wie Bhîmaratha werd geboren wiens zoon Navaratha Das'aratha kreeg. (Vedabase)

 

Tekst 5

S'akuni [Das'aratha's zoon] was de vader van Karambhi, die een zoon verwekte genaamd Devarâta. Zijn zoon was Devakshatra, en van hem was er Madhu, die de zoon Kuruvas'a kreeg die Anu op de wereld zette.

Karambhi van S'akuni [Das'aratha's zoon] kreeg een zoon Devarâta, zijn zoon was Devakshatra waarna er van hem Madhu was die Kuruvas'a kreeg die Anu verwekte. (Vedabase)

 

Tekst 6-8

Van Puruhotra, de zoon van Anu, was er Ayu. Ayu had Sâtvata als zijn zoon, en die verwekte zeven zonen genaamd Bhajamâna, Bhaji, Divya, Vrishni, Devâvridha, Andhaka en Mahâbhoja, o waarde vriend. Van Bhajamâna kwamen er van één vrouw de zoons Nimloci, Kinkana en Dhrishthi ter wereld, terwijl er van een andere vrouw evenzo drie zoons genaamd S'atâjit, Sahasrâjit en Ayutâjit werden geboren, o meester.

Van Puruhotra, bekend als de zoon van Anu, was er Ayu, die Sâtvata als zijn zoon had en Bhajamâna, Bhaji, Divya, Vrishni, Devâvridha, Andhaka en Mahâbhoja waren de zeven zoons van Sâtvata, o waarde vriend. Van Bhajamâna waren er met één vrouw voorwaar de zoons Nimloci, Kinkana en Dhrishthi terwijl er met een andere evenzo de drie zoons S'atâjit, Sahasrâjit en Ayutâjit waren, o meester.  (Vedabase)

 

Tekst 9

Van Devâvridha was er de zoon Babhru, en over die twee worden door de oudere generatie twee verzen aangehaald. 'We hoorden via via, maar zagen ook met eigen ogen,  het volgende:

Van Devâvridha en zijn zoon Babhru worden er, zoals we dat hoorden van anderen en dat nog steeds heden ten dage zo wordt gezien, twee verzen gereciteerd door de oudere generatie: (Vedabase)

    

Tekst 10-11

Babhru was de beste onder de mensen en Devâvridha stond gelijk aan de halfgoden', en: 'Vanwege Babhru en Devâvridha hebben al de veertienduizendvijfenzestig personen [die na hen verschenen] de onsterfelijkheid bereikt.' In de dynastie van Mahâbhoja, die een hoogst religieuze ziel was, verschenen de heersers die de koningen van Bhoja worden genoemd.

'Babhru, de beste van al de mensen en Devâvridha, de beste onder de goddelijken - van het akkoord van deze twee hebben al de veertienduizend-en-vijfenzestig personen [die na hem volgden] de eeuwige verblijfplaats bereikt.' en: 'In de dynastie van Mahâbhoja was er van de omgang van de Bhoja koningen Babhru en Devâvridha enkel het meer en meer volledige van het dharma'. (Vedabase)

    

Tekst 12

Van Vrishni [de zoon van Sâtvata] verschenen er de zoons Sumitra en Yudhâjit, o onderwerper van de vijanden.  S'ini en Anamitra werden toen [door Yudhâjit] op de wereld gezet, en van Anamitra verscheen de zoon Nighna.

Van Vrishni [geboren door Sâtvata] verschenen de zoons Sumitra en Yudhâjit, o onderwerper van de vijanden. S'ini en Anamitra namen geboorte door hem [Yudhâjit] en van Anamitra verscheen Nighna. (Vedabase)

 

Tekst 13

Nighna was de vader van de zoons Satrâjita en Prasena. Anamitra had een andere zoon die ook S'ini heette, en zijn zoon was Satyaka.

Van Nighna vonden de zoons Satrâjita en Prasena hun bestaan. Een andere zoon van hem heette ook S'ini en zijn zoon was Satyaka. (Vedabase)

 

Tekst 14

Yuyudhâna, die er van Satyaka was, kreeg Jaya, en van hem was Kuni er, wiens zoon Yugandhara was. Een andere zoon van Anamitra was Vrishni.

Yuyudhâna die er van Satyaka was kreeg Jaya en van hem was Kuni er wiens zoon Yugandhara was. Een andere zoon van Anamitra was Vrishni. (Vedabase)

 

Tekst 15

S'vaphalka en Citraratha waren de zoons van Vrishni. Akrûra werd door S'vaphalka verwekt in Gândinî. Akrûra was de oudste naast nog twaalf andere zeer gevierde zoons:

S'vaphalka en Citraratha waren zijn zoons. Verwekt in Gândinî door S'vaphalka was er Akrûra, de oudste van twaalf andere zeer gevierde zoons: (Vedabase)

  

Tekst 16-18

Âsanga, Sârameya, Mridura, Mriduvit, Giri, Dharmavriddha, Sukarmâ, Kshetropeksha, Arimardana, S'atrughna, Gandhamâda en Pratibâhu. Naast deze twaalf zoons was er nog een dochter genaamd Sucârâ. Van Akrûra waren er twee zoons genaamd Devavân en Upadeva. Citraratha had vele zonen, met Prithu en Vidûratha voorop, die bekend staan als de zonen van Vrishni.

Âsanga, Sârameya en Mridura; Mriduvit, Giri, Dharmavriddha, Sukarmâ, Kshetropeksha en Arimardana; S'atrughna, Gandhamâda en Pratibâhu. Behalve de twaalf van hen was er een zuster genaamd Sucârâ. Van Akrûra waren er twee zoons genaamd Devavân en Upadeva. Citraratha had, met Prithu en Vidûratha voorop, vele zoons die bekend staan als de zoons van Vrishni. (Vedabase)

 

Tekst 19

Kukura, Bhajamâna, S'uci en Kambalabarhisha [waren de zoons van Andhaka, zie 6-8]. Kukura had een zoon genaamd Vahni door wie Vilomâ ter wereld kwam.

Van Kukura, Bhajamâna, S'uci en Kambalabarhisha [zoons van Andhaka zie 6-8] had Kukura een zoon genaamd Vahni en van hem was Vilomâ er. (Vedabase)

 

Tekst 20

Zijn zoon Kapotaromâ kreeg de zoon Anu, die een vriend had genaamd Tumburu [een beroemde Gandharva, een muzikant]. Van Andhaka [Anu's zoon] was er Dundubhi, die Avidyota het leven schonk, en die zette een zoon op de wereld die Punarvasu heette.

Zijn zoon Kapotaromâ kreeg Anu en zijn vriend was Tumburu. Van Andhaka [Anu's zoon] was Dundubhi er van wie Avidyota er was die een zoon had genaamd Punarvasu. (Vedabase)

 

Tekst 21-23

Van hem waren er Âhuka en Âhukî, een zoon en een dochter. Van Âhuka waren er de zoons Devaka en Ugrasena. Devaka had vier zoons: Devavân, Upadeva, Sudeva en Devavardhana. Er waren ook zeven dochters o beschermer van de mens: S'ântidevâ, Upadevâ, S'rîdevâ, Devarakshitâ, Sahadevâ, Devakî en Dhritadevâ, die de oudste was. Vasudeva [Krishna's vader] trouwde met hen.

Van hem waren er Âhuka en Âhukî, een zoon en een dochter, en van Âhuka waren er de zoons Devaka en Ugrasena. Devaka had vier zoons: Devavân, Upadeva, Sudeva en Devavardhana. Er bestonden ook zeven dochters, o beschermer van de mens: S'ântidevâ, Upadevâ, S'rîdevâ, Devarakshitâ, Sahadevâ, Devakî en Dhritadevâ die de oudste was. Vasudeva [Krishna's vader] trouwde met hen. (Vedabase)

 

Tekst 24

Kamsa, Sunâmâ, Nyagrodha, Kanka, S'anku, Suhû, Râshthrapâla, Dhrishthi en Tushthimân waren de zonen van Ugrasena.

Kamsa, Sunâmâ, Nyagrodha, Kanka, S'anku, Suhû als ook Râshthrapâla en vervolgens Dhrishthi en Tushthimân waren Ugrasena's zoons. (Vedabase)

  

Tekst 25

Ugrasena's dochters Kamsâ, Kamsavatî, Kankâ, S'ûrabhû en Râshthrapâlikâ, werden de echtgenotes van de jongere broers van Vasudeva.

Ugrasena's dochters Kamsâ, Kamsavatî, Kankâ, S'ûrabhû en Râshthrapâlikâ werden de echtgenotes van de jongere broers van Vasudeva. (Vedabase)

 

Tekst 26

Vidûratha [de zoon van Citraratha] verwekte S'ûra, die een zoon had genaamd Bhajamâna uit wiens lendenen S'ini zijn geboorte nam. S'ini was de vader van de zoon Bhoja, wiens zoon bekend staat als Hridika.

Door S'ûra die ter wereld kwam door Vidûratha [de zoon van Citraratha van Vrishni] nam een zoon genaamd Bhajamâna zijn geboorte en van hemzelf was S'ini er die de vader was van de beroemde koning Bhoja wiens zoon de gevierde Hridika is. (Vedabase)


Tekst 27

Zijn zonen heetten Devamîdha, S'atadhanu en Kritavarmâ. Van Devamîdha was er [een andere zoon genaamd] S'ûra, die een vrouw had die Mârishâ heette.

Devamîdha, S'atadhanu en Kritavarmâ waren daarna zijn zonen. Van Devamîdha was [er een andere] S'ûra er die een vrouw had genaamd Mârishâ. (Vedabase)

 

Tekst 28-31

In haar verwekte hij tien zoons: Vasudeva, Devabhâga, Devas'ravâ, Ânaka, Sriñjaya, S'yâmaka, Kanka, S'amîka, Vatsaka en Vrika. Toen Vasudeva zijn geboorte nam, heetten de godsbewusten hem welkom met het geluid van paukengeroffel. Hij wordt ook wel Ânakadundubhi ['geroffelde pauk'] genoemd omdat hij de Heer Zijn plaats van geboorte bood. S'ûra's dochters, Prithâ [de moeder van Arjuna, Krishna's neef en vriend] S'rutadevâ, S'rutakîrti, S'rutas'ravâ en Râjâdhidevî, waren zijn vijf zussen. Vader S'ûra gaf Prithâ aan een kinderloze vriend genaamd Kunti [ daarom staat ze ook wel bekend als Kuntî].

In haar verwekte hij tien zoons: Vasudeva, Devabhâga, Devas'ravâ, Ânaka, Sriñjaya, S'yâmaka, Kanka, S'amîka, Vatsaka en Vrika. Toen Vasudeva zijn geboorte nam heetten de godsbewusten hem welkom met het geluid van paukengeroffel. Hij wordt ook wel Ânakadundubhi genoemd omdat hij de Heer Zijn plaats van geboorte bood. S'ûra zijn dochters Prithâ [de moeder van Arjuna, Krishna's neef en vriend] en S'rutadevâ als ook S'rutakîrti, S'rutas'ravâ en Râjâdhidevî waren zijn vijf zussen. Vader S'ûra leverde aan een kinderloze vriend genaamd Kunti, Prithâ die aldus bekend staat als Kuntî. (Vedabase)

 

Tekst 32

Zij ontving van Durvâsâ, die ze had behaagd, de kennis om iedere halfgod aan te kunnen roepen. Om dat vermogen uit te proberen riep zij, die vrome ziel, de zonnegod aan. 

Zij ontving van Durvâsâ, die ze had behaagd, de kennis om iedere halfgod aan te kunnen roepen. Alleen maar om uit te zoeken wat dat kon doen riep zij, de vrome, de zonnegod aan. (Vedabase)

 

Tekst 33

Toen ze de godheid voor zich zag verschijnen, was ze zeer verrast en zei ze: 'Neem me niet kwalijk, o godheid, keer alstublieft weer terug. Ik deed dit alleen maar om te zien wat het zou doen!'
Toen ze op datzelfde ogenblik de godheid voor zich zag verschijnen, was ze zeer verrast en zei ze: 'Neemt u me niet kwalijk o godheid, keert u alstublieft weerom, ik was alleen maar bezig om te kijken wat het zou bewerkstelligen!(Vedabase)

 

 Tekst 34

[De zonnegod gaf ten antwoord:] 'Om niet vruchteloos te zijn in uw ontmoeting met een godheid, zal ik u een zoon in uw schoot bezorgen en het zo voor u regelen, o schone dame, dat u niet wordt onteerd.'

[De zonnegod gaf ten antwoord:] 'Om niet vruchteloos te zijn in uw ontmoeting met een godheid zal ik u hiertoe een zoon in uw schoot geven en het zo voor u regelen, o mijn schone, dat u niet zal worden onteerd.' (Vedabase)

 

Tekst 35

Met die belofte maakte de zonnegod haar zwanger en keerde hij terug naar zijn hemelverblijf. Direct daarop werd er een kind geboren dat leek op een tweede zonnegod.

Met het doen van die belofte maakte de zonnegod haar zwanger en keerde hij terug naar zijn hemelse verblijf. Direct daarna werd een kind geboren dat als een tweede zonnegod was. (Vedabase)

 

Tekst 36

Bang voor wat de mensen ervan zouden denken gaf ze met grote spijt dat kind op [genaamd Karna: 'het oor'] door het te laten wegdrijven in het water van de rivier [in een mandje, zie ook 9.23: 13]. Uw vrome en ridderlijke overgrootvader Pându was degene die [later] met haar trouwde.

Bang voor wat de mensen ervan zouden denken gaf ze met grote spijt dat kind op [Karna: 'in het oor'] het laten wegdrijvend in het water van de rivier [in een mandje, zie ook 9.23: 13]; het was inderdaad uw vrome en ridderlijke overgrootvader Pându die met haar trouwde. (Vedabase)

 

Tekst 37

Uit het huwelijk van S'rutadevâ [Kuntî's zuster] met Vriddhas'armâ, de koning van Karûsha, werd Dantavakra geboren. Dantavakra was [de incarnatie van] degene die een zoon werd van Diti [genaamd Hiranyâksha] nadat hij was vervloekt door de wijzen [door de Kumâra's, zie Jaya en Vijaya].

Uit het huwelijk van S'rutadevâ [Kuntî's zuster] met Vriddhas'armâ, de koning van Karûsha, werd toen Dantavakra geboren. Dantavakra was degene die, vervloekt door de zeven wijzen [oorspronkelijk door de Kumâra's, zie Jaya en Vijaya], een zoon werd van Diti. (Vedabase)

 

Tekst 38

Dhrishthaketu, de koning van Kekaya, huwde [Kuntî's zuster] S'rutakîrti met wie hij vijf zoons had waarvan Santardana de oudste was.

Dhrishthaketu, de koning van Kekaya, huwde S'rutakîrti met wie hij vijf zoons met Santardana voorop. (Vedabase)

 

Tekst 39

Râjâdhidevî [een andere zus van Kuntî] trouwde met Jayasena en bracht twee zonen ter wereld [genaamd Vinda en Anuvinda]. S'rutas'ravâ trouwde met Damaghosha, de koning van Cedi.

Râjâdhidevî bracht met Jayasena zonen ter wereld [genaamd Vinda en Anuvinda]. Damaghosha, de koning van Cedi, trouwde toen met S'rutas'ravâ. (Vedabase)

 

Tekst 40

Haar zoon was S'is'upâla. Zijn geboorte besprak ik reeds [7.1: 46; 7.10: 38]. Devabhâga [een van Vasudeva's broers] had [de zoons] Citraketu en Brihadbala met de echtgenote Kamsâ.

S'is'upâla, wiens geboorte ik reeds beschreef [7.1: 46; 7.10: 38], was haar zoon. Van Devabhâga [een van Vasudeva's broers] waren er met de echtgenote Kamsâ [de zoons] Citraketu en Brihadbala. (Vedabase)

 

Tekst 41

Devas'ravâ zette samen met Kamsavatî de zonen Suvîra en Ishumân op de wereld. Kanka verwekte samen met zijn vrouw Kankâ de zonen Baka, Satyajit en Purujit.

Met Devas'ravâ schonk Kamsavatî het leven aan Suvîra en Ishumân; en door Kanka werden Baka, Satyajit en Purujit verwekt in Kankâ. (Vedabase)

 

Tekst 42

Sriñjaya had met Râshthrapâlikâ zoons met Vrisha en Durmarshana als de oudsten. S'yâmaka zette samen met S'ûrabhûmi de zonen Harikes'a en Hiranyâksha op de wereld.

Sriñjaya met Râshthrapâlikâ verwekte zoons met voorop Vrisha en Durmarshana. S'yâmaka verwekte in S'ûrabhûmi Harikes'a en Hiranyâksha. (Vedabase)

 

Tekst 43

Samen met Mis'rakes'î, een meisje uit de hemel, verwekte Vatsaka Vrika en andere zoons. Vrika schonk zijn echtgenote Durvâkshî zonen met Taksha, Pushkara en S'âla voorop.

In Mis'rakes'î, een meisje uit de hemel, werden door Vatsaka Vrika en andere zoons verwekt. Vrika schonk zijn echtgenote Durvâkshî zonen met Taksha, Pushkara en S'âla als de eersten. (Vedabase)

 

Tekst 44

S'amîka was getrouwd met Sudâmanî en werd de vader van zonen waarvan Sumitra en Arjunapâla de oudsten waren. Ânaka verwekte bij zijn vrouw Karnikâ de twee zoons Ritadhâmâ en Jaya.

Sumitra en Arjunapâla als de oudsten werden toen door S'amîka verwekt in Sudâmanî. Ânaka verwekte bij Karnikâ Ritadhâmâ en ook Jaya. (Vedabase)

 

Tekst 45

De vrouwen van Ânakadundubhi [Vasudeva, zie ook 21-23] waren allereerst Devakî en verder Pauravî, Rohinî, Bhadrâ, Madirâ, Rocanâ en Ilâ  [zie ook 21-23].

Pauravî, Rohinî, Bhadrâ, Madirâ, Rocanâ en Ilâ met Devakî voorop waren de vrouwen [zie ook 21-23] aanwezig voor Ânakadundubhi [Vasudeva]. (Vedabase)

 

Tekst 46

De zonen die Vasudeva verwekte in Rohinî waren Krita, de oudste zoon, en Bala, Gada, Sârana, Durmada, Vipula, Dhruva en anderen.

Met Krita voorop waren Bala, Gada, Sârana en Durmada, Vipula en Dhruva de zonen die Vasudeva toen verwekte in Rohinî.  (Vedabase)

 

Tekst 47-48

Bhûta, de oudste zoon, Subhadra, Bhadrabâhu, Durmada en Bhadra behoorden tot de twaalf zoons die uit Pauravî geboorte namen. Nanda, Upananda, Kritaka, S'ûra en anderen waren de zoons van Madirâ, terwijl Kaus'alyâ [Bhadrâ] slechts aan één zoon geboorte gaf die Kes'î heette.

Subhadra, Bhadrabâhu, Durmada en Bhadra behoorden tot de twaalf zoons met Bhûta als de oudste die uit Pauravî geboorte namen. Nanda, Upananda, Kritaka, S'ûra en anderen waren de zoons van Madirâ, terwijl Kaus'alyâ [Bhadrâ] slechts aan één zoon genaamd Kes'î geboorte gaf. (Vedabase)

 

Tekst 49

Vasudeva verwekte in de schoot van Rocanâ Hasta, Hemângada en anderen. In Ilâ verwekte hij de zoons, met Uruvalka als de oudste, die de leidende persoonlijkheden waren van de Yadudynastie.

Van haar die Rocanâ werd genoemd kwamen [met Vasudeva] Hasta, Hemângada en anderen ter wereld. In Ilâ verwekte hij de zoons aangevoerd door Uruvalka die de leidende persoonlijkheden waren van de Yadu-dynastie. (Vedabase)

 

Tekst 50

Ânakadundubhi verwekte in Dhritadevâ één zoon: Viprishthha, terwijl Pras'ama, Prasita en anderen de zonen waren die hij had met S'ântidevâ, o Koning.

Ânakadundubhi verwekte in Dhritadevâ één zoon: Viprishthha, terwijl Pras'ama, Prasita en anderen de zonen van S'ântidevâ waren, o Koning. (Vedabase)

 

Tekst 51

Met Upadevâ waren er tien zoons waarvan Râjanya, Kalpa en Varsha de oudsten waren. Vasu, Hamsa, Suvams'a en anderen waren de zes zoons [die Vasudeva had] met S'rîdevâ.

Râjanya, Kalpa en Varsha waren de eersten van de tien zoons met Upadevâ en Vasu, Hamsa en Suvams'a en anderen waren de zes zoons [die Vasudeva had] met S'rîdevâ. (Vedabase)

 

Tekst 52

Met zijn vrouw Devarakshitâ schonk hij het leven aan negen zoons van wie Gadâ de eerste was. Bij Sahadevâ verwekte Vasudeva acht zoons.

Met Devarakshitâ bracht hij het eveneens tot negen stuks die er waren met Gadâ als de eerste. Bij Sahadevâ verwekte Vasudeva acht zoons. (Vedabase)

 

Tekst 53-55

Deze zonen, met S'ruta en Pravara [of Pauvara] voorop, waren van hetzelfde dharma als de Vasu's [ze waren hun incarnaties]. Vasudeva verwekte in Devakî acht zeer geschikte zoons: Kîrtimân, Sushena, Bhadrasena, Riju, Sammardana, Bhadra en [Bhagavân] Sankarshana, de Heer van de serpenten [de heerser over het ego, zie 3.26: 25]. De achtste die van hen verscheen was [svayam] de Heer in eigen persoon [Heer Krishna]. Subhadrâ [Zijn zuster] is zoals u weet, uw zo hoogst fortuinlijke grootmoeder, o Koning.

Zij, met S'ruta en Pravara [of Pauvara] voorop, waren rechtstreeks het dharma in eigen persoon van de Vasu's. Vasudeva verwekte in Devakî toen acht zeer geschikte zoons: Kîrtimân, Sushena, Bhadrasena, Riju, Sammardana, Bhadra en Sankarshana, de heer der serpenten. De achtste die van hen twee verscheen was de Heer in eigen persoon [Krishna]; en wat te zeggen van [Zijn zus] Subhadrâ, uw zo hoogst fortuinlijke grootmoeder, o Koning?  (Vedabase)

 

Tekst 56

Wanneer, waar dan ook, het dharma in verval raakt en er een toename van zondige activiteiten is, zal op dat moment de Allerhoogste Heer, de Allerhoogste Meester Hari, zich manifesteren.

Wanneer en waar ook er een verval van het dharma is en een toename van zondige activiteiten, dan, te dien tijde, daalt de Allerhoogste Heer, de Beheerser Hari, neer in eigen persoon [zie B.G. 4: 7]. (Vedabase)

 

Tekst 57

Het mededogen van de Heer met de gevallen zielen is de enige reden dat Hij Zijn geboorte neemt en in actie komt, o grote leider. Hij is de Oorspronkelijke Meester in het Voorbije, de Getuige die de Superziel is [zie ook B.G. 8: 4].

Behalve de Beheerser Zijn mededogen met de gevallen zielen bestaat er geen enkele reden voor Hem om geboorte te nemen of in actie te komen, o grote leider; Hij is de Ene in het Voorbije, de Getuige die de Superziel is [zie ook B.G. 8: 4]. (Vedabase)

 

Tekst 58

Hij spant Zich er genadevol voor in om aan de begoochelende werking van het materiële bestaan, aan de mâyâ van het [herhaaldelijk] ontstaan, voortbestaan en weer teloorgaan van de levende wezens, een einde te maken zodat ze hun ware zelf kunnen bereiken [zodat ze terug kunnen keren naar huis, terug naar God, zie B.G. 15: 7 en 13: 20-24].

Wat Hij ook in gang zet middels de materiële energie doet Hij uit mededogen met de bedoeling de [materialistische] werkelijkheid tot een einde te brengen van de geboorte, het voortbestaan en de vernietiging van de levende wezens en ze terug naar huis te leiden, terug naar God ['het ware zelf te bereiken', zie B.G. 15: 7 en 13: 20-24]. (Vedabase)


Tekst 59

Hij streeft ernaar om de grote militaire machten uit de wereld te helpen door hun demonische heersers, die zich koningen noemen, tegen zichzelf op te laten trekken [zie ook 1.11: 35, 3.3 en 7.9: 43].

Met de militaire macht die met hoge onkosten door de, eigenlijk voor het leiderschap ongeschikte, onverlichte bestuurders in het leven wordt geroepen om elkaar te kunnen aanvallen, maakt Hij de weg vrij voor het terugdringen van hun aantallen [zie ook 1.11: 35, 3.3 en 7.9: 43]. (Vedabase)


Tekst 60

Zelfs voor de grootste heersende persoonlijkheden van de verlichting [Brahmâ en S'iva] gaan de activiteiten die de Allerhoogste Heer, de doder van Madhu, met Sankarshana [Balarâma] aan de dag legde, het verstand te boven.

Zelfs voor de geesten van de heersende persoonlijkheden der verlichting [Brahmâ en S'iva] gaan de activiteiten die de Allerhoogste Heer, de doder van Madhu, aan de dag legde met Sankarshana [Balarâma], het begrip te boven. (Vedabase)

 

Tekst 61

Hij vertoonde Zijn vrome activiteiten enkel om de toegewijden Zijn genade te tonen en de duisternis te verdrijven van de misère en het weeklagen van hen die hun geboorte nemen in dit Kalitijdperk.

Om de duisternis van de misère en het weeklagen van hen die hun geboorte gaan nemen in dit Kali-tijdperk te verdrijven, enkel om de toegewijden genade te tonen, vertoonde Hij Zijn vrome activiteiten. (Vedabase)

 

Tekst 62

Hij wiens oren zich slechts één enkele keer mochten verheugen in het met gevouwen handen luisteren naar Zijn heerlijkheden - waarmee aldus die oren de beste van alle heilige plaatsen worden -, raakt bevrijd van zijn sterke verlangen naar karmische handelingen.

Met het in achting hiervoor behagen [van de ziel] door de oren open te houden voor de waarheid en zichzelf bij de heilige plaatsen te houden wordt, met het contact dat men heeft in het vernemen over het bovenzinnelijke, het sterke verlangen naar vruchtdragende handelingen voorgoed vernietigd. (Vedabase)


Tekst 63-64

Hij die steeds tewerk ging met de ondersteuning van de lofwaardige Kuru's, Sriñjaya's, Pândava's, Bhoja's, Vrishni's, Andhaka's, Madhu's, S'ûrasena's en Das'ârha's, behaagde de menselijke samenleving met Zijn beminnelijke glimlachen, instructies, heldhaftige, grootmoedige avonturen en Zijn persoonlijke gedaante die zo aantrekkelijk is in ieder opzicht.

Hij, altijd ondernemend met de ondersteuning van de lofwaardige Kuru's, Sriñjaya's en Pândava's, Hij samen met hen die van Bhoja, Vrishni, Andhaka, Madhu, S'ûrasena en Das'ârha waren, Hij met Zijn beminnelijke glimlachen en met Zijn instructies en heldhaftige, als grootmoedig te beschouwen avonturen, behaagde de menselijke samenleving met Zijn persoonlijke gedaante welke zo aantrekkelijk is in ieder opzicht. (Vedabase)

 

Tekst 65

Al de mannen en vrouwen [van Vrindâvana] die nimmer genoeg konden krijgen van de aanblik van Zijn gezicht en voorhoofd, die schitterend waren opgesierd met de haaienvormige oorhangers aan Zijn prachtige oren,  zij die zich laafden aan Zijn glimlachen vol plezier die een eeuwigdurend feest voor het oog waren, werden allen boos op hun eigen ogen als ze maar even knipperden [zie ook B.G. 7: 3]!

Alle mannen en vrouwen [van Vrindâvana] die tot hun voldoening zich laven aan de aanblik van Zijn gezicht en voorhoofd, schitterend opgesierd met de haaienvormige oorhangers aan Zijn prachtige oren; allen die zich laven aan Zijn glimlachen van plezier die voor het oog een festijn vormen waar men nimmer genoeg van krijgt, zijn allen boos over het knipperen van hun eigen ogen! [zie ook B.G. 7: 3] (Vedabase)


Tekst 66

Toen Hij Zijn geboorte had genomen liet Hij het huis van Zijn vader achter Zich en bracht Hij voorspoed in Vraja [en Vrindâvana]. Hij doodde er vele demonen, Hij aanvaardde vele duizenden van de fijnste vrouwen als Zijn echtgenotes en verwekte honderden zoons. Hij, de Allerhoogste Persoon, was van aanbidding met vele offerplechtigheden en verbreidde, met die achting voor de Vedische rituelen, Zijn roem onder de mensen [onder de huishouders, zie ook B.G. 4: 8].

Toen Hij Zijn geboorte nam liet Hij het huis van Zijn vader achter zich om in Vraja [en Vrindâvana] de sfeer te verheffen met het aldaar doden van vele demonen; Hij verwekte honderden zoons met het aanvaarden van vele duizenden van de fijnste vrouwen als Zijn echtgenotes en als de Allerhoogste Persoon aanbeden middels vele offers verbreidde Hij Zijn roem onder de mensen [de huishouders] met achting voor de vedische rituelen [zie ook B.G. 4: 8]. (Vedabase)

 

Tekst 67

Op het slagveld [van Kurukshetra] maakte Hij een einde aan de overlast aan Kurupersoonlijkheden op deze aarde. Onder Zijn toeziend oog werden al de baatzuchtige heersers vernietigd, ter gelegenheid waarvan Hij [aan Arjuna] uitlegde wat in het leven nu de overwinning van een verovering [in de vorm van toewijding] inhoudt [zie Gîtâ]. Tenslotte keerde Hij, na Uddhava te hebben geïnstrueerd over de bovenzinnelijkheid [zie 3.2, 3.4: 29, elfde Canto], terug naar Zijn hemelverblijf.'

Door ze tegen elkaar op te zetten maakte Hij in de slag [van Kurukshetra] een eind aan de grote last op deze aarde die gevormd werd door de Kuru-persoonlijkheden; onder Zijn toeziend oog werden met de triomf al de baatzuchtige heersers uit de weg geruimd in verband waarmee Hij [aan Arjuna] uitlegde wat in het leven nu de overwinning inhoud [zie Gîtâ] en tenslotte keerde Hij, na Uddhava te hebben geïnstrueerd over het bovenzinnelijke [zie 3.2, 3.4: 29, elfde Canto], terug naar Zijn hemelverblijf.' (Vedabase)

 

 

 

 

 

Creative Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.

De eerste afbeelding is een collage van Anand Aadhar van een beeltenis van Sûrya, Bangladesh, West Bengal, India, ca 1075.
Ter beschikking gesteld door
LACMA.
De tweede afbeelding is een Zuid-Indiase tempelhoutsnede voorstellende de tien incarnaties van Vishnu.
(Vanaf links - Mâtsya, Kurma, Varâha, Narasimha, Vâmana, Paras'urâma, Râma, Balarâma, Krishna en Kalki)
Bron:
Exoticindiaart.com, gebruikt met toestemming.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd  


 

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties