regelbalk



 

Canto 10

Govinda jaya jaya

 

  

Hoofdstuk 4: De Wreedheden van Koning Kamsa

(1) S'rî S'uka zei: 'Met al de buiten- en binnendeuren van het gebouw weer vergrendeld als voorheen, werden de wachters in de gevangenis wakker toen ze het pasgeboren kind hoorden huilen. (2) Ze haastten zich toen om dat aan de koning van Bhoja mee te delen die angstig de tijd afwachtte dat Devakî zou baren. (3) Hij kwam snel uit bed en zei: 'De Tijd is gekomen' en ging onmiddellijk verontrust, met zijn haar op zijn hoofd in de war, naar de plek van geboorte.

(4) De kuise Devakî zei ellendig en vervuld van medelijden tot Kamsa, haar broer: 'Moge je gelukkig zijn, dit meisje is je toekomstige schoondochter. Een vrouw moet je niet doden! (5) Op aanwijzing van die stem van boven heb je reeds vele kindjes zo schitterend als het vuur ter dood gebracht. O broeder, gun me dan nu deze ene dochter. (6) Ik ben nog steeds je arme en kinderloze zusje, nietwaar? O meester, beste broer, hou je in, dit laatste kind ben je me schuldig.'

(7) S'rî S'uka zei: 'In tranen haar baby omklemmend smeekte ze hoogst deerniswekkend, maar hij rukte het allerwreedst met een snauw uit haar handen. (8) Al zijn familiale genegenheid uitgebannen hebbend, nam hij het kind van zijn zuster bij de beentjes en wilde hij het tegen de stenen vloer slaan. (9) Maar halverwege glipte het uit zijn handen en verscheen op datzelfde moment in de lucht als Devî [Durgâ], de jongste zuster van Vishnu, met haar acht machtige armen compleet met wapens [zie ook 8.12: 40]. (10-11) Gesierd met sandelhoutpasta, bloemenkransen, kostbare juwelen en fraai aangekleed, hield ze een boog vast, een lans, pijlen, een schild, een zwaard, een schelphoorn, een lotus en een werpschijf. Met verschillende offergaven aanbeden door de Siddha's [de vervolmaakten], de Cârana's [de eerbiedwaardigen], de Gandharva's [de zangers van de hemel], de Apsara's [de dansmeisjes], de Kinnara's [de bijzonder getalenteerden] en de Uraga's [de 'goddelijke slangen'], zei ze het volgende: (12) 'Wat heeft het voor nut mij te doden, dwaas die je bent! Hij, je oude vijand die je zal doden [zie 1.68], is reeds ter wereld gekomen [en is nu] ergens anders. Hou ermee op onnodig arme zieltjes te vermoorden.'

(13) Nadat de Godin van de ontzagwekkende macht van mâyâ hem aldus had toegesproken, [verdween ze en] raakte ze op verschillende plaatsen op aarde bekend onder verschillende namen [zoals Annapûrnâ, Durgâ, Kâlî en Bhadrâ, zie 10.2: 10 & 11]. (14) Toen Kamsa haar woorden hoorde, was hij met stomheid geslagen en liet hij Devakî en Vasudeva meteen vrij, nederig zeggend: (15) 'Mijn beste zus en zwager, ik heb, als gevolg van mijn zonden me gedragend als een kannibaal die zijn eigen kroost opeet, helaas jullie vele zoons gedood. (16) Ik ben er werkelijk zo een die genadeloos wreed zijn verwanten en vrienden het leven ontzegt. Naar wat voor een wereld is nu iemand, die bezig is als was hij een brahmanenmoordenaar, op weg, hier of in het hiernamaals? (17) Niet enkel de mens, maar ook de hemel kan je misleiden. Alleen maar omdat ik geloof hechtte aan de profetie, heb ik hoogst zondig al de kinderen van mijn zus gedood! (18) O gezegende zielen, treur niet over jullie zoons, want allen die worden geboren gaan gebukt onder hun eigen daden [in een voorgaand leven, zie voetnoot 3 hfstk. 1]. Levende wezens hebben zich in hun lot te schikken en kunnen niet steeds op dezelfde plaats leven. (19) Alles op aarde, en alles samengesteld uit aarde [zoals dingen van klei], verschijnt en verdwijnt weer. Zo ook ondergaat dit fysieke lichaam veranderingen, maar de ziel, net als het aarde-element zelf, verandert niet [vergelijk 10.3: 15-17]. (20) Als men, zonder kennis van dit verschil [tussen lichaam en ziel], zich niet naar behoren identificeert met het ware zelf, en men aldus, valselijk verenigd met het lichaam, van oppositie is [in zijn hart en in de samenleving], kan men niet het zich herhalen doorbreken van zijn geconditioneerde leven [oftewel: men kan zich alleen maar   verenigen in het bewustzijn]. (21) Omdat iedereen, of hij het nu wil of niet, de gevolgen van zijn daden onder ogen moet zien, moet jij, mijn beste zus, niet treuren over je zoons die door mij werden gedood. (22) Zolang men zichzelf niet kent [als een ziel] en men met een verkeerd idee over zichzelf denkt als iemand die doodt of gedood wordt [ofwel als zijnde een lichaam], is men een onwetende die te maken heeft met de pijn van materiële lasten [zie ook B.G. 3: 9 & 18: 17 en nitya-mukta]. (23) Vergeef me alsjeblieft mijn wreedheden, jullie zijn beiden heilige, bescheiden en liefdevolle zielen!' Dit zeggend greep hij de voeten beet van zijn zus en zijn zwager, en rolden de tranen langs zijn wangen.

(24)
Met vertrouwen in de woorden van Durgâ bevrijdde hij Vasudeva en Devakî van hun ketenen en bewees hij zijn hart voor de familie. (25) Omdat hij berouw toonde was Devakî verlost van haar woede jegens haar broer, en ook Vasudeva gaf zijn woede op. Hij zei met een glimlach tegen hem: (26) 'Je hebt gelijk met wat je zei over belichaamde zielen in de greep van onwetendheid, o man van het grote geluk, men maakt aldus een verschil tussen zijn eigen belang en dat van anderen. (27) Als mensen alles als op zichzelf bestaand beschouwen, staan ze elkaar naar het leven en zijn ze vol van treurnis, lust, angst, haat, begeerte, illusie en waanzin. Met een dergelijk onderscheid zie je niet wat je continuïteit is [de 'draad', de ziel, je verbondenheid].'

(28) S'rî S'uka zei: 'Kamsa, die aldus vrij van onzuiverheden was beantwoord door de gerustgestelde Devakî en Vasudeva, nam afscheid en ging zijn paleis binnen. (29) Toen de nacht voorbij was riep Kamsa zijn raadslieden bijeen en stelde hij ze op de hoogte van alles wat de 'Sluimer van de Yoga', Durgâ [of Yoga-mâyâ], had gezegd. (30) Nadat ze hadden vernomen wat hun meester te zeggen had gaven de Daityategenstanders van de halfgoden, die zich aan hen stoorden en die niet zo handig waren [zie ook B.G. 9: 12], ten antwoord: (31) 'Welnu, laten we in dat geval, o Koning van Bhoja, nu meteen in iedere stad, dorp of landstreek, al de kinderen doden die ongeveer tien dagen oud zijn of jonger. (32) Wat kunnen de halfgoden nu uitrichten in hun angst om te vechten? De schrik slaat ze om het hart bij het geluid van uw boogpees! (33) Geplaatst voor uw vele toegewijde pijlen, die hen van alle kanten raakten, vluchtten ze weg van het gevecht om hun leven te redden. (34) Sommige van die hemelbewoners, met hun haar en kleding in de war en verstoken van hun wapens, vouwden in hun ellende hun handen voor u en zeiden: 'We zijn zo bang voor u!' (35) En u doodde geen van hen als ze doodsbang waren, als ze zonder hun strijdwagens zaten, ze niet meer wisten hoe ze hun wapens moesten aanwenden, ze andere dingen wilden dan vechten, of als hun bogen gebroken waren en ze geen strijd meer leverden. (36) En wat te zeggen over de positie die de machtige goden innemen? Ver van de strijd geven ze hoog op! En van de kant van Heer Hari dan? Hij houdt zich schuil in het hart! Moeten we dan bang zijn voor Heer S'iva? Hij leeft in het woud! En Indra dan? Die is ook niet zo'n held! En Brahmâ? Die zit altijd maar te mediteren! (37) Niettemin zijn we van mening dat de halfgoden vanwege hun vijandigheid niet over het hoofd moeten worden gezien. Zet ons, uw trouwe volgelingen, er daarom voor in om korte metten met ze maken! (38) Zoals een ziekte van het lichaam, die eenmaal verwaarloosd, in zijn acute fase niet meer door de mens kan worden behandeld, en zintuigen die zijn veronachtzaamd [later niet meer kunnen worden beheerst], kan men zich ook niet meer ontdoen van een grote vijand die te sterk werd. (39) Heer Vishnu vormt de basis van de halfgoden. Hij ligt ten grondslag aan de traditionele religieuze verplichtingen en de brahmaanse orde met zijn koeien, geleerden, boetedoeningen en offerplechtigheden die compensatie vereisen [zie ook 7.5: 31]. (40) Daarom, o Koning, zullen we alles in het werk stellen om een eind te maken aan de brahmanen en hun brahmaanse praatjes, die boetelingen zo druk met hun offers en met hun koeien die de ghee leveren! (41) De geleerden, de koeien en de Veda's, de verzaking, de waarheidsliefde en de zinsbeheersing, de gelijkmoedigheid, het geloof, de genade en tolerantie, als ook de plechtigheden, maken allen deel uit van Hari. (42) Hij is de leider van al de Sura's. Hij is de vijand van de Asura's. Hij bevindt zich in ieders hart. Aan Zijn voeten treft men al de halfgoden aan, met inbegrip van hun meester [S'iva] en hij met de vier gezichten [Brahmâ]. Werkelijk, de enige manier om Hem tegen te gaan is al Zijn wijzen, toegewijden en heiligen te vervolgen.'

(43) S'rî S'uka zei: 'Aldus met zijn slechte raadgevers nogal dom uitweidend, dacht Kamsa, die als demon werd beheerst door de Heer van de Dood, dat hij maar het beste de brahmanen [en hun aanhangers] kon vervolgen. (44)  Nadat hij de Dânava's, die liefhebbers van geweld en vernietiging die iedere gedaante konden aannemen die ze maar wilden, toestemming had gegeven om al de boetvaardigen ter wereld te bestrijden, verspreidden de demonen zich in alle richtingen. Kamsa keerde toen terug naar zijn vertrekken. (45) Vervuld van de meest duistere hartstocht gingen ze, geheel verdwaasd met de schaduw van de dood reeds over zich, over tot de vervolging van de deugdzame zielen. (46) Van iemand die zich schuldig maakt aan overtredingen jegens grote persoonlijkheden, worden al de zegeningen van een lang leven, schoonheid, roem, religiositeit, talenten en een plaatsje in de hemel vernietigd.'

 

next          

 
  

Derde herziene editie, geladen 25 april, 2020.

 

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rî S'uka zei: 'Met al de buiten- en binnendeuren van het gebouw weer vergrendeld als voorheen, werden de wachters in de gevangenis wakker toen ze het pasgeboren kind hoorden huilen.
S'rî S'uka zei: 'Met de buiten- en binnendeuren van het gebouw weer vergrendeld als voorheen, werden de wachters in de gevangenis wakker toen ze het huilen hoorden van het pasgeboren kind. (Vedabase)

 

Tekst 2

Ze haastten zich toen om dat aan de koning van Bhoja mee te delen die angstig de tijd afwachtte dat Devakî zou baren.

Ze haastten zich toen om dat aan de koning van Bhoja over te brieven die vol zorg de tijd afwachtte dat Devakî zou baren. (Vedabase)

 

Tekst 3

Hij kwam snel uit bed en zei: 'De Tijd is gekomen' en ging onmiddellijk verontrust, met zijn haar op zijn hoofd in de war, naar de plek van geboorte.

Hij kwam snel uit bed, zei 'De Tijd is daar' en ging met dat in gedachten onverwijld, met het haar op zijn hoofd in de war, naar waar de moeder zich bevond. (Vedabase)

 

Tekst 4

De kuise Devakî zei ellendig en vervuld van medelijden tot Kamsa, haar broer: 'Moge je gelukkig zijn, dit meisje is je toekomstige schoondochter. Een vrouw moet je niet doden!

De kuise Devakî er ellendig aan toe in haar lijden zei tot Kamsa, haar broer: 'Deze hier is voor jouw zoon bestemd, o goedheid, ze is een vrouw die je niet moet doden. (Vedabase)

 

Tekst 5

Op aanwijzing van die stem van boven heb je reeds vele kindjes zo schitterend als het vuur ter dood gebracht. O broeder, gun me dan nu deze ene dochter.

Vele kleintjes zo helder als het vuur zijn door jou, naar wat je van boven hoorde, ter dood gebracht, mijn broeder, gun me nu dan deze ene dochter. (Vedabase)

 

Tekst 6

Ik ben nog steeds je arme en kinderloze zusje, nietwaar? O meester, beste broer, hou je in, dit laatste kind ben je me schuldig.'

Ik ben nog steeds je jongere zus, is het niet? Slecht af zonder mijn kinderen, o meester, beste broer, ben je mij zo behoeftig dit laatste kind schuldig.' (Vedabase)

 

Tekst 7

S'rî S'uka zei: 'In tranen haar baby omklemmend smeekte ze hoogst deerniswekkend, maar hij rukte het allerwreedst met een snauw uit haar handen.

S'rî S'uka zei: 'In tranen haar baby omklemmend smeekte ze hoogst deerniswekkend maar hij, allerwreedst, rukte het met een snauw uit haar handen. (Vedabase)

 

Tekst 8

Al zijn familiale genegenheid uitgebannen hebbend, nam hij het kind van zijn zuster bij de beentjes en wilde hij het tegen de stenen vloer slaan.

Met geweld het zich toeëigenend wilde hij het nieuwgeboren kind van zijn zus bij de beentjes vastgehouden tegen de stenen vloer slaan, egocentrisch als hij was zonder enig gevoel voor de familiale genegenheid. (Vedabase)

 

Tekst 9

Maar halverwege glipte het uit zijn handen en verscheen op datzelfde moment in de lucht als Devî [Durgâ], de jongste zuster van Vishnu met haar acht machtige armen compleet met wapens [zie ook 8.12: 40].

Maar halverwege gleed het uit zijn handen en verscheen het datzelfde moment in de lucht als Devî [Durgâ] de jongste zuster van Vishnu, met al de acht wapens bij haar machtige armen [zie ook 8.12: 40].  (Vedabase)

    

Tekst 10-11

Gesierd met sandelhoutpasta, bloemenkransen, kostbare juwelen en fraai aangekleed, hield ze een boog vast, een lans, pijlen, een schild, een zwaard, een schelphoorn, een lotus en een werpschijf. Met verschillende offergaven aanbeden door de Siddha's [de vervolmaakten], de Cârana's [de eerbiedwaardigen], de Gandharva's [de zangers van de hemel], de Apsara's [de dansmeisjes], de Kinnara's [de bijzonder getalenteerden] en de Uraga's [de 'goddelijke slangen'], zei ze het volgende:

Gesierd met sandelhoutpasta, bloemenkransen, kostbare juwelen en fraai aangekleed hield ze Vishnu's wapens vast: een boog, een lans, pijlen, een schild, een zwaard, een schelphoorn, een lotus en een werpschijf. Onder de aanbidding der vervolmaakten, de eerbiedwaardigen en de zangers van de hemel, de dansmeisjes, de excellenten [Uraga's, de 'goddelijke slangen'] en de bijzonder getalenteerden zei ze, terwijl ze op allerlei manieren bediend werd: (Vedabase)

 

Tekst 12

'Wat heeft het voor nut mij te doden, dwaas die je bent! Hij, je oude vijand die je zal doden [zie 1.68], is reeds ter wereld gekomen [en is nu] ergens anders. Hou ermee op onnodig arme zieltjes te vermoorden.'

'Wat heeft het voor nut mij te doden, dwaas die je bent, Hij, je oude vijand [zie 1.68] die je zal doden, is reeds ter wereld gekomen, [en is nu] ergens anders, hou ermee op nog langer onnodig arme zieltjes te vermoorden.' (Vedabase)

 

Tekst 13

Nadat de Godin van de ontzagwekkende macht van mâyâ hem aldus had toegesproken, [verdween ze en] raakte ze op verschillende plaatsen op aarde bekend onder verschillende namen [zoals Annapûrnâ, Durgâ, Kâlî en Bhadrâ, zie 10.2: 10 & 11].

De godin met de ontzagwekkende macht van mâyâ hem op deze manier aansprekend raakte inderdaad onder verschillende namen bekend op de verschillende plaatsen op aarde [zie 10.2: 10 & 11]. (Vedabase)

 

Tekst 14

Toen Kamsa haar woorden hoorde, was hij met stomheid geslagen en liet hij Devakî en Vasudeva meteen vrij, nederig zeggend:

Kamsa toen hij haar woorden hoorde was met stomheid geslagen en liet meteen Devakî en Vasudeva vrij nederig zeggend: (Vedabase)

 

Tekst 15

'Mijn beste zus en zwager, ik heb, als gevolg van mijn zonden me gedragend als een kannibaal die zijn eigen kroost opeet, helaas jullie vele zoons gedood.

'Helaas, o beste zus en zwager van me, zoals een mensenverslinder met zijn eigen kroost doet, werden, als gevolg van mijn zonden, door mij jouw zoons gedood. (Vedabase)

 

Tekst 16

Ik ben er werkelijk zo een die, genadeloos wreed, zijn verwanten en vrienden het leven ontzegt. Naar wat voor een wereld is nu iemand, die bezig is als was hij een brahmanenmoordenaar, op weg, hier of in het hiernamaals?

Ik voorwaar ben er zo een die zonder genade wreed verwanten en vrienden ontkende; naar wat voor een wereld ben ik, me gedragend als een brahmanen-moordenaar, op weg met mijn ademtocht hier of in het hiernamaals? (Vedabase)

 

Tekst 17

Niet enkel de mens, maar ook de hemel kan je misleiden. Alleen maar omdat ik geloof hechtte aan de profetie, heb ik hoogst zondig al de kinderen van mijn zus gedood!

Ook de hemel kan een leugen bezigen, niet enkel menselijke wezens; alleen maar omdat ik geloof hechtte aan de profetie heb ik, de grootste aller zondaars, die kinderen van mijn zus gedood! (Vedabase)

 

Tekst 18

O gezegende zielen, treur niet over jullie zoons, want allen die worden geboren gaan gebukt onder hun eigen daden [in een voorgaand leven, zie voetnoot 3 hfstk. 1]. Levende wezens hebben zich in hun lot te schikken en kunnen niet steeds op dezelfde plaats leven.

O gezegende zielen, treur niet over jullie zoons; allen die worden geboren hebben te lijden als gevolg van hun eigen handelen [zie voetnoot 3 hfstk.1] en bijgevolg is het naar de wil van God niet altijd gegeven op dezelfde plaats te leven. (Vedabase)

 

Tekst 19

Alles op aarde, en alles samengesteld uit aarde [zoals dingen van klei], verschijnt en verdwijnt weer. Zo ook ondergaat dit fysieke lichaam veranderingen, maar de ziel, net als het aarde-element zelf, verandert niet [vergelijk 10.3: 15-17].

Op aarde verschijnt en verdwijnt alles wat is samengesteld uit aarde, zo ook doet het zich voor dat, met het behartigen van de ziel, men in dezen veranderingen ondergaat maar dat men net als de aarde zelf niet verandert [vergelijk 10.3: 15-17]. (Vedabase)


Tekst 20

Als men, zonder kennis van dit verschil [tussen lichaam en ziel], zich niet naar behoren identificeert met het ware zelf, en men aldus, valselijk verenigd met het lichaam, van oppositie is [in zijn hart en in de samenleving], kan men niet het zich herhalen doorbreken van zijn geconditioneerde leven  [oftewel: men kan zich alleen maar verenigen in het bewustzijn].

Als een persoon zonder kennis van het verschil [tussen lichaam en zelf] het idee heeft dat hij het lichaam is, dan is zo een iemand, verenigd met zijn omhulsel, van valse eenwording in oppositie met anderen en is hij niet in staat te ontsnappen aan de gevangenschap in het rad van wedergeboorte. (Vedabase)

 

Tekst 21

Omdat iedereen, of hij het nu wil of niet, de gevolgen van zijn daden onder ogen moet zien, moet jij, mijn beste zus, niet treuren over je zoons die door mij werden gedood.

Beklaag je, met mij je het allerbeste toewensend, daarom niet over de zoons die door mij hun dood vonden; is het niet zo dat iedereen naar wat er gegeven is wordt geconfronteerd met wat hijzelf heeft gedaan? (Vedabase)

 

Tekst 22

Zolang men zichzelf niet kent [als een ziel] en men met een verkeerd idee over zichzelf denkt als iemand die doodt of gedood wordt [ofwel als zijnde een lichaam], is men een onwetende die te maken heeft met de pijn van materiële lasten [zie ook B.G. 3: 9 & 18: 17 en nitya-mukta].

Zolang als hij die zichzelf niet heeft leren kennen over zichzelf denkt in termen van doden of gedood worden is hij, voor de duur van die misvatting, een dwaas gebonden aan wereldse verantwoordelijkheden die hun einde niet kennen [zie ook B.G. 3: 9 & 18: 17 en nitya-mukta]. (Vedabase)


Tekst 23

Vergeef me alsjeblieft mijn wreedheden, jullie zijn beiden heilige, bescheiden en liefdevolle zielen!' Dit zeggend greep hij de voeten beet van zijn zus en zijn zwager, en rolden de tranen langs zijn wangen.

Vergeef me mijn wreedheden, jullie beiden geheiligden zorgzaam voor de gevallen zielen!' en terwijl hij dit zei met tranen langs zijn wangen biggelend, klampte de zwager de voeten van zijn verwanten vast.  (Vedabase)

 

Tekst 24

Met vertrouwen in de woorden van Durgâ bevrijdde hij Vasudeva en Devakî van hun ketenen en bewees hij zijn hart voor de familie.

Met geloof in de woorden van Durgâ hen uit hun ketenen bevrijdend, bewees hij Vasudeva en Devakî zijn familiehart. (Vedabase)

 

Tekst 25

Omdat hij berouw toonde was Devakî verlost van haar woede jegens haar broer, en ook Vasudeva gaf zijn woede op. Hij zei met een glimlach tegen hem:

Jegens haar spijtige broer was Devakî toen verlost van haar woede en zo gaf ook Vasudeva zijn woede op hem met een glimlach zeggend: (Vedabase)

 

Tekst 26

'Je hebt gelijk met wat je zei over belichaamde zielen in de greep van onwetendheid, o man van het grote geluk, men maakt aldus een verschil tussen zijn eigen belang en dat van anderen.

'Je hebt gelijk, o genadige, met wat je zei over de belichaamde ziel die gedreven door onwetendheid zijn eigen belangen scheidt van die van anderen. (Vedabase)


Tekst 27

Als mensen alles als op zichzelf bestaand beschouwen, staan ze elkaar naar het leven en zijn ze vol van treurnis, lust, angst, haat, begeerte, illusie en waanzin. Met een dergelijk onderscheid zie je niet wat je continuïteit is [de 'draad', de ziel, je verbondenheid].'

Het is weeklagen, gejubel, angst, haat, begeerte, illusie en waanzin wat mensen krijgen die, alles als op zichzelf bestaand beschouwend [wat slechts de aanleiding is], elkaar naar het leven staan als ze van dat onderscheid niet zien wat de werkelijke situatie is met de Heer [die de achterliggende oorzaak is].'  (Vedabase)

 

Tekst 28

S'rî S'uka zei: 'Kamsa, die aldus vrij van onzuiverheden was beantwoord door de gerustgestelde Devakî en Vasudeva, nam afscheid en ging zijn paleis binnen.

S'ri S'uka zei: 'Kamsa die aldus in zuiverheid een antwoord kreeg van de tot rust bewogen Devakî en Vasudeva, nam afscheid en ging zijn paleis binnen. (Vedabase)

 

Tekst 29

Toen de nacht voorbij was riep Kamsa zijn raadslieden bijeen en stelde hij ze op de hoogte van alles wat de 'Sluimer van de Yoga', Durgâ [of Yoga-mâyâ], had gezegd.

Toen de nacht voorbij was riep Kamsa al zijn raadslieden bijeen en stelde hij ze op de hoogte van alles wat de 'Sluimer der Yoga', Durgâ, had gezegd. (Vedabase)

 

Tekst 30

Nadat ze hadden vernomen wat hun meester te zeggen had gaven de Daityategenstanders van de halfgoden, die zich aan hen stoorden en die niet zo handig waren [zie ook B.G. 9: 12], ten antwoord:

Toen ze hadden vernomen wat hun meester te zeggen had gaven de daitya tegenstanders der godsbewusten, die kwaadwillig jegens de halfgoden niet al te ter zake kundig waren [zie ook B.G. 9: 12] ten antwoord: (Vedabase)

 

 Tekst 31

'Welnu, laten we in dat geval, o Koning van Bhoja, nu meteen in iedere stad, dorp of landstreek, al de kinderen doden die ongeveer tien dagen oud zijn of jonger.

'Welnu, als dit het geval is, o Koning van Bhoja, laten we dan nu meteen al de kinderen ter dood brengen die zo ongeveer tien dagen oud zijn of jonger in iedere stad, dorp of landstreek. (Vedabase)

 

Tekst 32

Wat kunnen de halfgoden nu uitrichten in hun angst om te vechten? De schrik slaat ze om het hart bij het geluid van uw boogpees!

Wat kunnen de goddelijken zo bang om te vechten nu uitrichten, zij die altijd zo nerveus zijn het geluid van uw boogpees te horen? (Vedabase)

 

Tekst 33

Geplaatst voor uw vele toegewijde pijlen, die hen van alle kanten raakten, vluchtten ze weg van het gevecht om hun leven te redden.

Her en der verslagen, getroffen door uw vele pijlen, zijn ze, voor hun leven vrezend, weggevlucht en hebben ze moedwillig het slagveld de rug toegekeerd! (Vedabase)


Tekst 34

Sommige van die hemelbewoners, met hun haar en kleding in de war en verstoken van hun wapens, vouwden in hun ellende hun handen voor u en zeiden: 'We zijn zo bang voor u!'

Enkele van die hemelse types vouwden allerberoerdst verstoken van al hun wapenen hun handen voor u met al hun haar en kleding in de war en sommigen zeiden dingen als 'We zijn zo bang voor u geworden!'  (Vedabase)

 

Tekst 35

En u doodde geen van hen als ze doodsbang waren, als ze zonder hun strijdwagens zaten, ze niet meer wisten hoe ze hun wapens moesten aanwenden, ze andere dingen wilden dan vechten, of als hun bogen gebroken waren en ze geen strijd meer leverden.

En u met hen, zo doodsbang zonder hun strijdwagens en de wapens die ze opgaven, brengt niemand van hen ter dood die met gebroken bogen als pacifisten meer gehecht zijn aan andere dingen dan aan het leveren van strijd. (Vedabase)

 

Tekst 36

En wat te zeggen over de positie die de machtige goden innemen? Ver van de strijd geven ze hoog op! En van de kant van Heer Hari dan? Hij houdt zich schuil in het hart! Moeten we dan bang zijn voor Heer S'iva? Hij leeft in het woud! En Indra dan? Die is ook niet zo'n held! En Brahmâ? Die zit altijd maar te mediteren!

Wat valt er te vrezen van de kant van de zo machtige goddelijken? Ver van de strijd geven ze hoog op! En van de kant van Heer Hari dan? Hij houdt zich schuil in het hart! Moeten we dan bang zijn voor S'iva? Hij leeft in het woud! En Indra dan? Die is ook niet zo'n held! En Brahmâ? Die zit altijd te mediteren!  (Vedabase)

 

Tekst 37

Niettemin zijn we van mening dat de halfgoden vanwege hun vijandigheid niet over het hoofd moeten worden gezien. Zet ons, uw trouwe volgelingen, er daarom voor in om korte metten met ze maken!

Niettemin, zo houdt u staande, moeten de goddelijken als vijanden niet over het hoofd worden gezien; laat ons, uw getrouwen, daarom korte metten met ze maken! (Vedabase)

 

Tekst 38

Zoals een ziekte van het lichaam, die eenmaal verwaarloosd, in zijn acute fase niet meer door de mens kan worden behandeld, en zintuigen die zijn veronachtzaamd [later niet meer kunnen worden beheerst], kan men zich ook niet meer ontdoen van een grote vijand die te sterk werd.

Zoals met een verwaarloosde ziekte van het lichaam die door de mens in zijn acute fase niet meer kan worden behandeld en zoals het is met de zinnen als die niet van het begin af aan worden beheerst, wordt zo ook een grote vijand te sterk om nog langer de baas te zijn. (Vedabase)

 

Tekst 39

Heer Vishnu vormt de basis van de halfgoden. Hij ligt ten grondslag aan de traditionele religieuze verplichtingen en de brahmaanse orde met zijn koeien, geleerden, boetedoeningen en offerplechtigheden die compensatie vereisen [zie ook 7.5: 31].

De wortel van dit alles is Vishnu, in Hem vinden de godsbewusten hun traditionele verplichtingen en is er het brahmaanse met de koeien, de geleerden, de boetedoeningen en de offerplechtigheden waarvoor ze zich laten betalen [zie ook 7.5: 31]. (Vedabase)


Tekst 40

Daarom, o Koning, zullen we alles in het werk stellen om een eind te maken aan de brahmanen en hun brahmaanse praatjes, die boetelingen zo druk met hun offers en met hun koeien die de ghee leveren!

Derhalve, zullen we, o Koning, alles in het werk stellen om een einde te maken aan de brahmanen zo ijverig met het brahmaanse, die boetelingen zo druk met hun offers en koeienzaken voor wat melk! (Vedabase)

 

Tekst 41

De geleerden, de koeien en de Veda's, de verzaking, de waarheidsliefde en de zinsbeheersing, de gelijkmoedigheid, het geloof, de genade en tolerantie, als ook de plechtigheden, maken allen deel uit van Hari.

De geschoolden en de koeien, de Veda's, de verzaking, de waarheidsliefde en zinsbeheersing, de kalmte, het geloof, de genade, de tolerantie als ook de plechtigheden maken allen deel uit van Hari. (Vedabase)

 

Tekst 42

Hij is de leider van al de Sura's. Hij is de vijand van de Asura's. Hij bevindt zich in ieders hart. Aan Zijn voeten treft men al de halfgoden aan, met inbegrip van hun meester [S'iva] en hij met de vier gezichten [Brahmâ]. Werkelijk, de enige manier om Hem tegen te gaan is al Zijn wijzen, toegewijden en heiligen te vervolgen.'

Hij inderdaad is de leider van al de Sura's en waarlijk de vijand van de Asura's; Hij is die ene in het hart onder wiens hoede al de godvrezenden, met inbegrip van hun beheerser [S'iva] en hij met de vier gezichten [Brahmâ], hun bestaan hebben; werkelijk, de enige manier om Hem te raken is al Zijn zieners te vervolgen.' (Vedabase)

 

Tekst 43

S'rî S'uka zei: 'Aldus met zijn slechte raadgevers nogal dom uitweidend, dacht Kamsa, die als demon werd beheerst door de Heer van de Dood, dat hij maar het beste de brahmanen [en hun aanhangers] kon vervolgen.

S'rî S'uka zei: 'Op deze manier zonder veel verstand lang uitweidend met zijn slechte raadgevers accepteerde Kamsa, die als demon werd beheerst door de Heer van de Dood, dat het beste dat hij kon doen was de brahmanen te vervolgen. (Vedabase)

 

Tekst 44

Nadat hij de Dânava's, die liefhebbers van geweld en vernietiging die iedere gedaante konden aannemen die ze maar wilden, toestemming had gegeven om al de boetvaardigen ter wereld te bestrijden, verspreidden de demonen zich in alle richtingen. Kamsa keerde toen terug naar zijn vertrekken.

Met zijn instemmen met de Dânava's om de boetvaardigen te bestrijden, verspreidden de liefhebbers van geweld en vernietiging, die iedere gedaante konden aannemen die ze maar wilden, zich in alle richtingen en keerde Kamsa naar zijn verblijven terug. (Vedabase)

 

Tekst 45

Vervuld van de meest duistere hartstocht gingen ze, geheel verdwaasd met de schaduw van de dood reeds over zich, over tot de vervolging van de deugdzame zielen.

Vol van een hartstocht van de diepste duisternis zijnde gingen zij, allen in wezen volslagen onwijs, met de schaduw van de dood reeds over hen over tot de vervolging van de waarachtigen. (Vedabase)

 

Tekst 46

Van iemand die zich schuldig maakt aan overtredingen jegens grote persoonlijkheden, worden al de zegeningen van een lang leven, schoonheid, roem, religiositeit, talenten en een plaatsje in de hemel vernietigd.'

Van een persoon die moedwillig ingaat tegen grote persoonlijkheden worden de zegeningen van een lang leven, schoonheid, roem, religiositeit, talenten en een plaatsje in de hemel, alle vernietigd.' (Vedabase)

 

  

 

 

 

 

Creative Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.

Het schilderij is getiteld: 'Kamsa mâyâ' en is van Raja Ravi Varma.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties