BHAGAVAD GÎTÂ

Lopende vertaling hoofdstuk 1: vers 1.19 - 1.28

(19) Die trilling verscheurde de harten van de zoons van Dhritarâstra, daar ze de hemel zowel als de aarde op hun grondvesten deed schudden. (20) O koning, toen sprak op dat moment de zoon van Pându, die Hanumân in zijn vaandel voerde en vanaf zijn strijdwagen de zoons van Dhritarâstra gadesloeg in voorbereiding op het opnemen van zijn boog en het afschieten van zijn pijlen, de volgende woorden tot Hrisîkesa:

(21-22) Arjuna zei: ' Rijdt alsjeblieft mijn strijdwagen tussen de beide legers, o Onfeilbare, voor zo lang ik de tijd heb hen gade te slaan, die hier verlangend naar de strijd staan opgesteld op het slagveld om zich met mij in deze gewapende konfrontatie te meten. (23) Laat me hen bezien die zullen vechten en hier bijeen zijn gekomen in het verlangen de boosaardige zoon van Dhritarâstra te behagen.'

(24) Sanjaya zei: " o zoon van Bharata, op die wijze toegesproken door Arjuna, plaatste Hrisîkesa de machtig mooie strijdwagen temidden van de twee legers. (25) Tegenover Bhîsma, Drona en al de legeraanvoerders van de wereld zei de Heer: ' O zoon van Prithâ, zie hoe al de leden van de Kuru-dynastie zich hier hebben verzameld '. (26) Daar kon hij zeker de beide partijen van de strijdmachten zien staan: zijn vaders, grootvaders, leraren, ooms van moeders zijde, broers, zoons, kleinzonen, vrienden als ook zijn schoonvaders en weldoeners. (27) Hen allen ziend raakte hij, de zoon van Kuntî, overmand door een grote mate van mededogen daar het allerlei leden van de familie waren en begon hij derhalve weeklagend te spreken."

(28)" Arjuna zei: 'Het aanzien van al deze verwanten, o Krishna, allen aanwezig met de bedoeling om te vechten, doet mijn ledematen beven en maakt mijn mond droog.

 

Vertaling: Anand Aadhar Prabhu,
de links leiden naar de versie van Prabhupâda hieronder
met een commentaar van Aadhar.

Overzicht van de lopende vertaling van dit hoofdstuk (1) met de oorspronkelijke english version en het woord-voor-woord Sanskriet.

 

 

1.19 Het schallen van deze schelphoorns werd stormachtig - en trillend zowel in de lucht als in de aardbodem, verscheurde het de harten van de zoons van Dhrtarâstra.

T o e l i c h t i n g

De strijders van A r j u n a hadden niets te vrezen: K r i s h n a is met hen. Dit vers geeft aan dat K r i s h n a onze angsten wegneemt. We leven door onze identificatie met de stof in voortdurende angst. De onvermijdelijke werking van de Tijd maakt alles weer anders. We kunnen niet vasthouden aan materiële zaken. Alleen diegenen die begrepen hebben wat een transcendentale vorm inhoudt kunnen van de angst van het leven bevrijd raken (S.B. 3.29:27). De gedaante van K r i s h n a Zelf is de transcendentale vorm, de Allerhoogste Vorm, hoger dan die van V i s h n u. Er zijn natuurlijk vele geestelijke wezens die een transcendentale vorm hebben, maar er is maar één vorm die de totale goddelijkheid omvat: K r i s h n a in Zijn gedaante met blauw-grijze huid, twee armen, twee benen, een fluit en een geel gewaad met pauweveer in zijn hoofdtooi. Zo zag en ziet K r i s h n a eruit: als S y â m a s u n d a r, de 'schoonheid van de donkere huid'. Een afbeelding van Hem heeft, net als Zijn Naam, de zelfde waarde als Zijn Persoon Zelf. We moeten, als we een relatie met Hem willen, ons rechtstreeks betrekken op Zijn beeltenis en uit die relatie proberen af te leiden hoe we in het leven staan. Zekerheid zoeken we allemaal, maar het verzorgen van een hond of een konijn b.v. kan niet een bevredigend antwoord bieden op de elementaire levensvragen. In feite doorlopen we allemaal een proces waarin we, op zoek naar het geluk, ons dan weer aan dit en dan weer aan dat vastklampen. Zelfs als K r i s h n a weer op aarde terugkeert als Heer C a i t a n y a, moeten we uiteindelijk toegeven dat Hij niet nog een keer het volledige spel en vermaak van K r i s h n a aan de dag kan leggen - ookal kan Hij er visioenen van voorspiegelen. Daarom heeft het geen zin om in de wereld op zoek te gaan naar de Allerhoogste Persoon. Hij zal met de schepping helemaal van voren af aan opnieuw moeten beginnen om zich nog eens als K r i s h n a te kunnen manifesteren. Voor de ons bekende schepping is die liefde voor eeuwig gevestigd. We hebben dat allemaal te accepteren. Het zoeken naar een Hogere Persoon is dat van de bedevaarder die zuivering zoekt vanwege zijn vroegere dwalingen. Niettemin, ookal komt men door een bedevaart ongetwijfeld steviger op het goede pad te staan, de gevolgen van wat men fout gedaan heeft, vragen om verdere k a r m i s c h e afhandeling die het tegendeel definitief vestigt. De zegen van een heilige wijst slechts de richting, bevordert de concentratie, of maakt zelfs de vervloeking zwaarder als men weer teveel in de oude gewoonte vervalt (men weet het verschil immers beter dan). Er is een soort economie, een bankieren van God. Je kan je schuld in één keer aflossen, je kan sparen en beleggen. Je kan speculeren naar hartelust. Uiteindelijk leef je gewoon op je eigen verdienste, dat is het resultaat. Ieder voordeel heeft een nadeel. Dat is de wet van K a r m a; er is altijd een onvermijdelijk gevolg. Vraag je de Heer om hulp, dan moet je daarvoor ook boeten, iets opgeven, loslaten. Als K r i s h n a aan onze zijde staat wil dat nog niet zeggen dat alles van een leien dakje gaat en dat we ons van alles kunnen veroorloven. K r i s h n a ' s ouders zaten hun halve leven in de gevangenis tot Hij Kamsa ( z'n boze oom die zijn ouders had gevangen gezet) had gedood. Pas toen werden ze bevrijd. Het heet in de b h a k t i: bitter in het begin, maar zoet op den duur (B.G. 18:37). In gewoon nederlands: oefening baart kunst, het duurt even voor men de duivel eronder heeft. Zo wordt men gelukkig.

 

1.20 O koning, toen nam A r j u n a , de zoon van Pându, die op zijn strijdwagen stond en Hanumân in zijn vaandel voerde, zijn boog op en maakte zich gereed, zijn pijlen af te schieten, zijn blik gericht op de zoons van Dhrtarâstra. O koning, toen sprak A r j u n a tot Hrsikesa (K r i s h n a) de volgende woorden:

T o e l i c h t i n g

H a n u m â n is voor diegenen die strijd leveren tegen de vijanden van K r i s h n a de grote organisator en aanvoerder. Hij staat bekend als de aapgod die samen met zijn soortgenoten R â m a hielp bij het bevrijden van Zijn echtgenote S î t â uit de armen van Râvana, een demonisch heerser in een tijdvak voorafgaande aan dat van K r i s h n a. Telkens doet K r i s h n a hetzelfde: Hij daalt neder in verschillende gedaanten om demonische heersers van de aarde weg te vagen en de beginselen van de religie te herbevestigen (zie B.G. 4:7). Zo was H a n u m â n het symbool van de overwinning, want wie aan de zijde van K r i s h n a vecht kan niet verliezen. Zelfs al laten we het leven. K r i s h n a is de beschermheer van alle rechtgeaard strevenden in dit leven en hierna. Omdat, zoals ook in het christendom, de Heer de mens over de dood heen verheft tot goddelijkheid en daarmee zijn eeuwige aard bevestigt, kunnen we niet verliezen. De tegenstander daarentegen heeft alles te verliezen. In plaats van de symbolen van de overwinning met zich mee te dragen is hij opgeblazen van - en begaan met bezit en verbeelding.

Zoals H a n u m â n Heer R â m a bijstond, hetgeen beschreven is in de R a m â y â n a, zo heeft S w a m i P r a b h u p â d a Heer K r i s h n a-C a i t a n y a bijgestaan in het bestormen van het bastion van het materialisme in onze westerse wereld. Evenals H a n u m â n ging hij er alleen op af en zette hij vele idealisten in vuur en vlam voor K r i s h n a en de strijd tegen m â y â. H a n u m â n stak met zijn staart(!) Lanka, de verblijfplaats van de demon, in brand. S w a m i P r a b h u p â d a ontstak met zijn pen het lamplicht van de kennis om de duisternis uit de westerse wereld te verdrijven. P r a b h u p â d a heeft niet verloren, en zo zullen wij ook niet verliezen als we zijn missie steunen en trouw blijven aan zijn instructies. Natuurlijk zijn we hier niet in India, we moeten leren met K r i s h n a te leven aangepast aan onze tijd en omstandigheden. Dit v i - b h a g a v i t houdt echter niet in dat we er zomaar voor onszelf wat van kunnen maken. We kunnen bruggen slaan, zoals in dit boek met behulp van muziek naar onze westerse smaak en redeneringen waar we onszelf in terug kunnen vinden. Datgene echter waarnaar we bruggen slaan, moet blijven zoals het is. Ookal vindt men dat onvolkomen en onaangepast - we kunnen niet meteen alle drijfveren van iemand als S w a m i P r a b h u p â d a begrijpen; we zullen er onze weg mee moeten vinden als we K r i s h n a willen. Hij is de spreekbuis van alle voorafgaande â c â r y a ' s. Als we hem afwijzen stranden we met onze idealen, zoals D u r y o d h a n a op het slagveld zonder H a n u m â n. Er is geen andere p a r a m p a r â - s w a m i, geen andere s w a m i in erfopvolging, die de opdracht kreeg K r i s h n a naar het Westen te brengen. Zonder hem strijden is wellicht een leuk vliegticket naar V r i n d â v a n a, maar in feite vluchten van het slagveld of kiezen voor de k a u r a v a ' s. Dit geldt nu voor ons precies zoals het voor A r j u n a onvermijdelijk was de vlag van de overwinning te voeren.

 

1.21,22 A r j u n a zei: O onfeilbare, rijdt mijn wagen tussen de legers in, zodat ik kan zien wie er zijn, wie er naar verlangen te vechten en met wie ik me in deze grote slag moet meten.

T o e l i c h t i n g

S w a m i_P r a b h u p â d a verklaart bij dit vers dat K r i s h n a onfeilbaar werd genoemd omdat Hij niet aarzelde te gehoorzamen. K r i s h n a nam een ondergeschikte positie in als wagenmenner van A r j u n a. Dit deed Hij niet omdat Hij de leraar van A r j u n a was. Tot dan toe was dat niet het geval. K r i s h n a hielp A r j u n a als vriend en ging heel vertrouwelijk met hem om. Veel mensen wisten niet dat K r i s h n a de Allerhoogste was. Het is alleen maar mogelijk voor oprechte toegewijden om K r i s h n a en Zijn grootheid te leren kennen. Gehoorzaamheid was Zijn houding tegenover A r j u n a. A r j u n a moest de beslissingen nemen. S w a m i_P r a b h u p â d a verduidelijkt dat morele (schijn-)heiligheid zonder een houding van dienstbaarheid niets met onfeilbaarheid te maken heeft. Dienen we de goede zaak er niet mee, staan we niet aan de goede kant, aan de kant van het goddelijke, dan zijn we onherroepelijk veroordeeld tot de misère van de materiële wereld waarin we de neiging hebben ons te vergissen, te bedriegen en te falen met een onvolmaakte zintuiglijkheid. (zie ook toel.1.1 over onfeilbaarheid van geestelijke wezens in de geestelijke wereld).

Hier zien we dat K r i s h n a voorgaat in bescheidenheid, toewijding en dienstbaarheid. God zonder saamhorigheid is een illusie. Saamhorigheid zonder het volgen van een gedragscode is onmogelijk. De gedragscode van de v a i s h n a v a ' s is zeer, zeer uitgebreid; zo uitgebreid dat altijd wel een foutje in het gedrag valt te bespeuren. Fout-vinden behoort echter (buiten de onderwijs-situatie e.d) tot t a m a s, de geaardheid onwetendheid. Over het algemeen geldt dat men zich houdt aan de volgende regels (de z.g. v i d h i ' s):

geen intoxicatie,
geen illegitieme sexualiteit,
geen vlees, vis of eieren nuttigen,
geen gegok met geld.

wel 16 ronden H a r e_K r i s h n a op het bidsnoer (=16x108): j a p a,
wel maximaal zes uur slaap,
wel één uur per dag boeken over
K r i s h n a lezen en
wel het onderhouden van de associatie van toegewijden.

Wijkt men af van deze regels, dan raakt men onherroepelijk verzeild in de macht der begoocheling, m â y â. Er zijn nog vele, vele boeken en toegewijden die zich aan nog veel meer regels houden. De bovenstaande zijn echter algemeen. Wie zich zo gedraagt, mag zich een toegewijde van V i s h n u, een v a i s h n a v a noemen. Dit zijn de 'wapens' in de strijd tegen m â y â. Zoals A r j u n a uitziet naar de strijd en wij weten waar hij aan toe is, zo ook moet de toegewijde deze zaken op een rijtje hebben.

Tijd voor muziek. Het volgende is een echte b h a j a n, kort en krachtig, meeslepend en charmant. Als er gezamenlijk wordt gezongen, zingt er altijd iemand een strofe voor en daarna zingt de rest het na. In verschillend tempo wordt telkens herhaald tot men er genoeg van heeft. Om te kunnen stoppen kan men dan de eerste regel nog eens langzaam spelen en eindigen op het beginakkoord. K î r t a n (a) is de naam die men geeft aan het hardop (samen)zingen van de namen. Zachtjes voor jezelf wordt j a p a genoemd. Als de toegewijden 's morgens zijn begonnen aan de P r a b h u p â d a_P r a n â t i, de P a n c a- t a t t v a_m a n t r a en de H a r e _K r i s h n a_m a h â m a n t r a, waarbij de laatste langdurig met verschillende variaties wordt doorgezongen, eindigt men niet zelden met de nu volgende b h a j a n. J a y a (alle eer aan), geldt als een uitroep van vreugde. De rest van de b h a j a n bestaat uit de verschillende namen van K r i s h n a. Het is één van de meest bekende en geliefde b h a j a n s onder de 'Hare-K r i s h n a's', de C a i t a n y a- v a i s h n a v a ' s.

 

 

 

 

GOVINDA JAYA JAYA

Govinda jaya jaya, gopala jaya jaya (C G I Am)
Râdhâ ramana hari govinda jaya jaya
( GIIIAm )
Govinda jaya jaya, gopala jaya jaya
( GIIIFIIIGIII)
Govinda jaya jaya, gopala jaya jaya
( GIIIFIIIGIII)
Râdhâ ramana hari govinda jaya jaya
( GIC )

 

melodie:

Audio-bestanden

Akkoorden

 

 

 

 

1.23 Laat me zien wie er voor de strijd zijn aangetreden om de boosaardige zoon van Dhrtarâstra, te behagen.

T o e l i c h t i n g

Eén van de vijanden in de strijd tegen m â y â is de normale logica naar de causaliteit van de wereld. In het vorige vers is sprake van onfeilbaarheid in samenhang met gehoorzaamheid. Met de normale logica beoordeeld is dit een denkfout. Hoe kan je iemand onfeilbaar achten als je hem iets moet opdragen? Er zijn veel van dit soort 'fouten' te vinden in de teksten van de â c â r y a ' s. Het gaat om de logica van het vanzelfsprekende vertrouwen naar de causaliteit van God. Dat is voor een ander niet zomaar te volgen en lijkt daarom onlogisch. materieel gemotiveerd hebben we de logica van een rekenmachine: puur kwantitatief. Nu is dat voor toegewijden geen probleem, er staat voldoende goddelijkheid tegenover, dat is de kwestie niet. Het kwantitatieve moet gezien zoals het is. Het punt is dat de z.g. logica van de materialist doortrokken is van baatzuchtige, in feite emotionele, irrationele motieven van voorkeur en afkeer (r â g a en d v e s a). Hierdoor kan men materialistische logica plaatsen in het hokje compensatie, rationalisatie, verdringing, ontkenning en allerlei andere psychologische fenomenen van de destructieve, ontledende en opponerende aard. Hoewel A r j u n a op het slagveld destructie voor ogen heeft, de situatie wil ontleden en oppositie voert, valt hij toch niet in deze categorie. Zijn emoties zijn onfeilbaar op het moment dat hij K r i s h n a de voorrang verleent. Een onfeilbare emotie (met K r i s h n a)is b.v. geloof, onberedeneerde liefde, overgave. Een mens als D u r y o d h a n a, die hier boosaardig wordt genoemd, heeft ook dit soort emoties, maar faalt daarmee omdat hij zijn keuze had gemaakt voor de kwantiteit van K r i s h n a, Zijn leger. A r j u n a dacht niet 'logisch' en koos voor kwaliteit: K r i s h n a Zelf, nog niet beseffende dat K r i s h n a de volledige kwantiteit van al het bestaande omvat.

De merkwaardige situatie doet zich voor dat K r i s h n a tegen zijn eigen kwantiteit begint te (helpen met) vechten uit liefde voor de verschoppelingen van de aarde. Dit heeft een zeer verreikende betekenis. Het doet een normaal geconditioneerd mens beseffen dat hij zich vrijwel altijd vergist. Zo gauw we op de wereld letten en kiezen voor veel, dan krijgen we van K r i s h n a weinig. Koesteren we geen verlangens en hebben of houden we weinig, dan geeft K r i s h n a ons alles wat Hij maar bij ons kwijt kan en moeten we zeer hard werken om dat te kunnen respekteren.

Waar is de logica in dit alles? We weten dat het zo werkt, we snappen wel dat er steeds toename in de natuur is, alles groeit en bloeit, we zijn ergens vandaan gekomen, maar willen we dit verklaren, dan is dat als tegen de zon in staren en iets willen zien. Dit is de aard van K r i s h n a: Hij omvat altijd veel meer dan wie ook kan overzien en dit is Zijn kwaliteit: ondoorgrondelijk.

Je kan je afvragen wat het voor zin heeft al deze redeneringen op te zetten. Logica in dienst stellen van K r i s h n a houdt in dat we het wonderbaarlijke dat de rationalist wegdenkt, voor onbestaanbaar acht, onder ogen leren zien. Ergens moet je toegeven dat het je allemaal teveel wordt en je het alleen met je beperkte verstand niet meer aankunt. Zo staat de filosoof hopeloos met zijn heuristiek, zijn vuistregels. K r i s h n a breekt al die regels en vervangt die voor één regel: Ik ben jou, maar jij bent niet Mij. Dit kan niemand begrijpen. Deze wereld is Zijn speeltuin, Zijn spel en vermaak, Zijn droom, Zijn genialiteit, Zijn voorstelling, Zijn werkelijkheid. Wij mogen dat ook wel ons toedenken, maar komen nooit verder dan de realisatie van de kwaliteit: daarin ligt het behoud, de kwantiteit is wat ons 'teveel' is; het is K r i s h n a Zelf. A r j u n a keek naar het leger van de vijand en zag een enorme kwantiteit: groter dan die van hemzelf, in kwaliteit nauwlijks voor die van hem onderdoend. Terecht stelt A r j u n a hier de boosaardigheid duidelijk: veel boeven hebben veel ruzie, weinig boeven niet (de kwantiteit van het kwaad kan zichzelf niet vermijden). Oppervlakkig bekeken is het uiterst angstwekkend, zo'n meerderheid die zijn onwil op jouw minderheid wil botvieren. Als we echter bedenken dat het boze, en D u r y o d h a n a had zeker veel boosaardigheid op z'n geweten, zoals medeplichtigheid aan het reeds eerder willen vermoorden van de P â n d a v a ' s, steeds met het Ware Zelf in konflikt is en daardoor het zelfvertrouwen niet zo standvastig is als het machtsvertoon doet voorkomen, dan is het begrijpelijk dat één man volstond om duizenden te verslaan. Haat en kwaad vernietigt zichzelf in onwaarheid en in chaos. Tegenover deze lotsbestemming van de Leugen, met een grote L, staat de natuur van het ware: zonder een overtuigende materiële logica bloeit en groeit het de liefde voor het leven. Hoe groot de vernietigingskracht der mensen ook is, het leven gaat na de toepassing ervan gewoon weer verder en overwint altijd.

 

1.24 Sanjaya zei: O telg van Bhârata (Dhrtarâstra), toen Hrsikesa (K r i s h n a) aldus door Gudâkesa (A r j u n a)was aangesproken, mende hij de prachtige strijdwagen naar het middenveld tussen de beide legers.

T o e l i c h t i n g

K r i s h n a wordt hier H r s i k e s a genoemd om de nadruk te leggen op Zijn meesterschap (zie 1:15). Hij heeft nog niets gezegd en stelt zich gedienstig op. A r j u n a 's bijnaam in dit verband heeft betrekking op het feit dat hij de slaap (g u d â k a) de baas is en daarmee de onwetendheid van de slaperige die altijd half loopt te dagdromen. Een wakker persoon, zo weten ook veel materialisten, maakt meer kans op de overwinning. Dit lijkt een open deur, maar is belangrijker dan men denkt. Veel slapen in de illusie dat dat nodig is, omdat men nu eenmaal zo'n 'type' is, vormt een vicieuze cirkel waar men maar nauwelijks uitkomt: om wakker te worden moet men wakker zijn, men is het niet, dus wordt men niet wakker. Zo is K r i s h n a altijd meer bewust dan wij zijn. Wij zien onze kwaliteiten heel goed, maar voor het overige lijden normaal, d.w.z. materieel geconditioneerde mensen, aan een overmaat aan verbeeldingskracht: de droom of illusie die het tekort moet compenseren. Dit is de liefde van K r i s h n a Zelf die we moeten achten en als de Zijne herkennen. We moeten onszelf niet als de oorzaak zien. K r i s h n a is de oneindigheid van de verbeeldingskracht en wij moeten oppassen ons die niet valselijk toe te eigenen. Vandaar de universele liefde voor het nuchtere gezonde verstand.

In feite moeten we leren om die verbeeldingskracht ten goede aan te wenden, terwille van zijn oorsprong: de Hoogste Persoonlijkheid Gods, B h a g a v â n_S r i_K r i s h n a. Als men beseft dat men slechts een droombeeld is, een poppetje op het schouwtoneel van de Heer, dan ziet men de dingen zoals ze zijn. Voor het merendeel der mensen is dit het allermoeilijkst te accepteren; het druist in tegen alle 'gezonde neigingen' te beheersen en genieten. Wie laat zich als een pion op een schaakbord heen en weer schuiven? We willen op de eerste plaats helemaal geen pion zijn, maar b.v. een koning of een koningin, of ten minste een raadsheer... Emoties zijn ons de baas als het gaat om de weerstanden van het ego tegen de volledige overgave. Echt verstandig is het niet om je tegen je eigen ideaal en idool Heer K r i s h n a te verzetten en toch is dat heel normaal. De uiteindelijke werkelijkheid is dat we de geest in bedwang krijgen en de volle beschikking krijgen over onze rede. Dat is een uitkomst van de y o g a, echter de weg ernaar geeft ons de emoties van de gescheidenheid van Heer K r i s h n a. Ons denken hier is slechts een vlaggetje met de afbeelding van H a n u m â n. We moeten niet meer bang zijn deze droom onder ogen te zien. Als we minder slapen beseffen we de droomachtige kwaliteit van het leven. Als we lang slapen is dat een poging om daar een einde aan te maken: weg met de droom, ben ik echt wel uitgeslapen?

Door zich op K r i s h n a te richten kan de hopeloze slaper de slaap overwinnen. Deze concentratie heet s a m â d h i. Als ik in s a m â d h i ben, dan denk ik en leef ik alleen nog maar voor K r i s h n a, het eeuwige bewustzijn van de gelukzaligheid, niemand anders. Normale mensen noemen dat vakantie. Allen zijn het er over eens: je zou je hele leven op vakantie moeten kunnen zijn.

 

1.25 In tegenwoordigheid van Bhîsma, Drona en alle leiders van de wereld zei H r s i k e s a, de Heer: O Pârtha, kijk toch naar alle K u r u 's, die hier verzameld zijn.

T o e l i c h t i n g

Op dit punt kunnen we gaan speculeren over wat K r i s h n a bedoelt met deze uitspraak. Laten we het aan Hem Zelf over om dit duidelijk te maken, dan kunnen we zeggen dat 'zoon van Pârtha' betrekking heeft op A r j u n a 's moeder. K r i s h n a zegt dus: zoon van je moeder. P r t h a, ofwel koningin K u n t î, was K r i s h n a 's tante en A r j u n a was dus een neef van K r i s h n a. In Nederland zeggen we wel eens 'volle neef', zinspelend op de vertrouwelijkheid van de familierelatie. Op dit moment vóór de strijd losbarst is dit veelzeggend: K r i s h n a wil ons, A r j u n a , laten weten dat we familie van Hem zijn, neven en nichten om precies te zijn. Niet direkt kinderen van 'Mij' 'God de Vader'. Dat is K r i s h n a 's gewone doen niet, zo is Zijn spel. Wel vindt Hij het noodzakelijk A r j u n a te attenderen op de aanwezigheid van de vijand. We willen er hier niets over zeggen. We laten K r i s h n a aan het woord. Deze houding van enerzijds familiariteit en anderzijds de zaken maar nemen zoals ze zijn is kenmerkend voor de toegewijden van K r i s h n a. Toegewijden die dat soort dingen ontkennen, moeten oppassen dat ze niet het slachtoffer worden van hun eigen spel.

 

1.26 Toen kon A r j u n a vanwaar hij tussen de beide legers stond zijn vaders, grootvaders, leraren, ooms van moeders kant, broers, zoons, kleinzoons, vrienden en ook zijn grootvader en goede bekenden zien die allen daar aanwezig waren.

T o e l i c h t i n g

In het nederlands kent men de uitdrukking 'een ezel tussen twee hooischelven' om een situatie van besluiteloosheid aan te duiden. In dit vers wordt de vijand één met de tegenstander. Aansluitend op K r i s h n a's zinspeling op de familierelatie, nu de realisatie dat het ook nogal familie is wat er op het slagveld notabene tegenover elkaar staat opgesteld. Te stellen dat de B h a g a v a d_G î t â resultaat is van een uit de hand gelopen familieruzie is hier wel op zijn plaats. A r j u n a dreigt tussen de wal en het schip als een ezel besluiteloos te worden. Natuurlijk is het te laat om nog terug te krabbelen, men staat nu eenmaal niet op het slagveld voor de uiterlijkheid van het indruk maken. Het gaat om een krachtmeting. De positie van A r j u n a is die van de onwetende ezel die niet kan beslissen. Wat moet hij er van denken nu hij ziet wat zijn eergevoel voor een oppositie oplevert? Te vertrouwen op zijn keuze voor de kwaliteit van K r i s h n a is niet zijn probleem. De omvang van het probleem komt in zijn volle kwantiteit nu naar voren. Dit soort dingen is moeilijk vooruit te zien. 'Je moet het meemaken', zegt men.

We kunnen onszelf niet altijd in A r j u n a herkennen, omdat we in staat van illusie graag voldaan zijn over onze keuzes. Pas bij een echte, objectieve confrontatie met familie en vrienden krijgt men het moeilijk. 'Zijn mijn vrienden nu opeens mijn vijanden? Zijn mijn neven, grootvader, leraren nu opeens een hindernis?' Dit soort dingen kunnen we niet zomaar onder ogen zien. Daarom kunnen we ook niet zomaar kiezen. Gehechtheid is het probleem van de besluitvaardigheid. Gevolg is dat we maar niet kiezen totdat het niet meer anders gaat. Zo leven heel veel mensen een stille wanhoop: waar moet ik in God's naam mijn eer aan ontlenen, hoe moet ik bestaan zonder een gezicht? Door een verzaken van een actief leven van het goede vervallen we in hartstochten die ons als vanzelf voortdrijven totdat twee woedende partijen hun materiële belang verkondigend in ons hart, in de huiskamer, het parlement en op het slagveld tegenover elkaar staan. Dat hebben we dan eigenlijk niet gewild. We zien dat niet als een resultaat van onze besluiteloosheid, maar zien slechts een materialisatie van het kwaad dat eruit voortkomt. Wie de liefde niet leeft, moet met de duivel dansen. Heer C a i t a n y a maakte ons duidelijk dat deze dans ontspringen alleen mogelijk is als we bewust met God willen dansen. Letterlijk. Waar is de vijand m â y â als we zingen en dansen met K r i s h n a en de genade van gewijd voedsel genieten?

 

1.27-28 Toen de zoon van Kuntî, A r j u n a , al deze verschillende vrienden en familieleden zag, werd hij door hevig mededogen overweldigd en sprak: 'O K r i s h n a, nu ik mijn vrienden en bloedverwanten in zo'n strijdlustige stemming voor me zie, voel ik dat mijn ledematen beginnen te beven en mijn mond droog wordt.

T o e l i c h t i n g

S w a m i_P r a b h u p â d a verduidelijkt hier dat de symptomen van A r j u n a geen teken van zwakte vormen, maar een bewijs van zijn kwaliteit als toegewijde. A r j u n a heeft een vertrouwensband met K r i s h n a die hem behoed voor verharden en verbitteren. Hij heeft een hart en kan niet zomaar tegen zijn eigen familie in de aanval. Op dit ogenblik zoekt A r j u n a steun bij K r i s h n a. Van bevelhebber wordt hij klager. Deze transformatie is beslissend. Iedereen kan dat herkennen: ons volwassen vertoon van zelfbeheersing wordt doorbroken door kommer en kwel, we storten in en roepen om onze moeder. K r i s h n a komt in de positie dat Hij moet tonen dat Hij de Alwetende is. Die positie geven wij Hem, het is Zijn Genade, niet Zijn begeerte. Zo zoeken in de materiële wereld overal mensen naar steun en middelen om het lijden ongedaan te maken. Wie wil er voor K r i s h n a spelen? Hele menigten steken hun vinger omhoog, maar wie kan de verantwoordelijkheid van de gelukzalige, eeuwige en al-bewuste God de Vader aan? In de praktijk blijkt er altijd weer ergens een toegift te zijn die luidt: en bekijk het verder zelf maar. In feite kan niemand behalve K r i s h n a die verantwoording dragen. In de hele menselijke geschiedenis is er ook maar één persoon, K r i s h n a, die dit feit waar kan maken. Als het dan aankomt op het aanvaarden van oplossingen, waarom leven we dan niet getrouw 'ere wie ere toekomt'? Het antwoord op deze vraag is steeds dezelfde: 'we weten niet beter'. We zijn maar een stelletje ongeregeld aan de monding van een aantal grote rivieren levend en uitziend naar wat handel en vertier. Waarom zouden we ons druk maken over een indische vorst van 5000 jaar geleden? Is Christus ons al niet exotisch genoeg? Moeten we nu na al dat Latijn nu ook nog Sanskriet gaan leren? Voor A r j u n a is er hier geen uithuilen en opnieuw beginnen meer bij. Hij moet met z'n billen bloot. En precies zo vergaat het ook menig modern mens. We hebben geen keuze in feite. Oude schoenen moeten weg, nieuwe zitten nog niet lekker. Dat was altijd al zo en het zal ook altijd zo blijven. De zaken zijn zoals ze zijn; als de runderlappen en biefstukken zijn uitgekauwd, we niet meer in de 'kankerstokken' en de alcohol e.d. kunnen geloven, de t.v. de hele dag ook niet aan kan staan, wat moeten we dan K r i s h n a? Wat valt er nog uit te huilen na een tweede wereldoorlog, kanker en aids? Eerlijk zijn is het probleem van de materialist. Terecht neemt S w a m i P r a b h u p â d a A r j u n a voor ons in bescherming. Hij, S w a m i, kan zijn pretenties waar maken. Hij redeneert niet voor zichzelf, hij doet niet alsof hij K r i s h n a is. Hij helpt ons K r i s h n a te vinden, met K r i s h n a te leven en van K r i s h n a te houden. S w a m i P r a b h u p â d a heeft zijn lichaam allang verlaten (in 1977). Als we hem kunnen bedanken desondanks, dan zal K r i s h n a ook niet langer vreemd voor ons blijven.

's Morgens voor dag en dauw zingen de toegewijden voor de m û r t i ' s (=beeltenis zowel als moeilijkheid) van K r i s h n a en de â c â r y a ' s het volgende gebed voorafgaande aan de Pranâti voor Prabhupâda, terwijl er een â r a t i of lichtoffer (aanbieden van vuur, bloemen , water, wierook e.d.) wordt gehouden.

 

 

 

 

SRI SRI GURV-ASTAKA

(MANGALA ÂRATI)

vroege ochtendlied  

(1)

samsâra-dâvâvanala-lîdha-loka- (F CIF )

De mens geplaagd door de (bos) brand van het bestaan,

trânâya kârunya-ghanâghanatvam ( CIF )

ze te bevrijden bij genade van die Wolk (die Krishna is)

prâptasya kalyâna-gunârnavasya ( F BbIICIDm )

Hij verwierf het beste, is als een oceaan,

vande guroh sri-caranâravindam ( Bb C F )

die voeten, meester, gunstig biedt ik mijn respekt.

(2)

mahâpraboh kîrtana nrtya-gîta ( F CIF )

Mahâprabhu chant, dansend, zingend,

vâditra-mâdyan-manaso rasena ( CIF )

al spelend, goede geest, van die omgang

romanca-kampâsru-taranga-bhâjo (F BbIICIDm )

Haar overeind, huiverend, tranen van gevoel,

vande guroh sri-caranâravindam ( Bb C F )

die voeten, meester, gunstig biedt ik mijn respekt.

(3)

srî-vigrahârâdhana-nitya-nânâ (F )

De beelden dagelijks geëerd en verschillend,

srngâra-tan-mandira-mârjanâdau ( BbIICIF )

de godheid prachtig en de tempel schoon..

yuktasya bhaktâms ca niyunjato'pi ( BbIICIDm )

Die zijn bhakta's aanzet en zo bezig blijft,

vande guroh sri-caranâravindam ( Bb C F )

die voeten, meester, gunstig biedt ik mijn respekt.

vande guroh sri-caranâravindam ( F G F )
vande guroh sri-caranaravindam
( BbIICIF )

(4)

catur-vidha-srî-bhagavat-prasâda (F CIF )

Vier soorten voedsel, heilig, Hem geofferd,

svâdv-anna-trptân hari-bhakta-sanghân ( CIF )

smakelijke spijs, krishna behaagd, iedere bhakta

krtvaiva trptim bhajatah sadaiva ( F BbIICIDm )

Aldus geluk geschapen, altijd met gevoel,

vande guroh srî caranâravindam ( Bb C F )

die voeten, meester, gunstig biedt ik mijn respekt.

(5)

srî-râdhikâ-mâdhavayor apâra ( F )

Râdhârani, Mâdhava oneindig,

mâdhurya-lîlâ-guna-rupa-nâmnâm ( BbIICIF )

tesamen spelend, betekenis, vorm en naam.

prati-ksanâsvâdana-lolupasya ( BbIICIDm )

Die ieder moment verlangt dat te genieten,

vande guroh srî caranâravindam ( B C F )

die voeten, meester, gunstig biedt ik mijn respekt.

vande guroh srî caranâravindam ( F G F )
vande guroh sri caranaravindam
( BbIICIF )

(6)

nikunja-yûno rati-keli-siddhyai ( F CIF )

Voor het volmaakte van hun speelse liefde,

yâ yâlibhir yuktir apeksanîyâ ( CIF )

wat ook de gopi's schikten naar hun zin.

tatrâti dâksyâd ati-vallabhasya ( BbIICIDm )

Zozeer bedreven, geschikt in dat verband

vande guroh srî-caranâravindam ( Bb C F)

die voeten, meester, gunstig biedt ik mijn respekt.

(7)

sâksâd-dharitvena samasta-sâstrair (F )

Bezie de Heer Zijn kwaliteit, schriftuurlijk,

uktas tathâ bhâvyata eva sadbhih (BbIICIF )

aldus geacht als zinnig door de wijzen,

kintu prabhor ya priya eva tasya ( BbIICIDm )

Zoals naar de Heer geliefd zo zeker naar hem,

vande guroh srî-caranâravindam ( Bb C F)

die voeten, meester, gunstig biedt ik mijn respekt.

(8)

yasya prasâdâd bhagavat-prasâdo (F CIF )

Van wiens genade de Heer Zijn zegen,

yasyâprasâdân na gatih kuto pi ( CIF )

zonder zijn zegen, geheel geen vooruitgang,

dhyâyan stuvams tasya yasas tri-sandhyam ( BbIICIDm )

Mediteer en prijs, Zijn glorie driemaal daags,

vande guroh srî-caranâravindam ( Bb C F )

die voeten, meester, gunstig biedt ik mijn respekt.

vande guroh srî caranâravindam (F G F )

vande guroh srî caranâravindam ( BbIICIF)

 

(VAR.)
vande guroh srî caranâravindam,
vande guroh srî caranâravindam
(Dm GmIF Gm F CIDm )
vande guroh srî caranâravindam,
vande guroh srî caranâravindam
(Bb C Dm CIDm )

 

 

 

 

 

 

melodie (Midi):

Audio-bestanden

 

Akkoorden

 



 

next