regelbalk



 

Canto 10

Jaya Rādhe Jaya

 

   

Hoofdstuk 62: Ūshā Verliefd en Aniruddha Ingerekend

(1) De achtenswaardige koning zei: 'Bāna's dochter Ūshā ['ochtendgloren'] geheten, trouwde met de beste van de Yadu's [Aniruddha]. Vanwege dat huwelijk vond er een enorme, verschrikkelijke veldslag plaats tussen de Heer en S'ankara [S'iva als 'de goedgunstige']. O grote yogi, het is aan u dit alles te verklaren.'

(2) S'rī S'uka zei: 'Bāna ['pijl'], de oudste zoon van de honderd zoons geboren uit het zaad van Bali ['gift'] - de grote ziel die de aarde wegschonk aan de Heer die was verschenen in de gedaante van Vāmana [zie 8.19-22] -, was respectabel, grootmoedig, intelligent en waarachtig in zijn geloften, en altijd standvastig in zijn toewijding voor Heer S'iva. In de fraaie stad die bekend staat als S'onita ['hars'] stichtte hij zijn koninkrijk, alwaar de onsterfelijken hem van dienst waren alsof ze zijn bedienden waren. Dat deden ze omdat S'ambhu ['de weldoener' ofwel S'iva] in het verleden door hem tevreden was gesteld toen hij, met duizend armen uitgerust, muziekinstrumenten had bespeeld terwijl Mrida [S'iva als 'de genadige'] aan het dansen was. (3) Hij, de grote heer en meester van alle geschapen wezens, de mededogende die zijn toegewijden toevlucht biedt, beloonde hem met een zegen naar zijn keuze. Bāna koos toen voor hem [S'iva] als de beschermer van zijn stad. (4) Begoocheld door zijn kracht zei Bāna, op een dag aanwezig aan Giris'a's [S'iva als de heer van de berg] zijde, tot hem terwijl hij zijn voeten beroerde met een helm op zo helder als de zon: (5) 'Ik buig me voor u neer, o Mahādeva ['grote god'], o heerser over en geestelijk leraar van de werelden, die, als een boom uit de hemel, alle wensen vervult van de mensen die onvoldaan zijn. (6) Het duizendtal armen dat u me gaf is me enkel tot last geworden. Behalve u kan ik in de drie werelden geen gelijkwaardige tegenstander vinden. (7) Met een jeuk in mijn armen om bergen te verpulveren, ging ik op pad om strijd te leveren tegen de olifanten uit alle windrichtingen, o heer van de oorsprong, maar verschrikt sloegen ze allen voor mij op de vlucht.'

(8) Toen hij dat hoorde zei de grote heer kwaad: 'Je vaandel zal worden gebroken als je trots, o dwaas, ten ondergaat in een gevecht met iemand als ik.' (9) Aldus toegesproken ging de dwaze geest opgetogen naar huis, o koning, om aldaar nogal dom de ondergang van zijn heldhaftigheid af te wachten zoals die door Giris'a was voorspeld [vergelijk 2.1: 4].



(10) Zijn maagdelijke dochter genaamd Ūshā had in een droom een romantische ontmoeting met de zoon van Pradyumna, een minnaar die ze aldus had gevonden zonder hem ooit eerder te hebben gezien of van te hebben gehoord [zie *]. (11) Toen zij hem in haar droom niet meer zag, kwam ze - zich bevindend temidden van haar vriendinnen - verstoord overeind en hoorde ze zich tot haar grote schaamte zeggen: 'Waar ben je mijn liefste?' (12) De dochter Citralekhā ['de prima portrettiste'] van een minister van Bāna genaamd Kumbhānda, hoorde toen hoogst nieuwsgierig Ūshā, haar vriendin en metgezel, uit. (13) 'Wie is dat naar wie je verlangt, o mooie wenkbrauwtjes, en wat verwacht je van hem, want tot dusverre hebben we nog niemand je hand zien veroveren, o prinses.'

(14) 'In mijn droom zag ik een zekere man met een donkere huidskleur, lotusblaadjesogen, gele kleren en machtige armen - een van de soort die een vrouw het hart op hol doet slaan. (15) Dat is degene die ik zoek. Die minnaar liet me de honing van zijn lippen drinken, vertrok naar elders en liet mij hunkerend naar hem achter, geworpen in een zee van ellende.'

(16) Citralekhā zei: 'Ik zal je verlossen van je ellende! Als hij ergens in de drie werelden te vinden is, zal ik hem naar je toe brengen, die echtgenoot [in spé], die dief van je hart. Zeg me alsjeblieft hoe hij eruit ziet.'

(17) Toen ze dit had gezegd tekende ze natuurgetrouw voor haar de halfgod en de zanger van de hemel, de vervolmaakte, de achtenswaardige ziel en de laag-bij-de-grondse slang, de demon, de magiėr, het bovennatuurlijke wezen en de mens. (18-19) Van de mensen tekende ze Vrishni's als S'ūrasena, Vasudeva, Balarāma en Krishna, maar toen ze Pradyumna zag raakte Ūshā bedeesd en met het tekenen van Aniruddha boog ze haar hoofd in verlegenheid, o grote heer, en zei ze glimlachend: 'Dat is Hem, Hij hier!' (20) Citralekhā, de yoginī, met Hem, Krishna's kleinzoon [Aniruddha], herkend, begaf zich, o Koning, daarop via de hogere sferen [op een mystieke manier] naar Dvārakā, de stad onder de hoede van Krishna. (21) Gebruikmakend van haar yogakrachten nam ze Pradyumna's zoon, die op een prima bed lag te slapen, met zich mee naar S'onitapura en toonde haar vriendin haar Geliefde. (22) Toen ze Hem zag, die allermooiste man, klaarde haar gezicht op en genoot ze samen met de zoon van Pradyumna in haar privévertrekken die door mannen niet mochten worden gezien. (23-24) Ze aanbad Hem in gewetensvolle dienstverlening met de kostbaarste kledingstukken, bloemenslingers, geuren, lampen, zitplaatsen en zo meer, met dranken, vloeibaar en vast voedsel, en met woorden. Hem aldus verborgen houdend in de maagdenverblijven wist Hij, door Ūshā's sterk toenemende genegenheid, met Zijn zinnen in beslag genomen, niet meer welke dag het was. (25-26) Aldus genoten door de Yaduheld kon ze, met het breken van haar gelofte [van kuisheid], de symptomen van haar zinderende geluk niet verhullen. Ze werden opgemerkt door haar gouvernantes die er verslag van deden [aan Bāna, haar vader]: 'O Koning, we hebben gemerkt dat uw dochter zich onbetamelijk gedraagt voor een ongetrouwd meisje, ze bezoedelt de familie ermee. (27) Ze werd goed door ons in de gaten gehouden in het paleis en is er nimmer tussenuit geweest, o meester. We hebben er dan ook geen idee van hoe zij, verborgen voor de blikken van mannen, kon worden geschonden.'

(28) Toen Bāna hoorde dat zijn dochter was onteerd, begaf hij zich hoogst verstoord terstond naar de maagdenvertrekken. Daar aangekomen trof hij er de meest excellente van de Yadu's aan. (29-30) Hij stond versteld toen hij die zoon van Cupido recht voor haar zag zitten. Die meest uitzonderlijke schoonheid van al de werelden, donker van huid gehuld in gele kleren, met Zijn lotusogen, machtige armen, oorsieraden en haarlokken, zat daar met een gezicht oplichtend door de gloed van Zijn sieraden en Zijn glimlachende blikken. Hij was druk aan het dobbelen met Zijn hoogst genadige lieveling, waarvan het rode kunkuma van haar borsten kleefde aan de, door haar vervaardigde, slinger van lentejasmijn die tussen Zijn armen hing. (31) Toen Hij hem zag binnenkomen omringd door vele gewapende wachters, hief de Lieve Heer Zijn strijdknots van muru [een soort ijzer] en zette Zich schrap klaar om toe te slaan, als was Hij de dood in eigen persoon met de roede van bestraffing. (32) Toen ze Hem van alle kanten insloten om Hem in te rekenen, viel Hij hen aan als een dominant zwijn belaagd door een roedel honden, zodat ze met hun hoofden, armen en benen kapotgeslagen allen getroffen zich uit de voeten maakten om uit het paleis weg te komen. (33) Maar op het moment dat Hij de wachters tegen de grond sloeg, nam de zoon van Bali Hem woedend zelf gevangen met de [mystieke] slangenkoorden [van Varuna, zie ook 8.21: 28]. Ūshā, compleet verslagen en ontmoedigd, werd overweldigd door verdriet toen ze zag dat Hij werd ingerekend en weende bittere tranen.'

next                        

 
 

Derde herziene editie, geladen 27  juni, 2021.

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

De achtenswaardige koning zei: 'Bāna's dochter Ūshā ['ochtendgloren'] geheten, trouwde met de beste van de Yadu's [Aniruddha]. Vanwege dat huwelijk vond er een enorme, verschrikkelijke veldslag plaats tussen de Heer en S'ankara [S'iva als 'de goedgunstige']. O grote yogi, het is aan u dit alles te verklaren.'
De achtenswaardige koning zei: 'Bāna's dochter Ūshā ['ochtendgloren'] geheten huwde de beste van de Yadu's [Aniruddha] en om die reden vond er een enorme, verschrikkelijke veldslag plaats tussen de Heer en S'ankara [S'iva als 'de goedgunstige']; o grote yogi, ik geef het u dit alles te verklaren.' (Vedabase)

 

Tekst 2

S'rī S'uka zei: 'Bāna ['pijl'], de oudste zoon van de honderd zoons geboren uit het zaad van Bali ['gift'] - de grote ziel die de aarde wegschonk aan de Heer die was verschenen in de gedaante van Vāmana [zie 8.19-22] -, was respectabel, grootmoedig, intelligent en waarachtig in zijn geloften, en altijd standvastig in zijn toewijding voor Heer S'iva. In de fraaie stad die bekend staat als S'onita ['hars'] stichtte hij zijn koninkrijk, alwaar de onsterfelijken hem van dienst waren alsof ze zijn bedienden waren. Dat deden ze omdat S'ambhu ['de weldoener' ofwel S'iva] in het verleden door hem tevreden was gesteld toen hij, met duizend armen uitgerust, muziekinstrumenten had bespeeld terwijl Mrida [S'iva als 'de genadige'] aan het dansen was.

S'rī S'uka zei: 'Bāna ['pijl'], de oudste zoon van de honderd zoons geboren uit het zaad van Bali ['gift'] - de grote ziel die de aarde wegschonk aan de Heer die was verschenen in de gedaante van Vāmana [zie 8.19-22] -, was, respectabel en grootmoedig, intelligent en waarachtig in zijn geloften, altijd standvastig in zijn toewijding voor Heer S'iva. In de fraaie stad die bekend staat als S'onita ['hars'] stichtte hij zijn koninkrijk, alwaar de onsterfelijken hem van dienst waren alsof ze zijn bedienden waren. Dat deden ze omdat in het verleden S'ambhu ['de weldoener' ofwel S'iva] door hem tevreden was gesteld toen hij, met duizenden armen uitgerust, muziekinstrumenten had bespeeld terwijl Mrida [S'iva als 'de genadige'] aan het dansen was. (Vedabase)

 

Tekst 3

Hij, de grote heer en meester van alle geschapen wezens, de mededogende die zijn toegewijden toevlucht biedt, beloonde hem met een zegen naar zijn keuze. Bāna koos toen voor hem [S'iva] als de beschermer van zijn stad.

Hij, de grote heer en meester van alle geschapen wezens, de mededogende die zijn toegewijden toevlucht biedt, beloonde hem met een zegen naar zijn keuze en hij koos voor hem [S'iva] als de behoeder van zijn stad. (Vedabase)

 

Tekst 4

Begoocheld door zijn kracht zei Bāna, op een dag aanwezig aan Giris'a's [S'iva als de heer van de berg] zijde, tot hem terwijl hij zijn voeten beroerde met een helm op zo helder als de zon:

Hij, begoocheld door zijn kracht, met een helm zo helder als de zon eens aanwezig aan zijn zijde zei tot Giris'a [S'iva als de heer van de berg] terwijl hij zijn voeten beroerde: (Vedabase)

 

Tekst 5

'Ik buig me voor u neer, o Mahādeva ['grote god'], o heerser over en geestelijk leraar van de werelden, die, als een boom uit de hemel, alle wensen vervult van de mensen die onvoldaan zijn.

'Ik buig me voor u neer o Mahādeva [grote god], o beheerser en geestelijk leraar van de drie werelden die als een boom uit de hemel alle wensen vervult van de mensen die onvoldaan zijn. (Vedabase)

 

Tekst 6

Het duizendtal armen dat u me gaf is me enkel tot last geworden. Behalve u kan ik in de drie werelden geen gelijkwaardige tegenstander vinden.

Het duizendtal armen die u me gaf zijn me enkel tot last geworden en behalve u kan ik in de drie werelden geen tegenstander vinden die mijn gelijke is. (Vedabase)

 

Tekst 7

Met een jeuk in mijn armen om bergen te verpulveren, ging ik op pad om strijd te leveren tegen de olifanten uit alle windrichtingen, o heer van de oorsprong, maar verschrikt sloegen ze allen voor mij op de vlucht.'

Met een lust in mijn armen om bergen te verpulveren ging ik heen om strijd te leveren tegen de olifanten uit alle windrichtingen o oerheer, maar verschrikt sloegen ze allen voor mij op de vlucht.' (Vedabase)

 

Tekst 8

Toen hij dat hoorde zei de grote heer kwaad: 'Je vaandel zal worden gebroken als je trots, o dwaas, ten ondergaat in een gevecht met iemand als ik.'

Dat aanhorend zei de grote heer geėrgerd: 'Je vaandel zal worden gebroken als, o dwaas, je trots teniet wordt gedaan in de strijd met iemand gelijk aan mij.' (Vedabase)

 

Tekst 9

Aldus toegesproken ging de dwaze geest opgetogen naar huis, o koning, om aldaar nogal dom de ondergang van zijn heldhaftigheid af te wachten zoals die door Giris'a was voorspeld [vergelijk 2.1: 4].

Met dat in zijn oren ging de arme van geest opgetogen naar huis, o koning, om aldaar niet bijster intelligent de ondergang van zijn heldhaftigheid af te wachten zoals Giris'a die had voorspeld [vergelijk 2.1: 4]. (Vedabase)

    

Tekst 10

Zijn maagdelijke dochter genaamd Ūshā had in een droom een romantische ontmoeting met de zoon van Pradyumna, een  minnaar die ze aldus had gevonden zonder hem ooit eerder te hebben gezien of van te hebben gehoord [zie *].

Zijn maagdelijke dochter genaamd Ūshā had in een droom een romantische ontmoeting met de zoon van Pradyumna, en dat terwijl ze de minnaar die ze zo vond nog nooit eerder had ontmoet of zelfs maar kende van horen zeggen [zie *]. (Vedabase)

 

Tekst 11

Toen zij hem in haar droom niet meer zag, kwam ze - zich bevindend temidden van haar vriendinnen - verstoord overeind en hoorde ze zich tot haar grote schaamte zeggen: 'Waar ben je mijn liefste?'

Zij, hem niet [langer] in haar droom ziend, kwam verstoord overeind terwijl ze zich temidden van haar vriendinnen bevond en zat toen enorm met zichzelf verlegen toen ze zichzelf hoorde zeggen 'Waar ben je mijn liefste?' (Vedabase)

 

Tekst 12

De dochter Citralekhā ['de prima portrettiste'] van een minister van Bāna genaamd Kumbhānda, hoorde toen hoogst nieuwsgierig Ūshā, haar vriendin en metgezel, uit.

De dochter Citralekhā ['de prima portrettiste'] van een minister van Bāna genaamd Kumbhānda, hoorde toen hoogst nieuwsgierig Ūshā, haar vriendin en metgezel, uit. (Vedabase)

 

Tekst 13

'Wie is dat naar wie je verlangt, o mooie wenkbrauwtjes, en wat verwacht je van hem, want tot dusverre hebben we nog niemand je hand zien veroveren, o prinses.'

'Wie is dat naar wie je verlangt o mooie wenkbrauwtjes, en wat verwacht je van hem, want tot dusverre hebben we nog niemand gezien die je hand heeft verworven, o prinses.' (Vedabase)

 

Tekst 14

'In mijn droom zag ik een zekere man met een donkere huidskleur, lotusblaadjesogen, gele kleren en machtige armen - een van de soort die een vrouw het hart op hol doet slaan.

'In mijn droom zag ik een zekere man met een donkere huidskleur, lotusblaadjesogen, gele kleren en machtige armen - een van de soort die een vrouw het hart op hol doet slaan. (Vedabase)

 

Tekst 15

Dat is degene die ik zoek. Die minnaar liet me de honing van zijn lippen drinken, vertrok naar elders en liet mij hunkerend naar hem achter, geworpen in een zee van ellende.'

Hem zoek ik, die minnaar die me de honing van Zijn lippen deed drinken en die, naar elders vertrokken, mij, hunkerend naar Hem, in een zee van lijden heeft achtergelaten.' (Vedabase)

 

Tekst 16

Citralekhā zei: 'Ik zal je verlossen van je ellende! Als hij ergens in de drie werelden te vinden is, zal ik hem naar je toe brengen, die echtgenoot [in spé], die dief van je hart. Zeg me alsjeblieft hoe hij eruit ziet.'

Citralekhā zei: 'Ik zal je leed wegnemen; als Hij ergens te vinden is in de drie werelden, zal ik Hem naar je toe brengen, die echtgenoot in spé, die dief van je hart - alsjeblieft zeg me hoe Hij eruit ziet.' (Vedabase)

    

Tekst 17

Toen ze dit had gezegd tekende ze natuurgetrouw voor haar de halfgod en de zanger van de hemel, de vervolmaakte, de achtenswaardige ziel en de laag-bij-de-grondse slang, de demon, de magiėr, het bovennatuurlijke wezen en de mens.

Toen ze dit had gezegd tekende ze natuurgetrouw voor haar de halfgod en de zanger van de hemel, de vervolmaakte, de achtenswaardige en de laag-bij-de-grondse slang, de demon, de magiėr, de bovennatuurlijke en de mens. (Vedabase)

 

Tekst 18-19

Van de mensen tekende ze Vrishni's als S'ūrasena, Vasudeva, Balarāma en Krishna, maar toen ze Pradyumna zag raakte Ūshā bedeesd en met het tekenen van Aniruddha boog ze haar hoofd in verlegenheid, o grote heer, en zei ze glimlachend: 'Dat is Hem, Hij hier!'

Van de mensen tekende ze Vrishni's als S'ūrasena, Vasudeva, Balarāma en Krishna maar toen ze Pradyumna zag raakte Ūshā bedeesd en met het tekenen van Aniruddha boog ze haar hoofd in verlegenheid o grote heer, en zei ze glimlachend: 'Dat is ie, Hij hier!' (Vedabase)

 

Tekst 20

Citralekhā, de yoginī, met Hem, Krishna's kleinzoon [Aniruddha], herkend, begaf zich, o Koning, daarop via de hogere sferen [op een mystieke manier] naar Dvārakā, de stad onder de hoede van Krishna

Citralekhā, de yoginī, Hem herkennend als Krishna's kleinzoon [Aniruddha] begaf zich toen, o Koning, via de hogere sferen [op een mystieke manier] naar Dvārakā, de stad onder de hoede van Krishna. (Vedabase)

  

Tekst 21

Gebruikmakend van haar yogakrachten nam ze Pradyumna's zoon, die op een prima bed lag te slapen, met zich mee naar S'onitapura en toonde haar vriendin haar Geliefde.

Pradyumna's zoon slapend op een prima bed voerde ze, gebruik makend van haar yogakrachten, vandaar mee naar S'onitapura om haar vriendin haar Geliefde te tonen. (Vedabase)

  

Tekst 22

Toen ze Hem zag, die allermooiste man, klaarde haar gezicht op en genoot ze samen met de zoon van Pradyumna in haar privévertrekken die door mannen niet mochten worden gezien.

Toen ze Hem zag, die allermooiste man, klaarde haar gezicht op en had ze het fijn met de zoon van Pradyumna in haar privévertrekken, een plek die verboden terrein was voor het oog van mannen.  (Vedabase)

 

Tekst 23-24

Ze aanbad Hem in gewetensvolle dienstverlening met de kostbaarste kledingstukken, bloemenslingers, geuren, lampen, zitplaatsen en zo meer, met dranken, vloeibaar en vast voedsel, en met woorden. Hem aldus verborgen houdend in de maagdenverblijven wist Hij, door Ūshā's sterk toenemende genegenheid, met Zijn zinnen in beslag genomen, niet meer welke dag het was.

Met de kostbaarste kledingstukken, bloemenslingers, geuren, lampen, zitplaatsen en dergelijke; met dranken, vloeibaar en vast voedsel en met woorden aanbad ze Hem toen in een gewetensvol dienstverlenen. En aldus Hem verborgen houdend in de maagdenverblijven verloor Hij, met haar groots toenemende genegenheid, de dagen uit het oog met al de afleiding die ze Zijn zinnen verschafte.  (Vedabase)

 

Tekst 25-26

Aldus genoten door de Yaduheld kon ze, met het breken van haar gelofte [van kuisheid], de symptomen van haar zinderende geluk niet verhullen. Ze werden opgemerkt door haar gouvernantes die er verslag van deden [aan Bāna, haar vader]: 'O Koning, we hebben gemerkt dat uw dochter zich onbetamelijk gedraagt voor een ongetrouwd meisje, ze bezoedelt de familie ermee.

Zij aldus, met het breken van haar gelofte [van kuisheid] genoten door de Yadu-held, kon niet de symptomen verhullen van haar zinderende geluk die werden opgemerkt door haar gouvernantes die er verslag van deden [aan Bāna, haar vader]: 'O Koning, we hebben gemerkt dat uw dochter van een voor een ongetrouwd meisje onbetamelijke manier van doen is die de familie bezoedelt. (Vedabase)

 

 Tekst 27

Ze werd goed door ons in de gaten gehouden in het paleis en is er nimmer tussenuit geweest, o meester. We hebben er dan ook geen idee van hoe zij, verborgen voor de blikken van mannen, kon worden geschonden.'

Goed in de gaten gehouden door ons in het paleis is ze er nimmer tussenuit geweest, o meester. We hebben er dan ook geen idee van hoe zij, die door geen man kon worden gezien, haar maagdelijkheid kon verliezen.' (Vedabase)

 

Tekst 28

Toen Bāna hoorde dat zijn dochter was onteerd, begaf hij zich hoogst verstoord terstond naar de maagdenvertrekken. Daar aangekomen trof hij er de meest excellente van de Yadu's aan.

Toen Bāna hoorde dat zijn dochter was onteerd begaf hij zich hoogst verstoord terstond naar de maagdenkwartieren alwaar hij bij aankomst de meest excellente van de Yadu's aantrof. (Vedabase)

  

Tekst 29-30

Hij stond versteld toen hij die zoon van Cupido recht voor haar zag zitten. Die meest uitzonderlijke schoonheid van al de werelden, donker van huid gehuld in gele kleren, met Zijn lotusogen, machtige armen, oorsieraden en haarlokken, zat daar met een gezicht  oplichtend door de gloed van Zijn sieraden en Zijn glimlachende blikken. Hij was druk aan het dobbelen met Zijn hoogst genadige lieveling, waarvan het rode kunkuma van haar borsten kleefde aan de, door haar vervaardigde, slinger van lentejasmijn die tussen Zijn armen hing.

Hij stond versteld toen hij zag hoe, recht voor haar zittend, die zoon van Cupido, de uitzonderlijkste schoonheid van al de werelden, donker van huid in gele kleren met Zijn lotusogen, machtige armen, oorsieraden en haarlokken, glimlachend met de gloed en de blikken van Zijn opgesierde gezicht, druk aan het dobbelen was met Zijn o zo genadige lieveling, waarvan het rood van de kunkuma van haar borsten kleefde aan de door haar vervaardigde slinger van lentejasmijn die tussen Zijn armen hing. (Vedabase)
 

 Tekst 31

Toen Hij hem zag binnenkomen omringd door vele gewapende wachters, hief de Lieve Heer Zijn strijdknots van muru [een soort ijzer] en zette Zich schrap klaar om toe te slaan, als was Hij de dood in eigen persoon met de roede van bestraffing.

Hem binnen zien komend omringd door menig een gewapende wacht hief de Lieve Heer Zijn strijdknots van muru [een soort ijzer] en zette Zich schrap, klaar om als de dood in eigen persoon toe te slaan met de roede der bestraffing. (Vedabase)

  

Tekst 32

Toen ze Hem van alle kanten insloten om Hem in te rekenen, viel Hij hen aan als een dominant zwijn belaagd door een roedel honden, zodat ze met hun hoofden, armen en benen kapotgeslagen allen getroffen zich uit de voeten maakten om uit het paleis weg te komen.

Toen ze Hem van alle kanten insloten om Hem in te rekenen, viel Hij hen als een dominant zwijn geplaatst voor een roedel honden aan zodat ze allen getroffen het op een rennen zetten om uit het paleis weg te komen met hun hoofden, armen en benen kapotgeslagen. (Vedabase)

 

Tekst 33

Maar op het moment dat Hij de wachters tegen de grond sloeg, nam de zoon van Bali Hem woedend zelf gevangen met de [mystieke] slangenkoorden [van Varuna, zie ook 8.21: 28]. Ūshā, compleet verslagen en ontmoedigd, werd overweldigd door verdriet toen ze zag dat Hij werd ingerekend en weende bittere tranen.'

Maar terwijl Hij de wachters neermaaide, nam de zoon van Bali Hem woedend zelf gevangen met de [mystieke] slangenkoorden [van Varuna, zie ook 8.21: 28]. Toen Ūshā hoorde dat Hij was gevangen genomen weende ze compleet verslagen en ontmoedigd, overweldigd door verdriet bittere tranen.' (Vedabase)

 

*: Hier haalt S'rīla Vis'vanātha Cakravartī Thhākura de volgende verzen aan uit de Vishnu Purāna (V.32), die uitleg verschaffen over Ūshā's droom: 'O brāhmana, toen Ūshā, de dochter van Bāna, toevallig Pārvatī zag spelen met haar echtgenoot, Heer S'ambhu, verlangde Ūshā er hevig naar dezelfde gevoelens te ondergaan. Op dat ogenblik zei de Godin Gaurī [Pārvatī], die ieders hart kent, tegen het gevoelige jonge meisje: 'Wees er niet door verstoord! Je zal de kans krijgen te genieten samen met je echtgenoot.' Dit horend, dacht Ūshā bij zichzelf: 'Maar wanneer dan? En wie zal mijn echtgenoot zijn?' In reactie hierop, richtte Pārvatī nogmaals het woord tot haar: 'De man die je benadert in je droom op de twaalfde dag van de heldere maandhelft van de maand Vais'ākha zal je echtgenoot worden, o prinses.'

 

 

 

 

 

 

 

 

 Creative
                    Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.
Het eerste schilderij is getiteld: 'Usha's dream' en is van Raja Ravi Varma.
Het tweede schilderij in de Moghulstijl is getiteld: 'Woman Getting a Lover's Portrait Painted".
  
Copyright © 1996-2004, Kamat's Potpourri. All Rights Reserved.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties