BHAGAVAD GÎTÂ

Lopende vertaling hoofdstuk 4: vers 4.27 - 4.33

(27) Weer anderen die ook op zelfverwerkelijking uit zijn, offeren in het offervuur van alle functies van de zintuigen, hun ongereguleerde ademhaling op in de zelfbeperking van de yoga. (28) Sommigen offeren aldus hun bezittingen op, in soberheid en yoga, terwijl anderen zelfs als asceten zich aan strikte geloften houdend, hun kennis offeren in de bestudering van ook de Veda's. (29) Het inademen opofferend in de uitgaande adem en de uitgaande adem offerend in de ingaande doen ook anderen er moeite voor tot beëindiging te komen door [enkel] de ingaande en uitgaande lucht te volgen, terwijl nog anderen de uitgaande adem in zichzelf offeren in het beheersen van hun eetgewoonten. (30) Hoewel verschillend, worden allen die van offeren weten gezuiverd van de terugslagen van hun duisternis en de nektar geproefd hebbend als resultaat van die offers, bereiken ze de geest der eeuwigheid. (31) Als deze wereld er niet is voor degene zonder opoffering, wat dan [te verwachten] van de volgende, o beste van de Kuru's? (32) Zo worden de verschillende manieren van offeren verdedigd bij monde van de Veda's. Je moet ze alle zien als het gevolg van karma en dit wetende zal je bevrijding vinden.

(33) Groter dan het offer van materiële dingen is het offer van de kennis, o bestraffer van de vijand; al dit karma bijeen, o zoon van Partha, vindt zijn einde in de kennis.

 

Vertaling: Anand Aadhar Prabhu,
de links leiden naar de versie van Prabhupâda hieronder
met een commentaar van Aadhar.

Overzicht van de lopende vertaling van dit hoofdstuk (4) met de oorspronkelijke english version en het woord-voor-woord Sanskriet.

 

 

4.27 Degenen die naar zelfverwerkelijking streven door geest en zinnen te beheersen, offeren zowel de werking van alle zinnen als de levenskracht (adem) in het vuur van de begeleidende geest.

T o e l i c h t i n g

Ademen volgens de y o g a, beheersing van de p r â n a, de levensadem, heet p r â n â y â m a. Deze bestaat uit de op- en neergaande lucht of v â y u (u d a n a en a p â n a) die in de distributie over het lichaam wordt gereguleerd (naar omvang, v y a n a en evenwicht, s a m a n a) door inademen (p u r a k a) en uitademen ( r e c h a k a) zo af te stemmen door het leggen van pauzes (k u m b h a k a) dat er een evenwichtige, rustige en ontspannen gewaarwording ontstaat. Als men zich in toegewijde dienst op K r i s h n a richt gaat dit automatisch omdat de adem door het chanten van de heilige namen en het spreken over K r i s h n a Zijn kwaliteit krijgt. Mensen die zich niet op K r i s h n a kunnen richten kunnen aan adembeheersing gaan doen, alleen maar om te ontdekken dat zich bezinnen op de adem verbonden is met het zich bezinnen in de geest die zoals gezegd alleen tot rust kan komen in de voldoening van het K r i s h n a-bewustzijn. Alle gelovigen van alle religies komen regelmatig bijeen om de adem te offeren in gezamenlijk gebed en gezang. Via de betreffende a v a t â r a komt de geest zo bij zijn oorsronkelijke vuur, K r i s h n a, tot rust, hoewel alleen rechtstreekse betrokkenheid op B h â g a v a n K r i s h n a het bewustzijn van Zijn volheden geeft waarvoor men in de plaats, religieus of niet, anders de zinsbevrediging moet stellen wil men niet in zelfkwelling vervallen.

S w a m i P r a b h u p â d a stelt het zo:

'wanneer men (door goed ademen) verlicht is, stelt men al deze soorten van ademen in dienst van het streven naar zelfverwerkelijking'.

Zelfzucht is de definitie van zelfverwerkelijking zonder K r i s h n a. Normale religiositeit doet aan indirekte onvolkomen zelfrealisatie, terwijl de speciale religiositeit van het K r i s h n a-bewustzijn de volkomenheid van de s v a r u p a tot stand brengt. Wil men geest en zinnen leren beheersen en daarmee de volkomenheid realiseren, dan is er geen andere manier dan K r i s h n a - b h a k t i.

 

4.28 Er zijn anderen, door het offeren van hun have en goed in barre onthouding verlicht, die zich aan strenge geloften houden en de acht-voudige yoga beoefenen; weer anderen verdiepen zich in de Veda's om te groeien in bovenzinnelijke kennis.

T o e l i c h t i n g

Het offeren van bezittingen, het leven in soberheid, door onthoudingen en inachtnemingen in zithoudingen de adem regulerend verinnerlijkend, vereenzelvigend, mediterend zich concentreren, het bestuderen van de geschriften, het ontwikkelen van kennis en door streng geloften na te leven. Dit zijn de methoden die K r i s h n a opsomt onder de noemer y a j n a of offeren. De b h a k t a houdt zich aan al deze zaken in toegewijde dienst; hij verzaakt zijn bezitsdrang door samen met anderen zijn leefruimte en bezit in dienst van K r i s h n a te stellen of anders op te geven. Hij houdt zich aan de regulerende beginselen en bestudeert de geschriften waartoe hij in meditatiehouding de leraar en K r i s h n a de adem regulerend luistert en zingt, waardoor hij verinnerlijkt en zich in zijn relatie tot K r i s h n a bewust wordt wat zijn manier van concentreren is. Hij vereenzelvigt zich met de genade van K r i s h n a door het zingen van de namen en groeit in zijn ontvankelijkheid (meditatie) in K r i s h n a-bewustzijn in bovenzinnelijke kennis. K r i s h n a-bewustzijn is de vervolmaking van alle overige methoden. Als men alleen is, is de meditatiehouding onderdeel van het a s t a n g a(=achtvoudig)- y o g a -proces van zich concentreren op K r i s h n a. In associatie van toegewijden neemt de K r s n a - k a t h a - het elkaar verhalen vertellen en lezingen geven - en de bezinning op de S i s u m â r a - m a n t r a en andere m a n t r a ' s de plaats van deze concentratie-oefening in. In deze zin noemt S w a m i P r a b h u p â d a het K r i s h n a-bewustzijn anders dan de overige vormen van y o g a - y a j n a . Door enkel bedevaarten, vasten en liefdadigheid b.v. kan men niet K r i s h n a-bewust worden; dat behoort allemaal tot de indirekte methode van religieus bezig zijn waardoor men op het vlak van materiële toewijding verkeert (p r â k r t a) . Narottama Dâs heeft het gevorderde toegewijden verboden te pelgrimeren (zie toel. S.B. 3.20:4) omdat vanwege de veranderde tijden men een verkeerde indruk zou kunnen krijgen van de bedevaartsplaatsen. Dit geldt echter niet voor p r a k r t a ' s en andere gewone mensen. Zuivere direkte toewijding geeft de bovenzinnelijkheid die met geen andere methode afzonderlijk kan worden bereikt. Omdat ze de overige methoden omvat heet ze volkomen en van die volkomenheid is K r i s h n a Zelf in zijn a r c a - v i g r a h a-gedaante (de m û r t i) de manifestatie.

 

4.29 Er zijn er zelf s ook, die ertoe overgaan zich te oefenen in adembeheersing om daardoor in vervoering te geraken en ze beoefenen het tot stilstand brengen van de uitgaande lucht in de binnenstromende en de binnenstromende in de uitgaande en blijven zo tenslotte in vervoering, alle ademhaling stakend. Sommige van hen, die zich beperken in hun eten, laten de uitgaande adem uitgaan in zichzelf als offergave.

T o e l i c h t i n g

De genieting die ontstaat door tegen de eigen ademhaling in te ademen totdat ze (k u m b h a k a) stil staat, is niet het doel van de b h a k t a. Er zijn y o g i ' s die zich tijdenlang zonder te ademhalen stil houden en zo hun levensduur verlengen. Als bewijs van de effectiviteit van de y o g a-methode is dit aanvaard. Het is interessant voor wetenschappers en toeristen die door India reizen. Maar noch vertrekken naar een andere planeet, noch zich een tijd stil houden staat op het programma van de b h a k t a. Toegewijde dienst betekent bezig blijven voor K r i s h n a tot het lichaam het begeeft. Dan belandt de toegewijde na zijn heengaan vanzelf in die sferen waar hij hard voor gewerkt heeft. Voor degenen die dat niet gedaan hebben is het niet zo zeker dat ze hun hogere idee van een hogere sfeer kunnen handhaven zonder er iets voor te doen. Ook hieruit kan men de superioriteit van de K r i s h n a - b h a k t i afleiden.

 

4.30 Al deze yogi's, die weten wat offeren betekent, worden verschoond van de terugslagen van hun zonden en nadat ze de nektar hebben geproefd van wat er van de offergaven overblijft, gaan ze binnen in de allerhoogste eeuwige sferen.

T o e l i c h t i n g

K r i s h n a accepteert alle soorten van offeren afzonderlijk. Er zijn vele wegen tot het doel van de zelfverwerkelijking. Echter, het doel zelf is en blijft dienst aan K r i s h n a Zelf. De mate waarin men erin slaagt Hem in d h a r m a te volgen naar eigen aard en omstandigheid vormt het talent van het individu tot zelfverwerkelijking. Uiterlijk is er maar één intelligentie (de overweging hoe K r i s h n a te dienen), waarmee velen zich op eigen wijze bezig houden door het valse ego, de gehechtheid aan het lichaam, te offeren terwille van de belangen van de geestelijke ziel. K r i s h n a geeft de garantie dat iedereen die weet wat offeren is Hem zal bereiken in de vorm van een hogere eeuwigheid (brahmasanâtam). Hoe lang men het daar uithoudt zegt Hij er echter niet bij. Zelfs van een plaats als V a i k u n t h a vielen bewoners omlaag (b.v. de poortwachters Jaya en Vijaya, zie S.B. 2:16). Wat men makkelijk vergeet is dat verkeren in de eeuwigheid nog niet betekent dat men daar zelf ook eeuwig blijft. In de Allerhoogste sferen maakt men onderscheid tussen verschillende werelden. Er is b.v Brahmâloka (ook Satyaloka genaamd), gelegen boven Tapoloka dat weer boven Maharloka ligt. Zoals gezegd geldt Goloka Vrindâvana als de hoogste planeet. Daar waar K r i s h n a zijn jeugd doorbracht en waar men een leven kan verwerven zoals de g o p i ' s en g o p a ' s met Hem hadden. Zoals gezegd spreekt de p a r a m p a r â van aparte leefwerelden en planeten. Het betreft dus niet zonder meer op onze aardbol gesitueerde plaatsen en leefsferen. Het cosmische aspekt van de b h a k t i houdt in dat de beperkingen van tijd en ruimte zoals die op onze eigen planeet gelden uiteindelijk niet als het Volkomen Geheel kunnen gelden. Naar de logica van het K r i s h n a-bewustzijn ( n i m i t t a- m a t r a m), is steeds de volledige werkelijkheid van verleden, heden en toekomst bhûtam, bhavat, bhavyam (zie S.B. 2.1:24) in alle leefwerelden in de Superziel aanwezig en gaat het om de zelfverwerkelijking van de s v a r u p a in relatie tot B h a g a v â n; K r i s h n a-B a l a r â m en G a u r a - N i t a i.

 

4.31 O beste van de dynastie der Kuru's, wie niet offert kan nimmer gelukkig zijn op deze planeet of in dit leven - laat staan in het volgende.

T o e l i c h t i n g

Nâyam loko 'stya yajna sya kuto 'nyah. Nooit kan deze wereld bestaan van diegenen die niet offeren noch zal die er voor hen hierna zijn. De b h a k t a brengt offers aan K r i s h n a persoonlijk. Door respekt te oefenen voor de m û r t i krijgt zijn (sociale) leven niet alleen zin, maar ook richting. Velen ontlenen de zin aan het gemotiveerd zijn zich op te offeren. Wil men er echter op vooruitgaan, dan moet men goed bedenken dat men zonder respekt te oefenen en een ideaal van de goddelijkheid als persoon, in overtredingen vervalt die blijk geven van de ontkenning en men gedemoraliseerd raakt. Het is absoluut noodzakelijk dat men een duidelijk beeld voor ogen heeft van waar men naar streeft. Vaagheid wil niet bevredigen en is vol van illusies (m o h a) waar men onvermijdelijk op afknapt. Zonder beeld en zonder het oefenen van respekt heeft men geen of niet voldoende motivatie om in het leven sterk genoeg te staan om weerstand te kunnen bieden aan de tot chaos neigende natuur. Men moet onderkennen zelf de goddelijke vorm, het menselijk lichaam te hebben en daar ook de consequentie van verschuldigd respekt aan die ideaalstelling uit trekken. Probeert men slechts het onpersoonlijk ideaal, dan zal men steeds ontdekken dat Hij wel het ideaal is, maar het ideaal Hem niet kan omvatten waardoor men in staat van illusie teleurgesteld raakt over te hoog gespannen verwachtingen. Deze heuristieke fout moet worden voorkomen. Het is de zonde van de leugen te denken dat iets of iemand K r i s h n a is terwijl er slechts van een deel sprake is. Zonder zondebesef geen vooruitgang.

Vanwege al de teleurstellingen met het brengen van offers, en er zijn in Europa heel wat idealen over de kop gejaagd, is het echt noodzakelijk zich bewust te zijn van de vijf verschillende soorten van onwetendheid en de noodzaak steeds K r i s h n a voorop te plaatsen. Ten eerste is er de vergissing het lichaam voor het ware zelf aan te zien. Zoals iedereen weet gaat het om de inhoud en niet om de verpakking. Ten tweede is er de vergissing dat zinsbevrediging als standaard om na te leven haalbaar is. Iedereen weet dat de lust de grote vijand van de liefde is. Ten derde is er de fout zich teveel bezorgd te maken naar aanleiding van de materiële identificatie. Het belang van de eigenheid betreft, zoals met een induktievrije differentiatie van de tijd b.v., het inhoudelijke en niet het uiterlijk kenmerk zoals we dat kennen van de neurotische compensatie van de valse eenheid (zie ook toel. 4.22). Iedereen weet dat als iets inhoudelijk goed is het de neiging heeft er goed uit te zien, terwijl het omgekeerd bezien een hoop schijn kan zijn te denken dat glitter geluk is. Ten vierde moet men het afleren om te klagen. Iedereen weet dat je je als volwassene niet als een kind moet aanstellen omdat de zaken niet perfekt zijn. Men moet de eigen vooruitgang onderkennen en handhaven. Ten vijfde moet men niet denken dat er buiten de Absolute Waarheid van K r i s h n a ( B r a h m â n , P a r a m â t m â , B h a g a v â n) nog meer bestaat. Als we het hebben over het Volkomen Geheel, wat valt daar dan nog buiten? (zie toel. C.c. A.l. 1.102). A h a m k â r a , k â m a , m a d a , a n v a s t h i t v a , s a m s a y a; vals ego, lust, trots, klagen en twijfel zijn de vijf grote obstakels van a v i d h y a, onbenul, waardoor de planeet bij gebrek aan offerbereidheid verwaarloosd raakt. In het S r î m a d B h â g a v a t a m (3.12:2) , staat een andere omschrijving van deze indeling (die afkomstig is uit Vyâsa's M a h â b h â r a t a) die het eerste vormt van wat Heer Brahmâ schiep: vals ego ( t a m a s) , woede na frustratie ( t â m i s r a m), vals eigenaarschap ( m a h â - m o h a), zin voor de dood (a n d h a- t â m i s r a m) en zelfmisleiding (m o h a). Iets verderop (3.20:18) komt een verdere tweede bespreking van dit idee naar voren als de 'lagen van onwetendheid van de geconditioneerde ziel' die voortkomen uit Brahmâ's schaduw. Prabupâda omschrijft ze achtereenvolgens als: onwetendheid ( t a m a s), woede of jalouzie ( t a m i s r a), materialisme (ik = genieter: m a h â- m o h a), dood-illusie (a n d h a - t a m i s r a) en misvatting (ik = lichaam: m o h a). Dat er enige verwarring lijkt te bestaan over deze indeling draagt er toe bij dat we niet te snel oordelen over de onwetendheid der geschapen wezens. Tesamen komt het v e d i s c h oordeel a v i d h y a neer op:

1) Vals ego als traagheid in onwetendheid.
2) Lust als woede in jalouzie.
3) Trots als vals eigenaarschap in materialisme.
4) Klagen als zin voor de dood in doodsillusie.
5) Twijfel als zelfmisleiding in misvatting.

In de leer van Heer C a i t a n y a ter bestrijding van a v i d h y a geldt het belang van de volgende stelling: het onderwerp van een beschrijving moet voorafgaan aan datgene wat er betrekking op heeft (het predikaat). Je zegt niet: vegetarisch eten en je aan de regels houden is K r i s h n a -bewustzijn. Er zijn er zoveel die dat doen en niets van K r i s h n a afweten. Wel kan je zeggen: K r i s h n a bewustzijn omvat vegetarisch eten en regulerende beginselen. Zo moeten we ook bedenken: K r i s h n a(-C a i t a n y a) is een zingende filosoof. Dit wil niet zeggen dat je als zingende filosoof een echte K r i s h n a bent. Deze regel in het vooropstellen van het onderwerp in n i m i t t a, (materieel: vegetarisch is K r i s h n a ) , vindt men terug in het idee dat K r i s h n a aan alles vooraf moet gaan (en dus ook aan de schepping) en in de heuristiek, de vuistregel, van de v a i s h n a v a ' s die stellen: K r i s h n a is jou, maar jij bent niet K r i s h n a (zie B.G. 9:4 en 9:15, S.B. 2.9:33).

 

4.32 Al deze verschillende vormen van offeren worden aanbevolen in de Veda's en alle worden ze geboren uit verschillende vormen van werk. Weet je die dan zul je worden verlost.

T o e l i c h t i n g

De verschillende soorten offers, de verschillende soorten arbeid, de drie nivo's van realisatie en de drie geaardheden der natuur hebben allen met elkaar te maken. Verderop in de G î t â gaat K r i s h n a hier uitgebreid op in (B.G. 14 & 18). Wat tot zo ver van belang is, is te weten dat er naar ieders eigen aard en voorkeur van arbeid methoden van offeren zijn die ieder afzonderlijk naar K r i s h n a leiden. Steeds is het doel hetzelfde: bevrijd te raken uit de materiële verstriktheid door zelfrealisatie in toewijding. Van belang is het onderscheid tussen de verlichting, k a i v a l y a en m u k t i, ookwel m o k s a genoemd, hetgeen staat voor bevrijding uit de stoffelijke bepaaldheid. Verlichting is die toestand van het levend wezen die ontstaat bij het opgeven van begeerten. K r i s h n a: vihâya kâmân... sa santima dhigachati: verzaken van begeerte brengt de vrede (B.G. 2:71). Dan realiseert men zich God. Raakt men door verzaking van zijn begeerten verlicht, dan is men dus nog niet bevrijd. M o k s a is het eindresultaat van de weg der verlichting, k a i v a l y a - p a n t h â genoemd (S.B. 2.3:12). Het is te vergelijken met het onderweg zijn naar een bepaalde bestemming met een voertuig. Het doel van de God-realisatie is tot realisatie van, nogmaals, de s v a r u p a te komen in relatie tot K r i s h n a; dat is de reisbestemming. De wil om op weg te gaan heet dus k a i v a l y a, of transcendentie, een begrip, centraal in de filosofie van Patanjali (II.25), dat het dichtst bij het woord emancipatie staat. Door het vaste besluit zich op weg naar K r i s h n a te begeven is er sprake van verlichting van de dwalende geest die zich willekeurig naar de nukken van de begeerte moest schikken maar bevrijd daarvan door spirituele kracht, a n t a r a n g a - s a k t i, tot ontwikkeling moet komen. Heer C a i t a n y a: tatrâr pitâ nyamitah smârane nakâlah: daarin (in de heilige namen) gegeven en beperkt: heugenis zonder overwegingen (Siksâstaka vers 2). K â l a h heeft betrekking op de door de tijd bewogen materiëel bepaalde geest die zijn rust vindt in de heiligheid. Traditioneel parafraseert men de regel als: 'er zijn geen vaste regels voor het chanten van de namen' om uitdrukking te geven aan de vrijheid van de zelfverwerkelijking. Zonder overwegingen heet bij Patanjali yogah citta vrtti nirodhah (I.2): in de y o g a gaat het erom de geest stil te leggen, het denken tot een goed einde te brengen, of zoals filosofen het zeggen te komen tot een goede sluitrede. In die stilte van het denken ontstaat dan de verlichting en de vrijheid van zelfverwerkelijking. Dat het denken steeds weer opnieuw op gang komt maakt het noodzakelijk aktief de heiligheid dienstbaar te zijn en dus uiteindelijk K r i s h n a te gaan dienen. P r a b h u p â d a stelt hierover bij het bespreken van de realisatie van Kardama Muni (S.B. 3.21:13):

'Volgens de monisten bereikt de y o g i die eenwordt met het Allerhoogste en zijn individuele bestaan (ego-bewustzijn) verliest, het hoogste stadium, genaamd k a i v a l y a . Maar in feite is het stadium van de realisatie van de Persoonlijkheid van God k a i v a l y a'.

Het is duidelijk dat verlicht raken (in K a l i- y u g a)niet zomaar een aangename zaak is. Verzaakt men zijn begeerte uit verlangen naar vrede, dan wil dat nog niet zeggen dat de relatie met God dan in één keer helemaal voor elkaar is. Hoewel Hijzelf de eeuwige gelukzaligheid en het zuivere bewustzijn is, is wat men in eerste instantie merkt van Hem niet zelden het tegendeel: ongelukkigheid en een verwarde geest. Dit komt door de konditioneringen van het (moderne) materiële leven. De aard van de tijdrelatie met K r i s h n a is zo dat gewoonten hun eigen macht uitoefenen en de ziel, net als bij een verslaving, onweerstaanbaar drijven tot herhaling van de gewoonte. Dus ookal zegt de verslaafde 'ik zal het nooit meer doen' of 'ik wil het niet meer', dan is dat alleen nog maar iets van de geest. Het begrip d h a r m a impliceert dat het lichaam moet luisteren. De materiële conditionering is een eigen wil van het lichaam die gebaseerd is op dierlijke motieven van eten, slapen , vechten/vluchten en zich voortplanten. K a i v a l y a betekent dat men zich de wereld van de Heer bewust wordt en inziet dat een gecultiveerd mens (â r y a n) zijn, heel wat anders is dan als een dier de vrijheid huldigen of het beest om zeep helpen. Emancipatie door verlichting van begeerte wil zeggen dat men naar eigen aard werkzaamheden leert verrichten die niet op baatzucht en zinsbevrediging zijn gebaseerd, maar op dienstbaarheid en regulatie. Omdat men in allerlei indirekte vormen van toewijding verstrikt raakt in het materiële leven is er dus bij het simpele besluit van verzaking ter wille van het doel zonder meer geen sprake van zuivere toewijding of bevrijding. Zo komt men tot het besef dat men nà zijn verlichting, iets dat heel spontaan kan gebeuren ( satori genaamd in het zenboeddhisme), n.a.v. een sterke emotionele schok b.v., men eerst in het onpersoonlijk bereik de geest op orde moet zien te brengen, vervolgens dat men met 'boven' op de plaats waar men zich bevindt een zinvol idee van toewijding moet ontwikkelen en dat men ten slotte zich moet afvragen wat het einddoel van de aktiviteiten is en hoe men met de volheid van die goddelijkheid zinvol gedrag kan ontwikkelen. Dit alles heet in één woord k a r m a. Voor zover men nog ergens aan vastzit is het gewoon k a r m a, voor zover men zich nog vergist is het v i k a r m a, en voor zover men er in slaagt iets van de heiligheid (via de geaardheid goedheid) terecht te brengen is het a k a r m a. Wie zonder illusies wil leven moet dan konstateren: dienstbaarheid aan K r i s h n a is het leven zoals het zijn moet: zelfverwerkelijking.

 

4.33 O tuchtiger van de vijand, het offeren van kennis is hoger dan het offeren van aardse goederen, o zoon van Prthâ, uiteindelijk stijgt het offeren van werk ten top in bovenzinnelijke kennis.

T o e l i c h t i n g

Het lijkt zo vanzelfsprekend dat kennis de motor is achter de gang naar K r i s h n a. De praktijk leert het echter anders. Met een half inzicht zijn hele volksstammen bezig voor de duur van een halve eeuwigheid om de verdere ontwikkeling van kennis tegen te houden. De heelheid van K r i s h n a is ronduit zo angstwekkend (zie A r j u n a 's realisatie van K r i s h n a's universele gedaante: B.G. 11) dat de hele kultuur zich wel eens doet kennen als één grote ontkenning van de goddelijkheid, terwijl deze goddelijkheid er nou juist de oorsprong van is. Dit hangt allemaal samen met een traumatisch bewustzijn in relatie tot allerlei halfgoden en mindere persoonlijkheden dan K r i s h n a Zelf. Het duurt lang voor men Hem in allen kan herkennen. Weet men niet goed wat het doel is, dan raakt men op een dwaalspoor vanwege de twijfel die voortspruit uit het traditionele afknappen op het besef zelf God niet te zijn (zie 2.41-44). De onwetende die tot het inzicht kwam niet de onfeilbare godheid te zijn die men zich had ingebeeld, komt makkelijk tot de konklusie dat een ander het dus ook nooit kan zijn. Een God die niet een persoon is is ook geen voorbeeld en dus verzandt men in agnostische houdingen die de hele mystiek maar als flauwe kul afdoen. Helaas, voor hen, is ook deze houding niet bestendig, aangezien K r i s h n a zelf erin gespecialiseerd is om het levend wezen, de mens zeker, onder de indruk te brengen. Hij verzorgt niet alleen een fraai pandemonium als men afdwaalt, Hij verzorgt ook het Grote Mysterie, rahasyam uttamam (4.3) als men dat demonische wil afwijzen. Dit bovenzinnelijk Mysterie kunnen we natuurlijk niet op papier vastleggen, aangezien het wat betreft het individu allemaal op Zijn wil aankomt. Deze werkt voor iedereen weer anders. Wat voor de één een bewijs van God is, is voor de ander een bewijs van de duivel. Ieder godsbewijs dat men aanvoert is door zijn persoonlijke uitzonderlijkheid automatisch niet induktief of algemeen geldig naar de normen van het materialisme. Wat K r i s h n a in dit vers duidelijk maakt is dat kennis echter van de ziel en de Godspersoon de sleutel is tot het oplossen van de kwestie van het k a r m a. Zoals Hij hier zegt is a k a r m a de culminatie van het offeren en niet realiseerbaar zonder de ontwikkeling van bovenzinnelijke kennis. Men moet dan de kennis die in dit boek staat b.v. niet gelijk stellen aan de kennis uit eigen ervaring. Als er een overeenkomst bestaat is dat mooi meegenomen. Meestal echter is er nauwlijks iemand te vinden die zichzelf helemaal kan terugvinden in het verhaal van een ander. Als men er toch in slaagt is dat nog steeds een reden tot bezorgdheid. Het gaat immers om de zelfrealisatie. De prediking van éénwording is m â y â v â d a, begaan zijn met illusie. Steeds moet men er alert op zijn met de Grote Eenheid die K r i s h n a is niet de persoonlijke onderscheidingen uit het oog te verliezen. Zielen behoren van elkaar te verschillen en hun eenheid in de Hoogste Persoonlijkheid van God Heer K r i s h n a te vinden en nergens anders, willen ze nuchter ( d h i r a, onaangedaan) zijn.

Als het gaat over de vooruitgang, de kwaliteit van de beschaving, de ontwikkeling van (de ontvankelijkheid voor) de intelligentie en het nastreven van algemeen welzijn en geluk, moet men naar bovenstaande redenering overeenkomstig wat K r i s h n a zegt bij het brengen van offers het kennisaspekt vooropstellen en daarbij inzien dat zonder b h a k t i men a.h.w. een mooie auto voor de deur heeft, maar geen rijbewijs. Als men weet wie Yajna, de Heer van het offer is, weet men ook wat toewijding is (zie 4.24). Het verlangen naar zuivere toewijding in volledige overgave van lichaam, geest en familie om K r i s h n a te ontdekken als vader, moeder, minnaar zoon en Heer, wordt bezongen door Bhaktivinoda Thâkura in Manasa Deha Geha

 

 

 

 

 

 

 

MÂNASA DEHA GEHA

(1)

mânasa deha, geha, jo kichu mor (A III G A III A M7 I Bm I A I)

arpilû tuwâ pade, nanda-kisor! (Fm#I Bm I E D M7 E A ) (h)

(2)

sampade vipade, jîvane-marane (E I Fm# I D A 7 I BmA) (h)

dây mama gelâ, towâ o-pada barane (A G I A I Bm D A) (h)

(3)

mârobi râkhobi - jo icchâ tohârâ (A III G A III A M7 I Bm I A I)

nitya-dâsa prati tuwâ adhikârâ (Fm# I Bm I E D M7 E A ) (h)

(4)

janmâobi moe icchâ jadi tor (E I Fm# I D A 7 I BmA) (h)

bhakta-grhe jani janma hau mor (A G I A I Bm D A) (h)

(5)

kîta janma hau jathâ tuwâ dâs (A III G A III A M7 I Bm I A I)

bahir mukha brahma-janme nâhi âs (Fm#I Bm I E D M7 E A ) (h)

(6)

bhukti-mukti-sprhâ vihîna je bhaktab (E I Fm# I D A 7 I BmA) (h)

labhaite tâko sanga anurakta (A G I A I Bm D A) (h)

(7)

janaka, jananî, dayata, tanay (A III G A IIIA M7 I Bm I A I)

prabhu, guru, pati - tuhû sarva-moy (Fm#I Bm I E D M7 E A ) (h)

(8)

bhakativinoda kohe, suno kâna! (E I Fm# I D A 7 I BmA) (h)

râdhâ-nâtha! tuhû hâmâra parâna (A G I A I Bm D A) (h)

 

 

GEEST, LICHAAM EN FAMILIE

(1)

Geest, lichaam en familie, (A III G A III )

wat ook het mijne is, ( A M7 I Bm I A I)

'k gaf me aan uw voeten over, (Fm#I Bm I E )

jeugdige zoon van Nanda. (D M7 E A)(h)

(2)

In voorspoed of in tegenspoed,(E I Fm# I )

levend of in de dood, ( D A 7 I BmA) (h)

de ellende verdween door slechts te kiezen, (A G I A I)

voor uw beschutting. (Bm D A) (h)

(3)

Versla me of bescherm mij, (A III G A III )

I zoals U het wilt,( A M7 I Bm I A I)

want U bent de meester van, (Fm#I Bm I E )

Uw eeuwige dienaar. (D M7 E A)(h)

(4)

Als U het zo wenst,(E I Fm# I )

dat ik herboren wordt, ( D A 7 I BmA) (h)

laat dat dan gebeuren in, (A G I A I)

het huis van een toegewijde. (D M7 E A)(h)

(5)

Al keer ik als een worm terug,(A III G A III )

als ik maar Uw dienaar mag zijn, ( A M7 I Bm I A I)

Ik verlang niet een geboorte als Brahma, (Fm# I Bm I E )

die zich tegen U keert. (D M7 E A)(h)

(6)

Ik verlang naar het gezelschap,(E I Fm I )

van die toegewijde, ( D A 7 I BmA) (h)

die geheel vrij van verlangen is, (A G I A I)

naar werelds plezier of bevrijding. (D M7 E A)(h)

(7)

Vader, moeder en minnaar, (A III G A III )

zoon en mijn Heer, ( A M7 I Bm I A I)

leraar en echtgenoot, Fm# I Bm I E )

U bent alles voor mij. (D M7 E A ) (h)

(8)

Bhaktivinod Thâkur zegt, (E I Fm# I )

O Kâna, luister hiernaar, ( D A 7 I Bm A) (h)

O Heer van Râdhâ, (A G I A I)

bent mijn leven en mijn ziel! (D M7 E A)(h)

 

 

Melodie:
(N.B.Audio-file is getransponeerd)

 

Audiofile 

Akkoorden

 

 

 

next