regelbalk



 

Canto 8

Jaya Râdhâ Mâdhava 1

 

 

Hoofdstuk 9: De Heer Verschijnt als een Mooie Vrouw om de Nectar uit te Delen

(1) S'rî S'uka zei: 'Toen de Asura's de nectar voor elkaars neus wegkaapten en elkaar toewierpen, werden ze zich aldus gedragend als dieven, zeer vijandig. Ze zagen toen [de Heer in de gedaante van] een vrouw [genaamd Mohinî-mûrti] op zich afkomen. (2) 'Wat een figuur, welk een gratie en jeugdigheid!' zeiden ze, zich haastend om Haar aandacht te trekken met hun harten vol van verlangen om met Haar te slapen. (3) 'Wie ben Jij met Je lotusblaadjesogen? Waar kom Je vandaan en waarom kwam Je hier? Bij wie hoor Je, o Jij met Je prachtige dijen die onze geesten op hol brengt, zeg het ons alsjeblieft! (4) Noch wij, noch enige onsterfelijke persoon, demon, vervolmaakte ziel, schepsel van de hemel, eerbiedwaardige persoon of heerser van het universum, kent Jou of heeft Je ooit aangeraakt, om nog maar te zwijgen van welk normaal mens ook. (5) De hemel zij geprezen dat ze ons Jou gestuurd hebben, o Jij met Je fraaie wenkbrauwen. Is Jouw genade er niet om dat te brengen wat de zinnen en geest van allen behaagt die van vlees en bloed zijn? (6) O verpletterende schoonheid, vorm Jij dan misschien voor ons het geluk waarmee we onze groeiende meningsverschillen uit de wereld kunnen helpen wat betreft deze zaak [van de nectar], waarin we als familieleden, o slanke schone, almaar vijandiger tegenover elkaar komen te staan? (7) Kan Je er alsjeblieft voor zorgen dat [de nectar] rechtvaardig en onpartijdig wordt verdeeld onder ons, capabele en geschikte broeders, die nazaten zijn van Kas'yapa?'

(8) Ze aankijkend met een glimlach en bekoorlijke blikken, sprak de illusie van vrouwelijke schoonheid die een incarnatie van de Heer was, aldus verzocht, de volgende woorden tot de Daitya's. (9) De Allerhoogste Heer zei: 'Hoe kan het zo zijn dat jullie, nazaten van Kas'yapa, er allemaal in geloven omgang te hebben met een vrouw als Ik die achter mannen aanloopt, want dat op vrouwen gericht zijn is iets dat je bij de wijzen nooit zult aantreffen! (10) O vijanden van de Sura's, de wijzen zijn het er over eens dat jakhalzen en onkuise vrouwen, die er kortstondige relaties op nahouden, [steeds] aan een nieuwe, verse partner denken.'

(11) S'rî S'uka zei: 'Zich aldus met hen vermakend, voelden de Asura's zich lachend allen op hun gemak bij Haar en overhandigden ze met een ernstig gezicht de pot met nectar. (12) Toen de Heer de pot met amrit in ontvangst nam sprak Hij met een lief lachje de woorden: 'Als jullie beloven Me te accepteren ongeacht of Ik nu eerlijk of niet eerlijk tewerk ga, zal Ik de nectar verdelen.' (13) Na ze Haar dat hoorden zeggen, stemden de Asuraleiders, zonder er verder bij na te denken, ermee in en zeiden ze: 'Vooruit dan maar!' (14-15) Ze begonnen te vasten, baadden zich, deden uitgietingen van ghee in het vuur, waren van liefdadigheid voor de koeien, de brahmanen en vele anderen, volbrachten plechtigheden naar brahmaans voorschrift, dosten zich uit naar hun smaak in nieuwe kleren, deden sieraden om en gingen toen gezamenlijk zitten op zitplaatsen van kus'agras dat was neergelegd naar het oosten. (16-17) Toen de Sura's en Daitya's aldus  [ook] met hun gezichten naar het oosten gewend, uitgedost met bloemenslingers daar zo zaten met lampen in een offerperk dat volhing met wierook, trad Zij daar binnen met het vat omhooggehouden, o heerser van de mensen. Met Haar jeugdige, rusteloze ogen, het geluid van Haar tinkelende enkelbelletjes en Haar goedgevulde borsten, schreed Ze langzaam voort met een prachtige sari om Haar volle heupen en Haar dijen die leken op olifantenslurven. (18) Kijkend naar Haar, de Opperheer die met gouden oorbellen, bekoorlijke oren, neus, wangen en gezicht zich voordeed als de vriendin van de Godin, waren ze er allen door betoverd hoe Ze hen glimlachend aankeek terwijl Haar sari lichtjes wuifde over Haar borsten. (19) Het als een misrekening beschouwend om de nectar te geven aan de demo nen die zo wreed zijn als slangen, deelde de Onfeilbare het niet aan hen uit. (20) Een verschillende rij voor iedere groep afzonderlijk regelend, liet de Meester van het Universum ieder van hen ordentelijk aan zijn eigen kant plaatsnemen. (21) Met de pot in Haar handen misleidde Ze de Daitya's met mooie woorden en liet Ze degenen die verderop zaten [tegenover hen, de Sura's] drinken van de nectar die ze zou vrijwaren van ouderdom, dood en gebrekkigheid. (22) De Asura's die het verafschuwden met een vrouw te vechten, beheersten zich in hun gevoelens voor Haar zoals ze beloofd hadden, o Koning, en hielden zich gedeisd. (23) Bang de vriendschap met Haar te verbreken voelden ze zich, bewogen door het grootste respect, allen verplicht en zeiden ze niet het geringste dat Haar zou kunnen mishagen. (24) Hij die de hemellichten verduistert [Râhu] doste zich uit als een van de halfgoden en ging tussen hen zitten om van de nectar te drinken, maar hij werd, door zon en maan [de goddelijkheid van het ego en het gevoel dat hij verduistert], snel ontdekt. (25) Zo gauw hij zich aan de nectar tegoed deed werd Râhu's hoofd er door de Heer met Zijn messcherpe cakra afgesneden. Het onthoofde lichaam, dat niet door de nectar werd bereikt, viel ter plekke dood neer. (26) Het hoofd had echter de onsterfelijkheid bereikt en werd door Heer Brahmâ erkend als een planeet. Het is diezelfde Râhu die tijdens verduisteringen [gedurende de veranderingen van de maan, het licht van] de zon en maan vijandig verjaagt [zie ook 5.24: 1-3, 6.6: 37 en 6.18: 12-14].

(27) Toen de goddelijken bijna de nectar opgedronken hadden, onthulde de Allerhoogste Heer Hari, Hij die alle werelden het beste toewenst, [nogmaals] Zijn oorspronkelijke gedaante in de aanwezigheid van al de Asura's en hun aanvoerders. (28) Hoewel de Sura's en Asura's allen deelden in dezelfde plaats, tijd, doel, oorzaak, handelingen en ambities, bereikten ze dus niet hetzelfde resultaat. De godvrezenden bereikten met gemak de nectar omdat de zegening van het saffraan van de lotusvoeten de hunne was, maar de Daitya's lukte dat niet [vergelijk B.G. 4: 11]. (29) Wat men ook doet ter wille van zijn eigen leven en welzijn, zijn menselijke activiteiten, ideeën en woorden met betrekking tot het eigen lichaam en de eigen familie die allemaal van voorbijgaande aard zijn [asat, 'onwaar']. Die zaken vormen allemaal je gescheidenheid. Maar hetzelfde wordt iets feitelijks en permanents als het niet in gescheidenheid wordt gedaan [als men niet faalt in zijn toewijding tot de Heer], want dan ontwikkelt het zich tot dat wat men het 'de wortels water geven' noemt, het bezig zijn met wat iedereen ten goede komt [zie 8.5: 49 en B.G. 3: 10].'
 

 

next                          

 

 

 
Derde herziene editie, geladen 13  juni, 2019.

 

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rî S'uka zei: 'Toen de Asura's de nectar voor elkaars neus wegkaapten en elkaar toewierpen, werden ze zich aldus gedragend als dieven, zeer vijandig. Ze zagen toen [de Heer in de gedaante van] een vrouw [genaamd Mohinî-mûrti] op zich afkomen.
S'rî S'uka zei: 'Toen zij, de Asura's, elkaar de nectar voor de neus wegkaapten en het elkaar toewerpend zodoende, zich gedragend als dieven, zeer vijandig werden, zagen ze [de Heer in de gedaante van] een zeer mooie vrouw [genaamd Mohinî-mûrti] op zich afkomen. (Vedabase)

 

Tekst 2

'Wat een figuur, welk een gratie en jeugdigheid!' zeiden ze, zich haastend om Haar aandacht te trekken met hun harten vol van verlangen om met Haar te slapen.

'Wat een lijf, welk een luister en wat een jeugdige schoonheid heeft Ze!' zeiden ze, in hun harten erop belust met haar te slapen terwijl ze zich haastten haar aandacht te trekken.  (Vedabase)

 

Tekst 3

'Wie ben Jij met Je lotusblaadjesogen? Waar kom Je vandaan en waarom kwam Je hier? Bij wie hoor Je, o Jij met Je prachtige dijen die onze geesten op hol brengt, zeg het ons alsjeblieft!

'Wie ben jij met je prachtige lotusblaadjes van ogen en vanwaar en waarom kwam je naar hier; en, o prachtige dijen die onze geesten op hol brengen, bij wie hoor je, zeg het ons alsjeblieft!  (Vedabase)

 

Tekst 4

Noch wij, noch enige onsterfelijke persoon, demon, vervolmaakte ziel, schepsel van de hemel, eerbiedwaardige persoon of heerser van het universum, kent Jou of heeft Je ooit aangeraakt, om nog maar te zwijgen van welk normaal mens ook.

Noch wij, noch enige goddelijke persoon, demon, volmaakte ziel, schepsel van de hemel of eerbiedwaardige heeft jou ooit in handen gekregen en je gekend, om nog maar te zwijgen van dit of dat plaatselijke baasje in de menselijke samenleving. (Vedabase)

  

Tekst 5

De hemel zij geprezen dat ze ons Jou gestuurd hebben, o Jij met Je fraaie wenkbrauwen. Is Jouw genade er niet om dat te brengen wat de zinnen en geest van allen behaagt die van vlees en bloed zijn?

De voorzienigheid zij geprezen, o schone wenkbrauwen, dat ze ons jou gestuurd heeft; is jouw genade er niet om dat aan te dragen wat de zinnen en geesten behaagt van allen die van vlees en bloed zijn? (Vedabase)

 

Tekst 6

O verpletterende schoonheid, vorm Jij dan misschien voor ons het geluk waarmee we onze groeiende meningsverschillen uit de wereld kunnen helpen wat betreft deze zaak [van de nectar], waarin we als familieleden, o slanke schone, almaar vijandiger tegenover elkaar komen te staan?

O verpletterende schoonheid, zou jij dan misschien het geluk zijn voor ons waarmee we onze groeiende meningsverschillen uit de wereld kunnen helpen wat betreft deze zaak [van de nectar], waarin we als familieleden almaar vijandiger tegenover elkaar komen te staan, o slanke schone? (Vedabase)

 

Tekst 7

Kan Je er alsjeblieft voor zorgen dat [de nectar] rechtvaardig en onpartijdig wordt verdeeld onder ons, capabele en geschikte broeders, die nazaten zijn van Kas'yapa?'

Draag er alsjeblieft zorg voor dat we met ons allen, als capabele en geschikte broeders en nazaten van Kas'yapa, kunnen rekenen op een rechtvaardige en onpartijdige verdeling [van de nectar].' (Vedabase)

 

Tekst 8

Ze aankijkend met een glimlach en bekoorlijke blikken, sprak de illusie van vrouwelijke schoonheid die een incarnatie van de Heer was, aldus verzocht, de volgende woorden tot de Daitya's.

Als een zelfbewuste vrouw hen gadeslaand met een bekoorlijke glimlach, sprak toen de illusie van de vrouwelijke schoonheid die de incarnatie van de Heer was, tot de erop aandringende Daitya's. (Vedabase)

 

Tekst 9

De Allerhoogste Heer zei: 'Hoe kan het zo zijn dat jullie, nazaten van Kas'yapa, er allemaal in geloven omgang te hebben met een vrouw als Ik die achter mannen aanloopt, want dat op vrouwen gericht zijn is iets dat je bij de wijzen nooit zult aantreffen!

De Allerhoogste Heer zei: 'Hoe kunnen jullie, nazaten van Kas'yapa, er nu met z'n allen geloof aan hechten omgang te hebben met een blikvanger als Ik; dat op vrouwen gericht zijn is iets wat je bij de wijzen nooit zult aantreffen. (Vedabase)

 

Tekst 10

O vijanden van de Sura's, de wijzen zijn het er over eens dat jakhalzen en onkuise vrouwen, die er kortstondige relaties op nahouden, [steeds] aan een nieuwe, verse partner denken.'

Zij zijn het er allen over eens dat apen en honden, o vijanden van de Sura's, en met name onafhankelijke vrouwen, er slechts kortstondige relaties op nahouden, ze zien steeds weer uit naar een nieuwe partner.' (Vedabase)

 

Tekst 11

S'rî S'uka zei: 'Zich aldus met hen vermakend, voelden de Asura's zich lachend allen op hun gemak bij Haar en overhandigden ze met een ernstig gezicht de pot met nectar.
S'rî S'uka zei: 'Aldus zich met hen vermakend wekte Ze, al de Asura's aan het lachen brengend, vertrouwen, ondanks het feit dat Ze Zich zo serieus opstelde. En zo overhandigden ze Haar toen het vat vol nectar. (Vedabase)
  

Tekst 12

Toen de Heer de pot met amrit in ontvangst nam sprak Hij met een lief lachje de woorden: 'Als jullie beloven Me te accepteren ongeacht of Ik nu eerlijk of niet eerlijk tewerk ga, zal Ik de nectar verdelen.'

Vervolgens de pot met amrit in bezit nemend sprak de Heer met een gemaakte glimlach bij al Zijn schoonheid en woorden: 'Als jullie Me beloven te accepteren wat Ik ook moge doen, eerlijk of niet, dan zal Ik een ieder van jullie zijn deel van de nectar geven'. (Vedabase)

 

Tekst 13

Na ze Haar dat hoorden zeggen, stemden de Asuraleiders, zonder er verder bij na te denken, ermee in en zeiden ze: 'Vooruit dan maar!'

Haar aangehoord hebbend stemden zij, de aanvoerders van de Asura's met hun hoofd vol van haar, in met de woorden die ze sprak en zeiden ze: 'Zo moet het dan maar!' (Vedabase)

 

Tekst 14-15

Ze begonnen te vasten, baadden zich, deden uitgietingen van ghee in het vuur, waren van liefdadigheid voor de koeien, de brahmanen en vele anderen, volbrachten plechtigheden naar brahmaans voorschrift, dosten zich uit naar hun smaak in nieuwe kleren, deden sieraden om en gingen toen gezamenlijk zitten op zitplaatsen van kus'agras dat was neergelegd naar het oosten.

Ze begonnen toen te vasten, baadden zich, deden uitgietingen van ghee in het vuur, waren van liefdadigheid jegens de koeien, de brahmanen en wie ook meer, volbrachten plechtigheden naar brahmaans voorschrift, dosten zich uit naar hun smaak met het nieuwste en het fijnste en zaten in vol ornaat allen neer op kus'a zitplaatsen die ieder op het oosten gericht waren.  (Vedabase)

 

Tekst 16-17

Toen de Sura's en Daitya's aldus [ook] met hun gezichten naar het oosten gewend, uitgedost met bloemenslingers daar zo zaten met lampen in een offerperk dat volhing met wierook, trad Zij daar binnen met het vat omhooggehouden, o heerser van de mensen. Met Haar jeugdige, rusteloze ogen, het geluid van Haar tinkelende enkelbelletjes en Haar goedgevulde borsten, schreed Ze langzaam voort met een prachtige sari om Haar volle heupen en Haar dijen die leken op olifantenslurven.

Met al de Sura's en Daitya's, die met hun gezichten aldus naar het oosten gewend neerzaten, allen uitgedost met bloemenslingers en lampen in een perk dat volhing met wierook, kwam toen daar, o heerser der mensen, het vat omhooghoudend, zij binnen, met haar jeugdige, rusteloze ogen, het geluid van haar tinkelende enkelbelletjes en haar goedgevulde borsten, langzaam voortschrijdend met een prachtige sari om haar volle heupen en haar dijen die leken op olifantenslurven. (Vedabase)

  

Tekst 18

Kijkend naar Haar, de Opperheer die met gouden oorbellen, bekoorlijke oren, neus, wangen en gezicht zich voordeed als de vriendin van de Godin, waren ze er allen door betoverd hoe Ze hen glimlachend aankeek terwijl Haar sari lichtjes wuifde over Haar borsten.

Haar aanschouwend, de Opperheer die met gouden oorbellen, bekoorlijke oren, neus, wangen en gezicht zich voordeed als de vriendin van de Godin, waren ze allen erdoor betoverd hoe Ze hen glimlachend aankeek terwijl Haar sari lichtjes wuifde over haar borsten. (Vedabase)

 

Tekst 19

Het als een misrekening beschouwend om de nectar te geven aan de demonen die zo wreed zijn als slangen, deelde de Onfeilbare het niet aan hen uit.

Maar het als een misrekening beschouwend van het geven van melk aan slangen om de nectar uit te reiken aan het stel kwaadaardige demonen, deelde de Onfeilbare er geen druppel van uit. (Vedabase)

 

Tekst 20

Een verschillende rij voor iedere groep afzonderlijk regelend, liet de Meester van het Universum ieder van hen ordentelijk aan zijn eigen kant plaatsnemen.

De beide partijen in twee rijen rangschikkend liet de Meester van het Universum hen ieder aan zijn hun kant ordentelijk plaatsnemen. (Vedabase)

 

Tekst 21

Met de pot in Haar handen misleidde Ze de Daitya's met mooie woorden en liet Ze degenen die verderop zaten [tegenover hen, de Sura's] drinken van de nectar die ze zou vrijwaren van ouderdom, dood en gebrekkigheid.

De Heer met de nectar die de Daitya's met mooie woorden aan het lijntje hield deed hen die aan de andere kant zaten van de nectar drinken die ze zou vrijwaren van ouderdom, dood en gebrekkigheid. (Vedabase)

 

Tekst 22

De Asura's die het verafschuwden met een vrouw te vechten, beheersten zich in hun gevoelens voor Haar zoals ze beloofd hadden, o Koning, en hielden zich gedeisd.

De Asura's, naar wat ze beloofd hadden, beheersten zich, o Koning, en hielden zich koest met het idee dat het verfoeilijk is om tegen een vrouw te vechten. (Vedabase)

 

Tekst 23

Bang de vriendschap met Haar te verbreken voelden ze zich, bewogen door het grootste respect, allen verplicht en zeiden ze niet het geringste dat Haar zou kunnen mishagen.

Bang dat ze de band van vriendschap met haar zouden breken voelden ze zich, bewogen door eer en het grootste respect, allen verplicht aan haar en zeiden ze niet het geringste dat haar zou kunnen mishagen. (Vedabase)

 

Tekst 24

Hij die de hemellichten verduistert [Râhu] doste zich uit als een van de halfgoden en ging tussen hen zitten om van de nectar te drinken, maar hij werd, door zon en maan [de goddelijkheid van het ego en het gevoel dat hij verduistert], snel ontdekt.

Hij die de hemellichten verduistert [Râhu] doste zich uit als een van de goddelijken en ging tussen de godsbewusten zitten om van de nectar te drinken maar, bij zon en maan, werd hij snel ontdekt. (Vedabase)

 

Tekst 25

Zo gauw hij zich aan de nectar tegoed deed werd Râhu's hoofd er door de Heer met Zijn messcherpe cakra afgesneden. Het onthoofde lichaam dat niet door de nectar werd bereikt, viel ter plekke dood neer.

Op het moment dat hij zich aan de nectar laafde werd Râhu's hoofd er door de Heer met Zijn messcherpe cakra afgesneden, maar het onthoofde lichaam dat de nectar niet had bereikt, viel ter plekke dood neer. (Vedabase)

 

Tekst 26

Het hoofd had echter de onsterfelijkheid bereikt en werd door Heer Brahmâ erkend  als een planeet. Het is diezelfde Râhu die tijdens verduisteringen [gedurende de veranderingen van de maan, het licht van] de zon en maan vijandig verjaagt [zie ook 5.24: 1-3, 6.6: 37 en 6.18: 12-14].

Het hoofd dat aldus de onsterfelijkheid had bereikt werd door Heer Brahmâ herkend als een planeet en het is diezelfde Râhu die tijdens verduisteringen [of met maanfasen] de zon en maan vijandig verdringt [zie ook 5.24: 1-3, 6.6: 37 en 6.18: 12-14]. (Vedabase)

 

Tekst 27

Toen de goddelijken bijna de nectar opgedronken hadden, onthulde de Allerhoogste Heer Hari, Hij die alle werelden het beste toewenst, [nogmaals] Zijn oorspronkelijke gedaante in de aanwezigheid van al de Asura's en hun aanvoerders.

Toen de goddelijken bijna met het drinken van de nectar klaar waren onthulde de Allerhoogste Heer Hari, Hij die alle werelden het beste toewenst, in de aanwezigheid van de Asura's en hun leiders, Zijn oorspronkelijke gedaante. (Vedabase)

 

Tekst 28

Hoewel de Sura's en Asura's allen deelden in dezelfde plaats, tijd, doel, oorzaak, handelingen en ambities, bereikten ze dus niet hetzelfde resultaat. De godvrezenden bereikten met gemak de nectar omdat de zegening van het saffraan van de lotusvoeten de hunne was, maar de Daitya's lukte dat niet [vergelijk B.G. 4: 11].

Hoewel de Sura's en Asura's al met al één waren wat betreft de plaats, de tijd, het doel, de oorzaak, de handelingen en de ambities, waren ze niet gelijk in het resultaat dat ze behaalden; de godvrezenden bereikten met gemak de nectar ermee omdat de zegening van het saffraan van de lotusvoeten de hunne was, maar dat gold niet voor de Daitya's [vergelijk B.G. 4: 11]. (Vedabase)

 

Tekst 29

Wat men ook doet ter wille van zijn eigen leven en welzijn, zijn menselijke activiteiten, ideeën en woorden met betrekking tot het eigen lichaam en de eigen familie die allemaal van voorbijgaande aard zijn [asat, 'onwaar']. Die zaken vormen allemaal je gescheidenheid. Maar hetzelfde wordt iets feitelijks en permanents als het niet in gescheidenheid wordt gedaan [als men niet faalt in zijn toewijding tot de Heer], want dan ontwikkelt het zich tot dat wat men het 'de wortels water geven' noemt, het bezig zijn met wat iedereen ten goede komt [zie 8.5: 49 en B.G. 3: 10].'

Wat men ook doet terwille van zijn eigen leven en welzijn, al die menselijke activiteiten, ideeën en woorden in relatie tot het eigen lichaam en de eigen familie, zijn allen van voorbijgaande aard [asat, 'onwaar'], bestaan allen uit gescheidenheid, maar het zelfde wordt waarlijk iets feitelijks en permanents als het niet in gescheidenheid wordt gedaan - het ontwikkelt zich dan tot dat wat het water geven aan de wortels wordt genoemd dat iedereen ten goede komt [zie 8.5: 49].' (Vedabase)

 

 

 

 

 

 

 

Creative Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
De afbeelding van Mohini is van S.M. Pandit en werd oorspronkelijk gebruikt voor een Beedi sigaretten reclame. Bron.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd  


 

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties