regelbalk



 

Canto 7

Nārada Muni

 

 

Hoofdstuk 11: De Volmaakte Samenleving: Over de Vier Sociale Klassen en de Vrouw

(1) S'rī S'uka zei: 'Toen hij naar het verhaal had geluisterd over hem, [Prahlāda,] de grootste van alle toegewijden, over hem, de meester van de Daitya's zo trouw aan de Heer die de hele wereld in één stap omvat [Urukrama], hij die wordt besproken in de bijeenkomsten van de heiligen, stelde Yudhishthhira, zeer verheugd, opnieuw vragen aan de zoon van Brahmā [Nārada]. (2) S'rī Yudhishthhira zei: 'O grote Heer, ik zou graag vernemen over de sanātana dharma handelingen [de eeuwige, algemene plichten] van onze menselijke samenleving die horen bij de orde van de statusoriėntaties [varnās'rama] waarmee de gewone man een beter leven vindt. (3) U, mijn Heer, bent rechtstreeks de zoon van onze oorspronkelijke vader, de allerhoogste persoon in dit universum [Brahmā]. Van al zijn zonen beschouwt men u als de beste in de verzaking, de yoga en de meditatie. (4) Onder hen die Nārāyana toegewijd zijn bent u de wijze die weet heeft van het meest vertrouwelijke en verheven aspect van het dharma; niemand van de toegewijden is zo genadevol, verheven en vreedzaam als u.'

(5) S'rī Nārada zei: 'Ik breng de Allerhoogste Ongeboren Heer, die in het hele universum het dharma verdedigt, mijn eerbetuigingen. Ik zal uitweiden over het sanātana dharma zoals ik erover vernam uit de mond van Nārāyana. (6) Hij die, verwekt door Dharma Mahārāja in de schoot van Daksha's dochter [Mūrti], [als Nārāyana] nederdaalde samen met een deel van Zichzelf [Nara], volbrengt [tot op de dag van vandaag] voor het heil van alle mensen verzakingen in Badarikās'rama [de plaats van meditatie in de Himalaya's]. (7) O Koning, de geest, het lichaam en de ziel vinden hun volle bevrediging in Bhagavān, de Allerhoogste Heer, die de essentie vormt van alle Vedische kennis, de wortel van alle dharma is en de heugenis van hen die bekend zijn met dat [wat men de wetenschap van de toegewijde dienst noemt]. (8-12) Waarheidsliefde, mededogen, verzaking en reinheid [met de vidhi], tolerantie, onderscheidingsvermogen, kalmte en zelfbeheersing, geweldloosheid, celibaat, vrijgevigheid en studie van de geschriften, oprechtheid, tevredenheid en dienst aan de heiligen [met yama en niyama]; het geleidelijk aan breken met het niet-noodzakelijke, het ernst betrachten met het vermijden van loze praat, zelfonderzoek, het delen van voedsel en drinken met alle levende wezens en het iedereen bovenal beschouwen als deel uitmakend van God, o Pāndava; met te luisteren en te zingen zowel als met het zich heugen van Hem die de toevlucht van al de groten is, bijwonen, vereren en gunstig stemmen, een dienaar zijn, een vriend te zijn en een overgegeven ziel zijn [in bhāgavata dharma]; het bezitten van al de dertig eigenschappen zoals vermeld, is het opperste van het dharma dat de Heer, de Ziel van Allen, behaagt, o Koning [vergelijk B.G. 12: 13-20]. (13) Zij die, op basis van langdurige herbezinning [of formeel middels het ondergaan van de z.g. zestien samskāra's] door [de geestelijke] instructies worden geleid [van de ongeboren Heer Brahmā en zijn leraren], worden tweemaal geborenen genoemd [dvija's] die, rein door hun geboorte en handelingen [op basis van hun opvoeding in normaal gesproken de drie hogere klassen en geļnitieerd met het toekennen van de heilige draad] van aanbidding zijn, hebben kennis van de geschriften en doen aan liefdadigheid. Van hen wordt verwacht dat ze zich gedragen overeenkomstig de status van hun [aan de leeftijd gerelateerde] geestelijke afdelingen [of ās'rama's *]. (14) Voor de brahmanen zijn er de zes [plichten] van het bestuderen van de geschriften en dergelijke [te studeren, te vereren, het leiden van offerplechtigheden en het geven en ontvangen van liefdadigheid] en voor de rest [de overige beroepsgroepen] bestaan er diezelfde zes, minus de plicht van het aanvaarden van liefdadigheid. De middelen van bestaan van de bestuurders [de kshatriya's] die de mensen onderhouden, komen uit het heffen van belastingen en dergelijke [invoerrechten, boetes] bij personen die niet behoren tot degenen die van binnenuit gemotiveerd zijn [de brahmanen]. (15) De vais'ya's [kooplieden] behoren zich bezig te houden met hun beroepsactiviteiten [van landbouw en handel drijven] en moeten zich houden aan wat de brahmanen onderrichten, terwijl de s'ūdra's [de arbeiders] voor hun levensonderhoud de drie soorten tweemaal geborenen boven hen als hun baas van dienst moeten zijn [zie ook B.G. 18: 41-44]. (16) Er  bestaan [naast de drie methoden van lesgeven, offerplechtigheden leiden en liefdadigheid aannemen] vier verschillende soorten van bestaansonderhoud voor hen die van binnenuit gemotiveerd zijn: leven van wat men verwerft zonder te vragen [s'ālīna], van wat men krijgt door erom te vragen [yāyāvara], van wat er achterbleef in de velden [s'ila] en van dat wat er in de winkels en markten door anderen werd afgewezen [uńchana]. De laatstgenoemde soorten zijn beter dan de eerstgenoemde. (17) Als de noodzaak daarvoor niet bestaat, moeten de lagere klassen niet in hun onderhoud [willen] voorzien zoals de hogere klassen dat doen, maar in tijden van nood mag iedereen, met uitzondering van de besturende klasse, overgaan tot het levensonderhoud van iedere andere klasse. (18-20) Rita [eerlijk of moedig] noemt men leven van wat er overbleef, amrita [duurzaam of nectar] heet het leven van wat werd verkregen zonder erom te vragen, van mrita [eindig bezig zijn] is sprake als men vraagt om wat men nodig heeft, terwijl het pramrita [of cultiveren] wordt genoemd als men eet van zijn eigen grond. Het heet satyānrita [tegelijk waar en onwaar] als men handel drijft, maar als brahmanen en kshatriya's die thuis zijn in de Veda in posities ondergeschikt aan de lagere klassen moeten dienen is er sprake van s'va-vrittih [of honds bezig zijn], een manier van doen waar men van moet afzien omdat de wijzen staan voor al de Vedische kennis en de leiders van de staat al de goden belichamen. Met rita of amrita kan men leven en zelfs met mrita, met pramrita of met satyānrita, maar men kan zich nooit verzoenen met een honds bestaan [zie ook B.G. 4: 13]. (21) De brahmaan staat bekend om zijn beheersing van de geest en de zinnen, zijn boetvaardigheid, reinheid, voldoening, vergevingsgezindheid, zijn rechtdoorzee mentaliteit, geestelijke kennis en mededogen, de perfectie van zijn dienst aan de Heer, het Ware Zelf, en zijn waarheidsliefde. (22) Een kshatriya onderscheidt zich door zijn vaardigheid in het vechten, zijn heldhaftigheid en door zijn vastberadenheid, krachtdadigheid, liefdadigheid, ingetogenheid, vergevingsgezindheid, trouw aan het brahmaanse gezag, welgezindheid en liefde voor de waarheid. (23) Een vais'ya kenmerkt zich door zijn toegewijde dienst aan de godsbewusten, de goeroe en de Onfeilbare, het praktiseren van de drie deugden [van dharma, artha en kāma], zijn vroomheid en zijn niet aflatende inzet en deskundigheid. (24) De s'ūdra staat bekend om zijn gehoorzaamheid, reinheid, dienst aan de baas die hem onderhoudt, ondubbelzinnigheid, offerbereidheid zonder verdere gebeden, waarheidsliefde, zijn beschermen van de koeien en de brahmanen en om de deugd niet te stelen [zie ook B.G. 18: 41-44].

(25) Een vrouw met een heilig respect voor haar echtgenoot zal zich kenmerken door hem steeds te volgen in zijn geloften, door haar bereidwilligheid hem van dienst te zijn, door het haar echtgenoot naar de zin te maken en door welwillend te zijn jegens zijn vrienden en verwanten [zie ook B.G. 1: 40]. (26-27) Door met schoonmaken, aandweilen en inrichten haar huishouding te bestieren en persoonlijk aantrekkelijk gekleed te gaan in altijd schone kleren, behoort een vrouw kuis en bescheiden te beantwoorden aan de grote en kleine verlangens van haar echtgenoot, haar zinnen en spraak onder controle te hebben, waarheidslievend en liefdevol te zijn en op gezette tijden blijk te geven van haar achting voor haar echtgenoot. (28) Met tevredenheid, vrij van begeerte, bedreven, goed op de hoogte van het dharma, aangenaam, de waarheid sprekend, aandachtig, zuiver en hartelijk, behoort ze de echtgenoot te eren zolang hij niet ten val is gekomen [door zich schuldig te maken aan moord, verslaving, diefstal, overspel of medeplichtigheid aan een misdaad]. (29) Als een vrouw op haar echtgenoot mediteert als zijnde de Hoogste Persoonlijkheid is ze van dezelfde dienstverlening als de Godin van het Geluk; met haar toewijding denkend aan Hari geniet ze met haar echtgenoot Zijn hemelverblijf [Vaikunthha], net als Lakshmī. (30) Het levensonderhoud van hen die voortkwamen uit een gemengd huwelijk [van twee verschillende klassen, pratilomaja met een lagere man en anulomaja met een hogere man] en die als lager worden beschouwd [antyaja] of gemarginaliseerd zijn [antevasāyī], moet niet uit stelen of [anderszins] zondigen bestaan, maar overeenkomen met de respectievelijke familietradities.

(31) O Koning, als iemands beroepsmatige bezigheid [zijn dharma] overeenstemt met zijn maatschappelijke positie, wordt dat door de zieners van de Vedische kennis in ieder tijdperk [yuga] herkend als zijnde gunstig voor zowel iemands huidige leven als zijn volgende bestaan [zie ook B.G. 3: 25]. (32) Als men zich voor zijn levensonderhoud houdt aan de activiteiten horend bij zijn beroepsuitoefening, kan men, met het geleidelijk een einde maken aan het karma dat voortkwam uit de eigen aard, de [nirguna] staat bereiken die verheven is boven de [wisselwerking van de] natuurlijke basiskwaliteiten  [zie ook B.G. 3: 35]. (33-34) [Maar...] een akker die keer op keer bebouwd wordt kan, uitgeput geraakt, braak komen te liggen en niet langer geschikt zijn voor oogsten zodat gezaaid zaad verloren gaat. Op dezelfde manier kan een geest, vol van lustige verlangens, keer op keer genieten van dat waar de verlangens naar uitgaan [maar op een zeker punt niet meer in staat zijn nog langer te genieten en aldus] onthecht raken, o Koning. Denk maar aan kleine druppeltjes geklaarde boter die verloren kunnen gaan in een [offer]vuur [maar allemaal tegelijk uitgegoten het vuur kunnen doven]. (35) [En dus,] mocht men dan constateren dat iemand zich gedraagt overeenkomstig de hiervoor besproken kenmerken van een andere klasse dan de zijne, dan moet die persoon ook dienovereenkomstig worden gerespecteerd [met andere woorden, wie zich bijvoorbeeld gedraagt als een brahmaan moet worden behandeld als een brahmaan].'
 

 

next                         

 
Derde herziene editie, geladen 12 maart, 2019.
 
 

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rī S'uka zei: "Toen hij naar het verhaal had geluisterd over hem, [Prahlāda] de grootste van alle toegewijden, over hem, de meester van de Daitya's zo trouw aan de Heer die de hele wereld in één stap omvat [Urukrama], hij die wordt besproken in de bijeenkomsten van de heiligen, stelde Yudhishthhira, zeer verheugd, opnieuw vragen aan de zoon van Brahmā [Nārada].
S'rī S'uka zei: 'Toen hij de vertelling had aangehoord die in de samenkomsten van de heiligen wordt besproken, deed Yudhishthhira, de grootste van leiding na hem [Prahlāda], de meester der daitya's zo trouw aan de Heer die de hele wereld in één stap omvat [Urukrama], hoogst verheugd opnieuw navraag bij die zoon van Brahmā [Nārada]. (Vedabase)

 

Tekst 2

S'rī Yudhishthhira zei: 'O grote Heer, ik zou graag vernemen over de sanātana dharma handelingen [de eeuwige, algemene plichten] van onze menselijke samenleving die horen bij de orde van de statusoriėntaties [varnās'rama] waarmee de gewone man een beter leven vindt.

S'rī Yudhishthhira zei: 'O grote Heer, ik zou graag vernemen over het sanātana dharma [de gebruikelijke, eeuwige, algemene plichten] van onze menselijke samenleving dat behoort tot de ordening van de statusoriėntaties [varnās'rama] waarvan de mensen in het algemeen in vrede het betere leven mogen genieten. (Vedabase)

 

Tekst 3

U, mijn Heer, bent rechtstreeks de zoon van onze oorspronkelijke vader, de allerhoogste persoon in dit universum [Brahmā]. Van al zijn zonen beschouwt men u als de beste in de verzaking, de yoga en de meditatie.

U, mijn Heer, bent rechtstreeks de zoon van onze oorspronkelijke vader, de allerhoogste persoon in dit universum [Brahmā]; van al zijn zonen beschouwt men u als de beste in de verzaking, de yoga en de meditatie. (Vedabase)

 

Tekst 4

Onder hen die Nārāyana toegewijd zijn bent u de wijze die weet heeft van het meest vertrouwelijke en verheven aspect van het dharma; niemand van de toegewijden is zo genadevol, verheven en vreedzaam als u.'

Als de wijste van hen die Nārāyana toegewijd zijn weet u van het meest vertrouwelijke en allerhoogste van het dharma; niemand van de toegewijden is zo genadevol, zo verheven en vreedzaam als u bent.' (Vedabase)

  

Tekst 5

S'rī Nārada zei: 'Ik breng de Allerhoogste Ongeboren Heer, die in het hele universum het dharma verdedigt, mijn eerbetuigingen. Ik zal uitweiden over het sanātana dharma zoals ik erover vernam uit de mond van Nārāyana.

S'rī Nārada zei: 'Ik breng de Allerhoogste Ongeboren Heer die in het hele universum het dharma verdedigt mijn eerbetuigingen; ik zal uitweiden over het sanātana dharma op de manier zoals ik dat vernam uit de mond van Nārāyana. (Vedabase)

 

Tekst 6

Hij die, verwekt door Dharma Mahārāja in de schoot van Daksha's dochter [Mūrti], [als Nārāyana] nederdaalde samen met een deel van Zichzelf [Nara], volbrengt [tot op de dag van vandaag] voor het heil van alle mensen verzakingen in Badarikās'rama [de plaats van meditatie in de Himalaya's].

Hij die, verwekt door Dharma Mahārāja in de schoot van Daksha's dochter [Mūrti], [als Nārāyana] nederdaalde samen met een deel van Zichzelf [Nara], volbrengt voor het heil van alle mensen verzakingen in Badarikās'rama [de plaats van meditatie in de Himalaya's]. (Vedabase)

 

Tekst 7

O Koning, de geest, het lichaam en de ziel vinden hun volle bevrediging in Bhagavān, de Allerhoogste Heer, die de essentie vormt van alle Vedische kennis, de wortel van alle dharma is en de heugenis van hen die bekend zijn met dat [wat men de wetenschap van de toegewijde dienst noemt]. 

De wortel van alle dharma, de essentie van alle vedische kennis is inderdaad Bhagavān, het Allerhoogste Wezen, die aan de hand van de geschriften wordt herdacht [met de s'ruti of de Veda's en de smriti of de geschriften in navolging] door al de kenners van de Werkelijkheid, o Koning, en door dit principe raken de geest en de ziel volledig bevredigd. (Vedabase)


Tekst 8-12

Waarheidsliefde, mededogen, verzaking en reinheid [met de vidhi], tolerantie, onderscheidingsvermogen, kalmte en zelfbeheersing, geweldloosheid, celibaat, vrijgevigheid en studie van de geschriften, oprechtheid, tevredenheid en dienst aan de heiligen [met yama en niyama]; het geleidelijk aan breken met het niet-noodzakelijke, het ernst betrachten met het vermijden van loze praat, zelfonderzoek, het delen van voedsel en drinken met alle levende wezens en het iedereen bovenal beschouwen als deel uitmakend van God, o Pāndava; met te luisteren en te zingen zowel als met het zich heugen van Hem die de toevlucht van al de groten is, bijwonen, vereren en gunstig stemmen, een dienaar zijn, een vriend te zijn en een overgegeven ziel zijn [in bhāgavata dharma]; het bezitten van al de dertig eigenschappen zoals vermeld, is het opperste van het dharma dat de Heer, de Ziel van Allen, behaagt, o Koning [vergelijk B.G. 12: 13-20].

Waarheidsliefde, mededogen, verzaking, reinheid, tolerantie, onderscheidingsvermogen, kalmte, zelfbeheersing, geweldloosheid, celibaat, vrijgevigheid, studie van de geschriften, oprechtheid, tevredenheid, dienst aan de heiligen, het geleidelijk aan breken met het niet-noodzakelijke en het kritisch zijn over de verspilling in het menselijk tegenstreven; ernst, zelfonderzoek, het delen van voedsel en drinken met alle levende wezens, het iedereen op de eerste plaats beschouwen als deel uitmakend van God, o Pāndava, met de naaste te luisteren en te zingen zowel als het zich heugen van Hem die de toevlucht van al de groten is; van dienst te zijn, te vereren en gunstig te stemmen, een dienaar te zijn, een vriend te zijn en overgegeven te zijn; voor alle mensenkinderen is dit het hoogste principe: al deze dertig eigenschappen, die de Ziel van Allen behagen, te bezitten, o Koning [vergelijk B.G. 12: 13-20]. (Vedabase)

 

Tekst 13

Zij die op basis van langdurige herbezinning [of formeel middels het ondergaan van de z.g. zestien samskāra's] door [de geestelijke] instructies worden geleid [van de ongeboren Heer Brahmā en zijn leraren], worden tweemaal geborenen genoemd  [dvija's] die, rein door hun geboorte en handelingen [op basis van hun opvoeding in normaal gesproken de drie hogere klassen en geļnitieerd met het toekennen van de heilige draad] van aanbidding zijn, hebben kennis van de geschriften en doen aan liefdadigheid. Van hen wordt verwacht dat ze zich gedragen overeenkomstig de status van hun [aan de leeftijd gerelateerde] geestelijke afdelingen [of ās'rama's *].

Zij die door gedurige herbezinning [met de z.g. samskāra's], met het aanvaarden van een goeroe en met de ondersteuning van de Ongeborene [Brahmā], van aanbidding zijn, van studie zijn en van liefdadigheid, en die in hun handelwijze gezuiverd raakten door de geboorte die ze namen en door de daden die ze verrichtten, zijn de tweemaal geborenen [de dvija's] die het wordt aangeraden zich te gedragen overeenkomstig de status van hun [aan de leeftijd relateerde] geestelijke afdeling [of ās'rama]. (Vedabase)


Tekst 14

Voor de brahmanen zijn er de zes [plichten] van het bestuderen van de geschriften en dergelijke [te studeren, te vereren, het leiden van offerplechtigheden en het geven en ontvangen van liefdadigheid] en voor de rest [de overige beroepsgroepen] bestaan er diezelfde zes, minus de plicht van het aanvaarden van liefdadigheid. De middelen van bestaan van de bestuurders [de kshatriya's] die de mensen onderhouden, komen uit het heffen van belastingen en dergelijke [invoerrechten, boetes] bij personen die niet behoren tot degenen die van binnenuit gemotiveerd zijn [de brahmanen].

Voor de brahmanen zijn er de zes van de Veda's [te studeren en te onderrichten, te vereren en het voor te doen en te geven en te ontvangen in liefdadigheid] en voor de rest [de overige beroepsgroepen] zijn er diezelfde zes minus het aanvaarden van liefdadigheid; de middelen van bestaan voor de bestuurders die de mensen onderhouden komen uit het heffen van belastingen en dergelijke bij diegenen die niet behoren tot hen die inwaarts gemotiveerd zijn [de brahmanen]. (Vedabase)


Tekst 15

De vais'ya's [de kooplieden] behoren zich bezig te houden met hun beroepsactiviteiten [van landbouw en handel drijven] en moeten zich houden aan wat de brahmanen onderrichten, terwijl de s'ūdra's [de arbeiders] voor hun levensonderhoud de drie soorten tweemaal geborenen boven hen als hun baas van dienst moeten zijn [zie ook B.G. 18: 41-44].

De vais'ya's [kooplieden] behoren zich bezig te houden met landbouwen en met handel drijven en behoren altijd op te volgen wat de brahmanen onderwijzen, terwijl de s'ūdra's [de arbeiders] voor hun levensonderhoud als hun baas van instructie de drie typen van tweemaal geborenen boven hen te aanvaarden hebben. (Vedabase)

 

Tekst 16

Er  bestaan [naast de drie methoden van lesgeven, offerplechtigheden leiden en liefdadigheid aannemen] vier verschillende soorten van bestaansonderhoud voor hen die van binnenuit gemotiveerd zijn: leven van wat men verwerft zonder te vragen [s'ālīna], van wat men krijgt door erom te vragen [yāyāvara], van wat er achterbleef in de velden [s'ila] en van dat wat er in de winkels en markten door anderen werd afgewezen [uńchana]. De laatstgenoemde soorten zijn beter dan de eerstgenoemde.

Van de vier verschillende middelen van bestaan voor de geschoolde brahmaan, van een levensonderhoud verworven zonder moeite [s'ālīna], wat men krijgt als een bedelmonnik [yāyāvara], wat men aantreft aan oogstresten in het veld [s'ila], of van wat in de winkels niet door anderen wordt gewenst [uńchana], zijn in dezen de laatstgenoemde middelen beter dan de eerstgenoemde. (Vedabase)

 

Tekst 17

Als de noodzaak daarvoor niet bestaat, moeten de lagere klassen niet in hun onderhoud [willen] voorzien zoals de hogere klassen dat doen, maar in tijden van nood mag iedereen, met uitzondering van de besturende klasse, overgaan tot het levensonderhoud van iedere andere klasse. 

Met uitzondering van noodgevallen, mag een lager iemand voor zijn levensonderhoud, als men overal op kan rekenen, zich niet wagen aan het hogere van alle status of een zekere roeping. (Vedabase)


Tekst 18-20

Rita [eerlijk of moedig] noemt men leven van wat er overbleef, amrita [duurzaam of nectar] heet het leven van wat werd verkregen zonder erom te vragen, van mrita [eindig bezig zijn] is sprake als men vraagt om wat men nodig heeft, terwijl het pramrita [of cultiveren] wordt genoemd als men eet van zijn eigen grond. Het heet satyānrita [tegelijk waar en onwaar] als men handel drijft, maar als brahmanen en kshatriya's die thuis zijn in de Veda in posities ondergeschikt aan de lagere klassen moeten dienen is er sprake van s'va-vrittih [of honds bezig zijn], een manier van doen waar men van moet afzien omdat de wijzen staan voor al de Vedische kennis en de leiders van de staat al de goden belichamen. Met rita of amrita kan men leven en zelfs met mrita, met pramrita of met satyānrita, maar men kan zich nooit verzoenen met een honds bestaan  [zie ook B.G. 4: 13].

Met rita of amrita kan men leven, met mrita of met pramrita of zelfs met satyānrita, maar nooit met een bestaan als een hond. Rita zo zegt men is het leven van wat er overbleef, van amrita is wat werd verkregen zonder te bedelen, van mrita is het bedelen als een bedelmonnik terwijl men zich pramrita herinnert als het eten van je eigen grond. Van satyānrita zijn betekent handel drijven maar het van dienst zijn aan de lageren is voor de brahmanen en de kshatriya's wel bekend met de Veda het verwerpelijke gedoe van honden [s'va-vrittih] dat men op moet geven; de wijzen en de leiders van de staat belichamen al de goden [zie ook B.G. 4: 13]. (Vedabase)

Tekst 21

De brahmaan staat bekend om zijn beheersing van de geest en de zinnen, zijn boetvaardigheid, reinheid, voldoening, vergevingsgezindheid, zijn rechtdoorzee mentaliteit, geestelijke kennis en mededogen, de perfectie van zijn dienst aan de Heer, het Ware Zelf, en zijn waarheidsliefde.

De brahmaan staat bekend om zijn beheersing van geest en zinnen, zijn boetvaardigheid, reinheid, vreedzaamheid, vergevingsgezindheid, zijn recht-door-zee mentaliteit, geestelijke kennis en mededogen, zijn dienst aan het Absolute van de Heer en zijn waarheidsliefde. (Vedabase)

 

Tekst 22

Een kshatriya onderscheidt zich door zijn vaardigheid in het vechten, zijn heldhaftigheid en door zijn vastberadenheid, krachtdadigheid, liefdadigheid, ingetogenheid, vergevingsgezindheid, trouw aan het brahmaanse gezag, welgezindheid en liefde voor de waarheid.

Een kshatriya onderscheidt zich door vaardigheid in het vechten, heldhaftigheid, vastberadenheid, krachtdadigheid, liefdadigheid, ingetogenheid, vergevingsgezindheid, trouw aan het brahmaanse, een goede stemming en liefde voor het ware. (Vedabase)

 

Tekst 23

Een vais'ya kenmerkt zich door zijn toegewijde dienst aan de godsbewusten, de goeroe en de Onfeilbare, het praktiseren van de drie deugden [van dharma, artha en kāma], zijn vroomheid en zijn niet aflatende inzet en deskundigheid.

Een vais'ya staat bekend om zijn toewijding tot de godsbewusten, de goeroe en de Godheid, de drie deugden [van dharma, artha en kāma], zijn navolgen van voorschriften en zijn niet aflatende inzet en deskundigheid. (Vedabase)

 

Tekst 24

De s'ūdra staat bekend om zijn gehoorzaamheid, reinheid, dienst aan de baas die hem onderhoudt, ondubbelzinnigheid, offerbereidheid zonder verdere gebeden, waarheidsliefde, zijn beschermen van de koeien en de brahmanen en om de deugd niet te stelen [zie ook B.G. 18: 41-44].

Van de s'ūdra is er gehoorzaamheid, reinheid, dienst aan de baas, ondubbelzinnigheid, opoffering zonder verdere gebeden, waarheidsliefde, bescherming van koeien en brahmanen en voorzeker geen diefstal. (Vedabase)

 

Tekst 25

Een vrouw met een heilig respect voor haar echtgenoot zal zich kenmerken door hem steeds te volgen in zijn geloften, door haar bereidwilligheid hem van dienst te zijn, door het haar echtgenoot naar de zin te maken en door welwillend te zijn jegens zijn vrienden en verwanten [zie ook B.G. 1: 40]. 

Hem navolgen in zijn geloften, regelmaat kennen, haar echtgenoot als ook zijn vrienden en verwanten gunstig gezind zijn en bereidwillig zijn, treft men aan bij een vrouw met een heilig respect voor haar echtgenoot [zie ook B.G. 1: 40].  (Vedabase)

 

Tekst 26-27

Door met schoonmaken, aandweilen en inrichten haar huishouding te bestieren en persoonlijk aantrekkelijk gekleed te gaan in altijd schone kleren, behoort een vrouw kuis en bescheiden te beantwoorden aan de grote en kleine verlangens van haar echtgenoot, haar zinnen en spraak onder controle te hebben, waarheidslievend en liefdevol te zijn en op gezette tijden blijk te geven van haar achting voor haar echtgenoot.

Zij is van het schoonmaken, aandweilen en inrichten van het huis als een huisvrouw en persoonlijk goed gekleed met haar kleren en huishoudelijke zaken altijd schoon; wat betreft de grote en kleine verlangens van haar man is ze een kuise en bescheiden vrouw van zinsbeheersing zowel als van een beheerste tong en is ze waarachtig, behagend, liefdevol en van respect voor haar echtgenoot op het moment dat dat gewenst is. (Vedabase)

 

Tekst 28

Met tevredenheid, vrij van begeerte, bedreven, goed op de hoogte van het dharma, aangenaam, de waarheid sprekend, aandachtig, zuiver en hartelijk, behoort ze de echtgenoot te eren zolang hij niet ten val is gekomen [door zich schuldig te maken aan moord, verslaving, diefstal, overspel of medeplichtigheid aan een misdaad].

Van tevredenheid, niet begeertig, kundig in het dienen, wetende wat dharma is, aardig, de waarheid sprekend, attent, zuiver en toegenegen, behoort ze de echtgenoot te eren zolang hij haar niet bedriegt. (Vedabase)

 

Tekst 29

Als een vrouw op haar echtgenoot mediteert als zijnde de Hoogste Persoonlijkheid is ze van dezelfde dienstverlening als de Godin van het Geluk; met haar toewijding denkend aan Hari geniet ze met haar echtgenoot Zijn hemelverblijf [Vaikunthha], net als Lakshmī.

Iedere vrouw die haar echtgenoot aanvaardt als de Hoogste Persoonlijkheid is op precies dezelfde manier van dienst als de Godin van het Geluk; toegewijd geniet ze zelf, naar de geest van Hari met haar echtgenoot in de geestelijke wereld van Vaikunthha, precies als Lakshmī het eeuwige. (Vedabase)

 

Tekst 30

Het levensonderhoud van hen die voortkwamen uit een gemengd huwelijk [van twee verschillende klassen, pratilomaja met een lagere man en anulomaja met een hogere man] en die als lager worden beschouwd [antyaja] of gemarginaliseerd zijn [antevasāyī], moet niet uit stelen of [anderszins] zondigen bestaan, maar overeenkomen met de respectievelijke familietradities.

Van hen die werden geboren uit een vermenging van klassen [pratilomaja met een lagere man en anulomaja met een hogere man] is er overeenkomstig de familietraditie de plicht niet van het stelen en de zonde te zijn van de lagere uitgestotenen. (Vedabase)

 

Tekst 31

O Koning, als iemands beroepsmatige bezigheid [zijn dharma] overeenstemt met zijn maatschappelijke positie, wordt dat door de zieners van de Vedische kennis in ieder tijdperk [yuga] herkend als zijnde gunstig voor zowel iemands huidige leven als zijn volgende bestaan [zie ook  B.G. 3: 25].

Over het algemeen wordt het dharma overeenkomstig de eigen materiėle positie in de samenleving in ieder tijdperk [yuga] door de brahmaan onderkend, o Koning, als zijnde gunstig voor zowel iemands huidige leven als het leven hierna [zie ook B.G. 3: 25]. (Vedabase)

 

Tekst 32

Als men zich voor zijn levensonderhoud houdt aan de activiteiten horend bij zijn beroepsuitoefening, kan men, met het geleidelijk een einde maken aan het karma dat voortkwam uit de eigen aard, de [nirguna] staat bereiken die verheven is boven de [wisselwerking van de] natuurlijke basiskwaliteiten [zie ook B.G. 3: 35].

Ieder naar de eigen geaardheid van handelen levend van zijn beroep is het gegeven, met het behartigen van zijn eigen zaken, in het opgeven van het karma dat hoort bij die bijzondere manier, geleidelijk aan de bovenzinnelijke positie te bereiken. (Vedabase)

 

Tekst 33-34

[Maar...] een akker die keer op keer bebouwd wordt kan, uitgeput geraakt, braak komen te liggen en niet langer geschikt zijn voor oogsten zodat gezaaid zaad verloren gaat. Op dezelfde manier kan een geest, vol van lustige verlangens, keer op keer genieten van dat waar de verlangens naar uitgaan [maar op een zeker punt niet meer in staat zijn nog langer te genieten en aldus] onthecht raken, o Koning. Denk maar aan kleine druppeltjes geklaarde boter die verloren kunnen gaan in een [offer]vuur [maar allemaal tegelijk uitgegoten het vuur kunnen doven].

Een veld telkens weer bebouwd komt braak te liggen, niet geschikt voor verder oogsten van gezaaide zaden daar het uitgeput is; op dezelfde manier kan men, met een geest vol van lustige verlangens keer op keer [in zijn positie] van de voorwerpen der begeerte genietend, zijn interesse verliezen precies zoals, o Koning, kleine druppels geklaarde boter verloren gaan in het vuur. (Vedabase)


Tekst 35

[En dus,] mocht men dan constateren dat iemand zich gedraagt overeenkomstig de hiervoor besproken kenmerken van een andere klasse dan de zijne, dan moet die persoon ook dienovereenkomstig worden gerespecteerd [met andere woorden, wie zich bijvoorbeeld gedraagt als een brahmaan moet worden behandeld als een brahmaan].'

En als bij een persoon de kenmerken die horen bij een bepaalde klasse anders dan de eigen klasse kunnen worden waargenomen, behoort men voorzeker die persoon ook te respecteren conform die waarneming [m.a.w. hij die zich b.v. gedraagt als een brahmaan moet als zodanig beschouwd worden]. (Vedabase)


*: Dit betreft de ās'rama's of burgerlijke statusgroepen met betrekking tot iemands leeftijd van het zijn van een celibataire student - een brahmacarya, een gehuwd iemand - een grihasta, iemand van middelbare leeftijd die zich heeft teruggetrokken - een vānaprastha, of iemand van de wereldverzakende orde - een sannyāsī, normaal gesproken een senior.



 

 

Creative Commons
                  License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
De eerste afbeelding (een brahmaan) komt uit: "A Portrait of the Hindus: Balthazar Solvyns & the European Image of India 1760-1824".
© Van de collectie van prof R.L. Hardgrave, University of Texas. Gebruikt met toestemming.
De tweede afbeelding is getiteld "Lady going for puja" en het is een schilderij van Raja Ravi Varma.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.


 

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties