regelbalk


 

Canto 6

Govinda jaya jaya

 

Hoofdstuk 4: De Hamsa-guhya Gebeden door Prajâpati Daksha Opgedragen aan de Heer

(1-2) De koning zei: 'U hebt me in het kort uitgelegd hoe de goden, de demonen en de menselijke wezens, de reptielen, de zoogdieren en de vogels tijdens de heerschappij van Svâyambhuva Manu [zie canto 3] ontstonden. Ik zou hier graag uitgebreid over willen vernemen, mijn heer, alsook over het vermogen van de bovenzinnelijke, Allerhoogste Heer, waarmee die tweede schepping tot stand werd gebracht.'
 

(3) S'rî Sûta zei: "O beste van de wijzen [bijeengekomen te Naimishâranya zie canto 1.1], toen hij vernam over dit verzoek van de koning prees de grote yogi, de zoon van Vyâsa hem en gaf hij antwoord. (4) S'rî S'uka zei: 'Toen de Pracetâ's, de tien zonen van koning Prâcînabarhi, terugkeerden van [hun meditaties] nabij de oceaan, zagen ze dat de ganse planeet overwoekerd was door geboomte [zie 4.24, 4.30, 4.31]. (5) Prikkelbaar door hun verzakingen werden ze kwaad over de bomen [en de landbouw die was verwaarloosd in hun afwezigheid] en wakkerden ze, met de lucht uit hun monden, een vuur aan met de bedoeling alle bossen af te branden. (6) Toen de koning van het woud, de grote Soma [de maangod], zag dat alle bomen werden verbrand door het laaiende vuur, o zoon van Kuru, sprak hij als volgt teneinde hun woede tot bedaren te brengen.



(7) 'Verbrand de arme bomen niet tot as, o fortuinlijke zielen! Aangezien jullie bekend staan als de beschermers van de levende wezens, is het jullie taak om te streven naar [het welzijn en] de groei van hen allen. (8) Vergeet niet dat de Allerhoogste Persoonlijkheid, de Heer, de oorspronkelijke, onveranderlijke Vader en almachtige beschermer, al de bomen, de planten en de gewassen schiep om tot voedsel te dienen. (9) De niet-bewegende levende wezens dienen [met hun vruchten en bloemen] als voedsel voor hen die vleugels hebben en zij die geen ledematen hebben [zoals grassen] dienen als voedsel voor degenen met poten zonder handen of klauwen. De vierbenigen op hun beurt zijn er voor de dieren met klauwen en voor de tweebenigen [om respectievelijk met hun vlees en melk van dienst te zijn]. (10) Uw vader [Prâcînabarhi] en de God van de Goden, o zondelozen, gaven u opdracht om nageslacht te produceren. Hoe kunnen jullie dan [in God's naam] de bomen tot as verbranden [die alle levende wezens in leven houden]? (11) Volg enkel het pad van de heiligen, zoals jullie vader, grootvader en overgrootvader dat deden, en bedwing de woede die in u opkwam! (12) De heerser beschermt zijn onderdanen, zoals ouders vrienden zijn voor hun kinderen, zoals oogleden de ogen beschermen, zoals een echtgenoot zijn vrouw beschermt, zoals een huishouder voor mensen in nood zorgt en zoals de wijzen de onwetenden een warm hart toedragen. (13) De Superziel die zich ophoudt in de lichamen van alle levende wezens is Heer en Meester over allen. Probeer die lichamen te zien als Zijn verblijfplaats [Zijn tempel] en moge Hij aldus tevreden over u zijn. (14) Een ieder die door zelfonderzoek de zo machtige woede weet te onderwerpen, die als een donderslag bij heldere hemel zomaar de kop kan opsteken, ontstijgt de geaardheden van de natuur. (15) Laat dat verbranden van die arme bomen afgelopen zijn, moge er met jullie het welzijn van de resterende bomen zijn en aanvaard alstublieft als uw echtgenote de dochter [genaamd Mârishâ, geboren uit een Apsara genaamd Pramlocâ] die door hen werd opgevoed.'

(16) O Koning, na aldus de zoons te hebben toegesproken, schonk koning Soma hen het Apsarameisje, dat heel mooie heupen had, en keerde hij terug  [naar zijn verblijf]. Ze trouwden met haar overeenkomstig het dharma. (17) In haar verwekten ze Daksha, de zoon van de Pracetâ's, dankzij wiens voortplantingsdrift de drie werelden daarna werden bevolkt door nageslacht. (18) Luister nu aandachtig naar mijn verhaal hoe Daksha, die zo gek was op zijn dochters, middels zijn zaad en zeker ook middels zijn geest, al dat leven voortbracht. (19) Allereerst schiep de prajâpati met zijn geest de levens van al die goddelijke en goddeloze wezens, met inbegrip van al de wezens door hen beheerst die vliegen, zich over de aarde bewegen of die zwemmen. (20) Maar inziend dat deze schepping van levende wezens zich niet vermeerderde, ging Daksha naar de voet van het Vindhyagebergte alwaar hij de zwaarste boetedoeningen volbracht. (21) Daar op die gunstigste plaats om aan alle zonde een einde te maken, de heilige plaats genaamd Aghamarshana, stelde hij de Heer tevreden door met onthouding regelmatig rituelen uit te voeren. (22) Ik zal u nu uitleggen hoe hij met de Hamsa-guhya ['het geheim van de zwaan']-gebeden de Heer tevredenstelde, hoe hij Hem als de Allerhoogste Persoonlijkheid voorbij de zinnen wist te behagen. (23) Daksha zei: 'Mijn eerbetuigingen voor Hem, die ons doet inzien hoe we de geaardheden en de materiële energie te boven kunnen komen waaraan alle levende wezens gebonden zijn, voor Hem, de uit zichzelf geboren Heerser boven iedere maat en berekening verheven, die in Zijn verblijfplaats niet waarneembaar is voor een materieel gestuurde intelligentie. (24) Mijn respectbetoon voor de vriend waarmee men in dit lichaam samenleeft en van wiens vriendschap de persoon geen weet heeft, precies zoals de zinsobjecten geen weet hebben van het zintuig dat hen waarneemt. (25) Het levend wezen heeft kennis van dit lichaam met zijn soorten adem, zijn interne en externe zinnen, zijn elementen en zinsobjecten die [materieel als ze zijn] geen kennis hebben van zichzelf, van elkaar of van wat zich buiten hen bevindt. Maar het levende wezen dat bekend is met de natuurlijke geaardheden en al deze zaken, kent [op zijn beurt weer] niet Hij die allen kent. Ik prijs Hem, deze onbegrensde Heer. (26) Als het denken [in de vervoering van de yoga] tot staan is gebracht en daarmee een einde is gekomen aan de namen en voorstellingen van een materiële zienswijze en heugenis, zal men Hem waarnemen in Zijn unieke spirituele volkomenheid. Hem, die zwaangelijke persoonlijkheid [*] die men zich realiseert in de zuiverste staat, betoon ik mijn respect. (27-28) Precies zoals zij die bedreven zijn in het offeren het vuur, dat opgesloten zit in brandhout, vrijmaken met het zingen van de vijftien hymnen [de Sâmidhenî-mantra's], ontdekken zij die toegewijd zijn Hem die zich met Zijn spirituele krachten in hun hart verbergt dat overdekt wordt door de drie geaardheden en de negen verschillende aspecten van de materie [van de materiële natuur en haar zestien elementen - prakriti, de individuele ziel - de purusha, de kosmische intelligentie - de mahat-tattva, het valse ego - ahankâra, en de vijf zinsobjecten - de tanmâtra's, zie b.v. 3.26: 11 ]. Hem die men zich realiseert in gelukzaligheid als men passief zittend [in meditatie] zich bevrijdt van het geheel van de begoochelende verscheidenheid, Hij van alle namen, Hij, de gigantische gedaante van het universum, moge Hij, dat ondoorgrondelijke reservoir van alle kwaliteiten mij genadig zijn. (29) Wat men ook uitdrukt in woorden, vaststelt in bezinning, zintuiglijk waarneemt of in gedachten heeft, alles wat bestaat als een uitdrukking van de drie geaardheden, kan niet Zijn essentiële aard zijn. Men kent Hem naar waarheid [enkel] als de oorzaak van de schepping en vernietiging van dat wat gekenmerkt wordt door de geaardheden. (30) [Alles bevindt zich] in Hem, [alles komt] uit Hem [voort en] door Hem [wordt alles bewogen]. [Alles is] van Hem en [alles is er] voor Hem. Of Hij nu handelt of tot handelen aanzet, Hij is de alom bekende Allerhoogste Oorzaak van zowel het materiële als het spirituele bestaan. Hij is Brahman, de Oorzaak Aller Oorzaken, de onvergelijkelijke Ene buiten wie er geen andere oorzaak te vinden is. (31) Mijn eerbetuigingen voor die onbegrensde, allesdoordringende Heer van alle bovenzinnelijke eigenschappen, over wiens vele energieën discussiërend de woordvoerders van de verschillende filosofieën, van mening verschillend dan wel overeenstemmend wat betreft oorzaken, in hun creativiteit voortdurend verbijsterd zijn over het ware zelf, de Superziel. (32) Dat wat [b.v.] wordt besproken in de filosofieën van sânkhya [analyse, getallen] en yoga [bewustzijnsvereniging, devotie] leidt, met het zich bekennen tot de ene absolute waarheid - waarin men het eens is over de goedgunstigheid van de bovenzinnelijke, volkomen oorzaak -, tot een waarnemen van verschillende, tegengestelde kenmerken van wat er wel zou zijn [het absolute heeft vorm: sâkâra] en wat er niet zou zijn [het absolute is vormloos: nirâkâra, vergelijk 5.26: 39]. (33) Om van genade te zijn voor de toegewijden aan Zijn lotusvoeten manifesteert Hij, de eeuwige, Allerhoogste Persoonlijkheid die niet aan enige naam of vorm gebonden is, zich met de gedaanten en heilige namen waarmee Hij geboorte neemt en tot actie overgaat. Moge Hij, de transcendentie in eigen persoon, mij genadig zijn. (34) Hij die, langs de materiële wegen van kennis, zich vanuit de kern van het hart manifesteert overeenkomstig de verlangens van ieder levend wezen, krijgt materiële kwaliteiten zoals de wind dat doet die waait over de aarde [en neemt zo de gedaanten van de halfgoden aan, zie B.G. 7: 20-23]. Moge Hij, mijn Heer, mijn wens [Hem te mogen dienen] in vervulling doen gaan.'

Vishnu on
              Garuda(35-39) S'rî S'uka zei: 'Na aldus te zijn geprezen met de opgedragen gebeden verscheen de Allerhoogste Heer, Hij die zorgt voor de toegewijden, ter plekke in Aghamarshana, o beste onder de Kuru's. Met Zijn voeten op Garuda's schouders hield Hij met Zijn acht lange en machtige armen, de werpschijf, de schelphoorn, het zwaard, het schild, de pijl, de boog, het touw en de knots omhoog. Zijn intens blauw-zwarte gedaante was gehuld in gele kledij, Zijn gezicht en blik waren zeer opgewekt en Zijn lichaam was gesierd met een bloemenslinger die tot Zijn enkels reikte. Gesierd met het stralende Kaustubha juweel, het S'rîvatsa merkteken, een grote geronde helm, glitterende haaien-oorhangers, een gordel, ringen om Zijn vingers, armbanden om Zijn polsen en bovenarmen en met Zijn enkelbelletjes, betoverde Zijn verschijning de drie werelden. Als de schittering van de drie werelden werd de Heer omringd door Zijn eeuwige metgezellen Nârada, Nanda en de leiders van de halfgoden en werd Hij met hymnen bezongen door de volmaakten en de bewoners en zangers van de hemel. (40) Die hoogst wonderbaarlijke gedaante ziend, was de prajâpati aanvankelijk bevreesd, maar toen wierp hij zich, met de haren op zijn lichaam recht overeind, [verheugd] languit voorover ter aarde om zijn respect te betuigen. (41) Vanwege het grote geluk dat zijn zinnen doortrok als rivieren die volstromen met bergstroompjes, was hij niet in staat een woord uit te brengen. (42) Toen Hij een grote toegewijde als hij voor zich uitgestrekt zag vol van verlangen naar meer leven in de wereld, richtte Janârdana, Hij die allen tot vrede beweegt en die op de hoogte is van ieders hartewens, zich als volgt tot Daksha. (43) De Allerhoogste Heer zei: 'O zoon van de Pracetâ's, u zo hoogst fortuinlijk vervolmaakte met een groot geloof uw goede zelf door uw boetedoeningen en bereikte, met Mij als uw voorwerp van verlangen, de hoogste staat van liefde. (44) Ik ben zeer tevreden over u, o heerser over de mensen, vanwege uw boete [van fundamenteel belang] voor het floreren van de levende wezens in deze wereld. Het is Mijn wens dat ze zich vermeerderen. (45) Brahmâ, S'iva, de stamvaders, de Manu's en de heersende goden [zoals de goddelijkheid van de zon en de maan] zijn allen expansies van Mijn energieën en vormen de oorzaak van het welzijn van alle levende wezens. (46) Het religieuze boeten is Mijn hart, o brahmaan, de Vedische kennis is Mijn lichaam, de spirituele activiteiten zijn de vorm die Ik aanneem, de rituelen uitgevoerd volgens het dharma vormen Mijn ledematen en de godsbewusten [die het ongeziene goede geluk van de devotionele activiteiten bevorderen] zijn Mijn geest, ziel en levensadem. (47) In het begin, vóór de schepping, was Ik de enige die er bestond, buiten Mij was er niets te vinden. De buitenwereld en al het gekende was niet gemanifesteerd, zoals het is als men diep in slaap is. (48) Toen vanuit Mijn onbegrensd vermogen in Mij, behept met een oneindig aantal kwaliteiten, het universum als een manifestatie van de basiskwaliteiten [de guna's] zijn bestaan vond, ontstond daarin het eerste levende wezen Heer Brahmâ, de ongeborene. (49-50) Op het moment dat hij, de Heer van alle halfgoden, met Mijn vermogen begiftigd, de schepping tot stand probeerde te brengen, achtte hij zich daar niet toe in staat. Ik inspireerde de god er toen toe om de zwaarste boetedoening te volbrengen. En zo vonden in het begin de negen grote persoonlijkheden [de wijzen] van de schepping hun bestaan vanuit hem, zij waaruit u allen bent voortgekomen [zie 3.24: 21 en ook 3.8]. (51) O Prajâpati, Mijn beste zoon, aanvaard als uw echtgenote de dochter van Prajâpati Pañcajana genaamd Asiknî. (52) Volgens de regels van de religie seksueel verenigd als man en vrouw zal u, getrouwd met deze vrouw die van een zelfde opvatting van voortplanten is, wederom [zie 4.2] al het nageslacht voortbrengen [dat u zich wenste. Zie ook B.G. 7: 11]. (53) Onder de invloed van Mijn begoochelende energie overgaand tot seksuele handelingen, zullen al de generaties na u eveneens offers  aan Mij opdragen.'

(54) S'rî S'uka zei: 'Na aldus gesproken te hebben verdween de Allerhoogste Heer, de schepper van het hele universum, recht voor zijn ogen alsof Hij, de Persoonlijkheid van God, een droombeeld was geweest.'

 

next                       

 
Derde herziene editie, geladen 30 Augustus, 2018.
 
 

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1-2

De koning zei: 'U hebt me in het kort uitgelegd hoe de goden, de demonen en de menselijke wezens, de reptielen, de zoogdieren en de vogels tijdens  de heerschappij van Svâyambhuva Manu [zie canto 3] ontstonden. Ik zou hier graag uitgebreid over willen vernemen, mijn heer, alsook over het vermogen van de bovenzinnelijke, Allerhoogste Heer, waarmee die tweede schepping tot stand werd gebracht.'

De koning zei: 'Alhoewel u in het kort mij uitleg hebt verschaft over de schepping der goddelijken, zij die van het duister zijn en de menselijke wezens; de slangachtigen, de beesten en de vogels onder de heerschappij van Svâyambhuva Manu [zie canto 3], zou ik graag meer in detail hierover van u willen vernemen mijn Heer, zowel als een uiteenzetting krijgen over de schepping die zich daarna vanuit het vermogen van de Bovenzinnelijke Allerhoogste Heer voordeed'. (Vedabase)

 

Tekst 3

S'rî Sûta zei: "O beste van de wijzen [bijeengekomen te Naimishâranya zie canto 1.1], toen hij vernam over dit verzoek van de koning, prees de grote yogi, de zoon van Vyâsa hem en gaf hij antwoord.

S'rî Sûta zei: "O beste der wijzen [bijeengekomen te Naimishâranya zie canto 1.1], aldus horend van het verzoek van de koning prees de grote yogi, de zoon van Vyâsa hem en gaf hij antwoord. (Vedabase)

 

Tekst 4

S'rî S'uka zei: 'Toen de Pracetâ's, de tien zonen van koning Prâcînabarhi, terugkeerden van [hun meditaties] nabij de oceaan, zagen ze dat de ganse planeet overwoekerd was door geboomte [zie 4.24, 4.30, 4.31].

S'rî S'uka zei: 'Toen de Pracetâ's, de tien zonen van koning Prâcînabarhi terugkeerden van [hun meditaties] nabij de oceaan zagen ze dat de ganse planeet overwoekerd was door geboomte [zie 4.24, 4.30, 4.31]. (Vedabase)

 

Tekst 5

Prikkelbaar door hun verzakingen werden ze kwaad over de bomen [en de landbouw die was verwaarloosd in hun afwezigheid] en wakkerden ze, met de lucht uit hun monden, een vuur aan met de bedoeling alle bossen af te branden.

Verstoord over de bomen hadden ze, na zo lang boete gedaan te hebben, met hun monden een vuur aangewakkerd met de bedoeling alle bossen af te branden. (Vedabase)

 

Tekst 6

Toen de koning van het woud, de grote Soma [de maangod], zag dat alle bomen werden verbrand door het laaiende vuur, o zoon van Kuru, sprak hij als volgt teneinde hun woede tot bedaren te brengen. 

Toen hij, de koning van het woud, de grote Soma, zag dat alle bomen werden verbrand door het laaiende vuur sprak, o zoon van Kuru, teneinde hun woede tot bedaren te brengen, hij als volgt. (Vedabase)

   

Tekst 7

'Verbrand de arme bomen niet tot as, o fortuinlijke zielen! Aangezien jullie bekend staan als de beschermers van de levende wezens, is het jullie taak om te streven naar [het welzijn en] de groei van hen allen.

'Verbrand de arme bomen niet tot as, o fortuinlijke zielen, het is aan u om te streven naar een toename van alle levende wezens die jullie kennen als hun beschermers.  (Vedabase)

 

Tekst 8

Vergeet niet dat de Allerhoogste Persoonlijkheid, de Heer, de oorspronkelijke, onveranderlijke Vader en almachtige beschermer, al de bomen, de planten en de gewassen schiep om tot voedsel te dienen.

Het moge jullie spijten; de Allerhoogste Persoonlijkheid van de Heer, de oorspronkelijke, onveranderlijke Vader en almachtige beschermer, schiep al de bomen, de planten en de gewassen om tot voedsel te dienen. (Vedabase)

 

Tekst 9

De niet-bewegende levende wezens dienen [met hun vruchten en bloemen] als voedsel voor hen die vleugels hebben en zij die geen ledematen hebben [zoals grassen] dienen als voedsel voor degenen met poten zonder handen of klauwen. De vierbenigen op hun beurt zijn er voor de dieren met klauwen en voor de tweebenigen [om respectievelijk met hun vlees en melk van dienst te zijn].

Waarlijk dienen de niet-bewegenden zij die vleugels hebben tot voedsel en dienen zij die geen ledematen hebben [zoals grassen] als voedsel voor degenen met benen die geen handen of klauwen hebben; de vierbenigen op hun beurt zijn er voor de dieren met klauwen en voor de tweebenigen [om respectievelijk met hun vlees en hun melk van dienst te zijn]. (Vedabase)

 

Tekst 10

Uw vader [Prâcînabarhi] en de God van de Goden, o zondelozen, gaven u opdracht om nageslacht te produceren. Hoe kunnen jullie dan [in God's naam] de bomen tot as verbranden [die alle levende wezens in leven houden]?

U bent, naar de opdracht van uw vader en de God der Goden, o zondeloze n, er tevens om de bevolking voort te brengen; hoe dan in God's naam kunnen jullie de bomen in de as leggen? (Vedabase)

 

Tekst 11

Volg enkel het pad van de heiligen, zoals jullie vader, grootvader en overgrootvader dat deden, en bedwing de woede die in u opkwam!

Volg enkel, zoals jullie vader, grootvader en overgrootvader het deed, het pad der heiligen en bedwing de woede die zich in u opwierp! (Vedabase)

 

Tekst 12

De heerser beschermt zijn onderdanen, zoals ouders vrienden zijn voor hun kinderen, zoals oogleden de ogen beschermen, zoals een echtgenoot zijn vrouw beschermt, zoals een huishouder voor mensen in nood zorgt en zoals de wijzen de onwetenden een warm hart toedragen.

Wees zoals de ouders die, zoals de oogleden zijn voor hun ogen, als vrienden zijn voor hun kinderen; wees zoals de echtgenoot zijn vrouw beschermt en zoals de huishouder zorg draagt voor hen die van liefdadigheid afhankelijk zijn, of gelijk de geschoolden die als vrienden zijn voor de onwetenden. (Vedabase)


Tekst 13

De Superziel die zich ophoudt in de lichamen van alle levende wezens is Heer en Meester over allen. Probeer die lichamen te zien als Zijn verblijfplaats [Zijn tempel] en moge Hij aldus tevreden over u zijn.

De Superziel verblijvend in de lichamen van alle levende wezens is Heer en Meester over allen; probeer hen te bezien als Zijn verblijfplaats en moge Hij aldus tevreden over u zijn. (Vedabase)

  

Tekst 14

Een ieder die door zelfonderzoek de zo machtige woede weet te onderwerpen, die als een donderslag bij heldere hemel zomaar de kop kan opsteken, ontstijgt de geaardheden van de natuur.

Een ieder die door onderzoek in zelfverwerkelijking de zo machtige woede onderwerpt die, als uit de hemel gevallen, plots ontwaakte, zal de geaardheden der natuur overstijgen. (Vedabase)

 

Tekst 15

Laat dat verbranden van die arme bomen afgelopen zijn, moge er met jullie het welzijn van de resterende bomen zijn en aanvaard alstublieft als uw echtgenote de dochter [genaamd Mârishâ, geboren uit een Apsara genaamd Pramlocâ] die door hen werd opgevoed.'

Genoeg met dat afbranden van de bomen, laat er al het goede geluk zijn voor hen die nog resten en aanvaard de dochter [genaamd Mârishâ], die door hen werd opgevoed, als uw echtegnote.' (Vedabase)

 

Tekst 16

O Koning, na aldus de zoons te hebben toegesproken, schonk koning Soma hen het Apsarameisje, dat heel mooie heupen had, en keerde hij terug  [naar zijn verblijf]. Ze trouwden met haar overeenkomstig het dharma.

O Koning, na hen aldus te hebben toegesproken, bracht hij, koning Soma, hen die waren teruggekeerd het Apsarameisje met de mooie heupen en huwden zij haar overeenkomstig de religie. (Vedabase)
 
Tekst 17

In haar verwekten ze Daksha, de zoon van de Pracetâ's, dankzij wiens voortplantingsdrift de drie werelden daarna werden bevolkt door nageslacht.

In haar werd uit hen allen Daksha voortgebracht, de zoon van de Pracetâ's, door wiens voortplantingsdrift vervolgens de drie werelden gezegd werden te overstroomd met nageslacht. (Vedabase)

 

Tekst 18

Luister nu aandachtig naar mijn verhaal hoe Daksha, die zo gek was op zijn dochters, middels zijn zaad en zeker ook middels zijn geest, al dat leven voortbracht.

Luister nu aandachtig naar mij hoe Daksha, zo vol genegenheid voor zijn dochters, middels zijn zaad als zeker ook middels zijn geest, al dat leven voortbracht. (Vedabase)

 

Tekst 19

Allereerst schiep de prajâpati met zijn geest de levens van al die goddelijke en goddeloze wezens, met inbegrip van al de wezens door hen beheerst die vliegen, zich over de aarde bewegen of die zwemmen.

Met inderdaad zijn geest zette de prajâpati in het begin de toon voor die levende wezens die van het goddelijke en het goddeloze zijn, met inbegrip van allen levend in de lucht, op het land of in het water, die onder hen ressorteerden. (Vedabase)


Tekst 20

Maar inziend dat deze schepping van levende wezens zich niet vermeerderde, ging Daksha naar de voet van het Vindhyagebergte alwaar hij de zwaarste boetedoeningen volbracht.

Maar toen hij zag dat zijn schepping van levende wezens niet in aantal toenam, ging Daksha naar de voet van het Vindhyagebergte alwaar hij de moeilijkste boetedoeningen deed. (Vedabase)

 

Tekst 21

Daar op die gunstigste plaats om aan alle zonde een einde te maken, de heilige plaats genaamd Aghamarshana, stelde hij de Heer tevreden door met onthouding regelmatig rituelen uit te voeren.

Daar op de gunstigste plaats om aan alle terugslagen van de zonde een einde te maken, de heilige plaats genaamd Aghamarshana, stelde hij de Heer tevreden door met ascese en regelmaat de ceremoniën op te voeren. (Vedabase)

 

Tekst 22

Ik zal u nu uitleggen hoe hij met de Hamsa-guhya ['het geheim van de zwaan']-gebeden de Heer tevredenstelde, hoe hij Hem als de Allerhoogste Persoonlijkheid voorbij de zinnen wist te behagen.

Ik zal u nu uiteen zetten hoe hij met de Hamsa-guhya ['het geheim van de zwaan']-gebeden de Heer tevredenstelde door Hem te behagen als de Allerhoogste Persoonlijkheid voorbij de zinnen. (Vedabase)

 

Tekst 23

Daksha zei: 'Mijn eerbetuigingen voor Hem, die ons doet inzien hoe we de geaardheden en de materiële energie te boven kunnen komen waaraan alle levende wezens gebonden zijn, voor Hem, de uit zichzelf geboren Heerser boven iedere maat en berekening verheven, die in Zijn verblijfplaats niet waarneembaar is voor een materieel gestuurde intelligentie.

Daksha zei: 'Mijn eerbetuigingen biedt ik Hem, van wie wij de juiste weg mogen inzien om de geaardheden en de materiële energie, waaraan allen die leven gebonden zijn, te transcenderen; Mijn lof voor Hem, de uit zichzelf geboren Beheerser boven iedere maat en berekening verheven, die in Zijn verblijfplaats niet waarneembaar is voor de materieel gestuurde intelligentie. (Vedabase)

 

Tekst 24

Mijn respectbetoon voor de vriend waarmee men in dit lichaam samenleeft en van wiens vriendschap de persoon geen weet heeft, precies zoals de zinsobjecten geen weet hebben van het zintuig dat hen waarneemt.

De vriend van wiens vriendschap de persoon geen weet heeft, precies zoals de zinsobjecten geen weet hebben van het zintuig dat hen waarneemt; die vriend waarmee men in dit lichaam samenleeft, Hem bied ik mijn eerbetuigingen. (Vedabase)

 

Tekst 25

Het levend wezen heeft kennis van dit lichaam met zijn soorten adem, zijn interne en externe zinnen, zijn elementen en zinsobjecten die [materieel als ze zijn] geen kennis hebben van zichzelf, van elkaar of van wat zich buiten hen bevindt. Maar het levende wezen dat bekend is met de natuurlijke geaardheden en al deze zaken, kent [op zijn beurt weer] niet Hij die allen kent. Ik prijs Hem, deze onbegrensde Heer.

Dit lichaam met zijn soorten van adem, zijn zinnen, zijn begrip, zijn elementen en zinsobjecten, zij voor zichzelf, naar elkaar toe en naar alles toe daarbuiten, worden gekend door het levend wezen; maar met al die kwaliteiten bekend, kent hij niet de Onbegrensde die allen kent; Hem aanbid ik. (Vedabase)

 

Tekst 26

Als het denken [in de vervoering van de yoga] tot staan is gebracht en daarmee een einde is gekomen aan de namen en voorstellingen van een materiële zienswijze en heugenis, zal men Hem waarnemen in Zijn unieke spirituele volkomenheid. Hem, die zwaangelijke persoonlijkheid [*] die men zich realiseert in de zuiverste staat, betoon ik mijn respect.

Als het denken tot staan is gebracht en alle ideeën en namen van vorm van een materiële zienswijze en heugenis hun einde hebben gevonden, zal als gevolg van dat beëindigen Hij worden waargenomen in Zijn eigen unieke spirituele volkomenheid; jegens die zwaangelijke [zwaan genoemd vanwege het uitziften van ware van het onware, van de melk uit het water], jegens Hem die men zich realiseert in de zuiverste staat, mijn respect. (Vedabase)

 

Tekst 27-28

Precies zoals zij die bedreven zijn in het offeren het vuur dat opgesloten zit in brandhout vrijmaken met het zingen van de vijftien hymnen [de Sâmidhenî-mantra's], ontdekken zij die toegewijd zijn Hem die zich met Zijn spirituele krachten in hun hart verbergt dat overdekt wordt door de drie geaardheden en de negen verschillende aspecten van de materie [van de materiële natuur en haar zestien elementen - prakriti, de individuele ziel - de purusha, de kosmische intelligentie - de mahat-tattva, het valse ego - ahankâra, en de vijf zinsobjecten - de tanmâtra's, zie b.v. 3.26: 11 ]. Hem die men zich realiseert in gelukzaligheid als men  passief zittend [in meditatie] zich bevrijdt van het geheel van de begoochelende verscheidenheid, Hij van alle namen, Hij, de gigantische gedaante van het universum, moge Hij, dat ondoorgrondelijke reservoir van alle kwaliteiten mij genadig zijn.

Precies als met vuur dat opgesloten in het hout tevoorschijn wordt getoverd met het zingen van de vijftien hymnen [de Sâmidhenîmantra's], toveren de grote brahmanen van het offeren dat tevoorschijn wat met Zijn krachten bij de geaardheden der natuur zich bevindt in het hart van de gevierde en de overige elementen [zie b.v. 3.26: 11]; Hij, die men zich realiseert met de verrukking, de negatie van het zich bevrijden van het illusoire van de hele verscheidenheid; Hij van alle namen, Hij, de gigantische gedaante van het universum; moge Hij, dat ondoorgrondelijke reservoir van alle kwaliteiten mij genadig zijn. (Vedabase)

 

Tekst 29

Wat men ook uitdrukt in woorden, vaststelt in bezinning, zintuiglijk waarneemt of in gedachten heeft, alles wat bestaat als een uitdrukking van de drie geaardheden, kan niet Zijn essentiële aard zijn. Men kent Hem naar waarheid [enkel] als de oorzaak van de schepping en vernietiging van dat wat gekenmerkt wordt door de geaardheden.

Wat dan ook uitgedrukt in woorden of vastgesteld in bezinning, in zintuiglijke waarneming of in gedachten, moge van iets, dat bestaat als een uitdrukking van de drie geaardheden, daadwerkelijk niet de eigenlijke vorm zijn; de eigenlijke vorm doet zich in waarheid voor als dat [vormhebbende van de Allerhoogste Heer] wat de oorzaak is die een einde maakt aan alles wat van de geaardheden in de schepping is. (Vedabase)

 

Tekst 30

[Alles bevindt zich] in Hem, [alles komt] uit Hem [voort en] door Hem [wordt alles bewogen]. [Alles is] van Hem en [alles is er] voor Hem. Of Hij nu handelt of tot handelen aanzet, Hij is de alom bekende Allerhoogste Oorzaak van zowel het materiële als het spirituele bestaan. Hij is Brahman, de Oorzaak Aller Oorzaken, de onvergelijkelijke Ene buiten wie er geen andere oorzaak te vinden is.

In wie, van wie en door wie als ook tot wie behoort en op wie is gericht; Hij, ofwel optredend ofwel daartoe aanleiding gevend, is van zowel het materiële als het spirituele van het bestaan de Allerhoogste Oorzaak een ieder welbekend, die het Brahman is, de Oorzaak Aller Oorzaken, de onvergelijkelijke Ene buiten wie er geen andere oorzaak te vinden is. (Vedabase)


Tekst 31

Mijn eerbetuigingen voor die onbegrensde, allesdoordringende Heer van alle bovenzinnelijke eigenschappen, over wiens vele energieën discussiërend de woordvoerders van de verschillende filosofieën, van mening verschillend dan wel overeenstemmend wat betreft oorzaken, in hun creativiteit voortdurend verbijsterd zijn over het ware zelf, de Superziel.

Van wiens vele energieën de sprekers der verschillende filosofieën met het bespreken van de oorzaken van tegenwerping en instemming zijn en van wie zij voortdurend, verbijsterd over de ziel, creatief zijn; jegens Hem, die onbegrensde alles doordringende Ene van alle bovenzinnelijke kenmerken, mijn eerbetoon. (Vedabase)


Tekst 32

Dat wat [b.v.] wordt besproken in de filosofieën van sânkhya [analyse, getallen] en yoga [bewustzijnsvereniging, devotie] leidt, met het zich bekennen tot de ene absolute waarheid - waarin men het eens is over de goedgunstigheid van de bovenzinnelijke, volkomen oorzaak -, tot een waarnemen van verschillende, tegengestelde kenmerken van wat er wel zou zijn [het absolute heeft vorm: sâkâra] en wat er niet zou zijn [het absolute is vormloos: nirâkâra, vergelijk 5.26: 39].

Zij die de kennis voorstaan van de uiteindelijke oorzaak en spreken over wat zou zijn [het absolute heeft vorm: sâkâra] en wat niet zou zijn [het absolute is vormloos: nirâkâra], betrekken zich op één en hetzelfde onderwerp van studie maar leggen verschillende en tegengestelde karakters aan de dag zoals men dat kan opmaken uit dat wat van de mystieke eenheid en van analyse is; daadwerkelijk is die transcendentale verblijfplaats, die uiteindelijke oorzaak, één en dezelfde [vergelijk 5.26: 39]. (Vedabase)

 

Tekst 33

Om van genade te zijn voor de toegewijden aan Zijn lotusvoeten manifesteert Hij, de eeuwige, Allerhoogste Persoonlijkheid die niet aan enige naam of vorm gebonden is, zich met de gedaanten en heilige namen waarmee Hij geboorte neemt en tot actie overgaat. Moge Hij, de transcendentie in eigen persoon, mij genadig zijn.

Teneinde Zijn grondeloze genade te tonen aan de toegewijden aan Zijn lotusvoeten, manifesteert Hij, de eeuwige, Allerhoogste Persoonlijkheid die niet aan enige naam of vorm gebonden is, Zich met de gedaanten en heilige namen waarmee Hij geboorte neemt en optreedt; moge Hij, de Transcendentie, genade met me hebben. (Vedabase)


Tekst 34

Hij die, langs de materiële wegen van kennis, zich vanuit de kern van het hart manifesteert overeenkomstig de verlangens van ieder levend wezen, krijgt materiële kwaliteiten zoals de wind dat doet die waait over de aarde [en neemt zo de gedaanten van de halfgoden aan, zie B.G. 7: 20-23]. Moge Hij, mijn Heer, mijn wens [Hem te mogen dienen] in vervulling doen gaan.'

Hij die met de lagere ontwikkelingsgraden der aanbidding Zich naar gelang de verlangens van ieder levend wezen manifesteert vanuit de kern van het hart, wint, net als de wind waaiend over de aarde, aan kleur en aroma [aldus de gedaante van halfgoden aannemend]; moge Hij, mijn Heerser, aandacht hebben voor mijn overwegingen.' (Vedabase)

 

Tekst 35-39

S'S'uka zei: 'Na aldus te zijn geprezen met de opgedragen gebeden verscheen de Allerhoogste Heer, Hij die zorgt voor de toegewijden, ter plekke in Aghamarshana, o beste onder de Kuru's. Met Zijn voeten op Garuda's schouders hield Hij met Zijn acht lange en machtige armen, de werpschijf, de schelphoorn, het zwaard, het schild, de pijl, de boog, het touw en de knots omhoog. Zijn intens blauw-zwarte gedaante was gehuld in gele kledij, Zijn gezicht en blik waren zeer opgewekt en Zijn lichaam was gesierd met een bloemenslinger die tot Zijn enkels reikte. Gesierd met het stralende Kaustubha juweel, het S'rîvatsa merkteken, een grote geronde helm, glitterende haaien-oorhangers, een gordel, ringen om Zijn vingers, armbanden om Zijn polsen en bovenarmen en met Zijn enkelbelletjes, betoverde Zijn verschijning de drie werelden. Als de schittering van de drie werelden werd de Heer omringd door Zijn eeuwige metgezellen Nârada, Nanda en de leiders van de halfgoden en werd Hij met hymnen bezongen door de volmaakten en de bewoners en zangers van de hemel.

S'rî S'uka zei: 'Na aldus te zijn geprezen door de opgedragen gebeden verscheen Hij, de Allerhoogste Heer, de zorgdrager der toegewijden, aldaar in Aghamarshana, o beste onder de Kuru's. Met Zijn voeten op Garuda's schouders hield Hij met Zijn acht lange en machtige armen, de werpschijf, de schelphoorn, het zwaard, het schild, de pijl, de boog, het touw en de knots omhoog. Zijn intens blauw-zwarte gedaante was gehuld in gele kledij, Zijn gezicht en blik waren zeer opgewekt en Zijn hele lichaam was van top tot teen opgesierd; versierd met het stralende kaustubha juweel, het S'rîvatsa merkteken, een grote geronde helm, glitterende haaien-oorhangers, een gordel, ringen om Zijn vingers, armbanden om Zijn polsen en bovenarmen en met Zijn enkelbelletjes, betoverde Zijn verschijning de drie werelden. Als de schittering van de lagere, de hogere en de tussenwerelden werd de Beheerser omringd door Nârada, Nanda en andere eeuwige metgezellen zowel als door de leiders der goddelijken, en werd Hij verheerlijkt door de volmaakten, de hemelse zangers, en de eerbiedwaardigen van de Veda's die voor hem zongen. (Vedabase)

 

Tekst 40

Die hoogst wonderbaarlijke gedaante ziend, was de prajâpati aanvankelijk bevreesd, maar toen wierp hij zich, met de haren op zijn lichaam recht overeind, [verheugd] languit voorover ter aarde om zijn respect te betuigen.

Met het zien van die hoogst wonderbaarlijke gedaante was de prajâpati aanvankelijk bevreesd, maar toen, naar lichaam, geest en ziel verheugd, wierp hij zich languit voorover ter aarde. (Vedabase)

 

Tekst 41

Vanwege het grote geluk dat zijn zinnen doortrok als rivieren die volstromen met bergstroompjes, was hij niet in staat een woord uit te brengen.

Door het grote geluk dat zijn zinnen vulde als rivieren volstromend van bergstroompjes, was hij niet in staat een woord uit te brengen. (Vedabase)

 

Tekst 42

Toen Hij een grote toegewijde als hij voor zich uitgestrekt zag vol van verlangen naar meer leven in de wereld, richtte Janârdana, Hij die allen tot vrede beweegt en die op de hoogte is van ieders hartewens, zich als volgt tot Daksha.

Met het zien van een grote toegewijde als hij, vol van verlangen naar nageslacht, voor Hem uitgestrekt, sprak Hij, Janârdana die allen tot vrede beweegt en die op de hoogte is van ieders hartewens, als volgt. (Vedabase)

 

Tekst 43

De Allerhoogste Heer zei: 'O zoon van de Pracetâ's, u zo hoogst fortuinlijk vervolmaakte met een groot geloof uw goede zelf door uw boetedoeningen en bereikte, met Mij als uw voorwerp van verlangen, de hoogste staat van liefde.

De Allerhoogste Heer zei: 'O zoon van de Pracetâ's, u, zo hoogst fortuinlijk, vervolmaakte in groot geloof door uw boetedoeningen uw goede zelf en bereikte met Mij als uw voorwerp het allerhoogste van de liefde. (Vedabase)

 

Tekst 44

Ik ben zeer tevreden over u, o heerser over de mensen, vanwege uw boete [van fundamenteel belang] voor het floreren van de levende wezens in deze wereld. Het is Mijn wens dat ze zich vermeerderen.

Ik ben zeer verheugd over u, o heerser der mensen; vanwege uw boete is het aantal van de levende wezens alhier toegenomen. Moge er van dit verlangen vooruitgang zijn op ieder gebied. (Vedabase)

 

Tekst 45

Brahmâ, S'iva, de stamvaders, de Manu's en de heersende goden [zoals de goddelijkheid van de zon en de maan] zijn allen expansies van Mijn energieën en vormen de oorzaak van het welzijn van alle levende wezens.

Brahmâ, S'iva, u allen stamvaders, de Manu's en alle heersers van macht [zoals de goddelijkheid van de zon en de maan], al dezen zijn inderdaad expansies van Mijn energieën en vormen de oorzaak van het welzijn van alle levende wezens. (Vedabase)

 

Tekst 46

Het religieuze boeten is Mijn hart, o brahmaan, de Vedische kennis is Mijn lichaam, de spirituele activiteiten zijn de vorm die Ik aanneem, de rituelen uitgevoerd volgens het dharma vormen Mijn ledematen en de godsbewusten [die het ongeziene goede geluk van de devotionele activiteiten bevorderen] zijn Mijn geest, ziel en levensadem.

Boete is Mijn hart, o brahmaan, de vedische kennis is Mijn lichaam, de spirituele aktiviteiten zijn Mijn gedaante, de rituelen volgens voorschrift uitgevoerd zijn Mijn ledematen en de verlevendiging door de goddelijken [het ongeziene goede geluk der devotionele activiteiten] is het ware van Mijn geest en ziel. (Vedabase)

 

Tekst 47

In het begin, vóór de schepping, was Ik de enige die er bestond, buiten Mij was er niets te vinden. De buitenwereld en al het gekende was niet gemanifesteerd, zoals het is als men diep in slaap is.

In den beginne, vóór de schepping, was Ik zeker de enige die er bestond, buiten Mij was er niets te vinden; het uitwendige van een materieel bewustzijn was niet gemanifesteerd alsof in slaap verzonken. (Vedabase)

 

Tekst 48

Toen vanuit Mijn onbegrensd vermogen in Mij, behept met een oneindig aantal kwaliteiten, het universum als een manifestatie van de basiskwaliteiten [de guna's] zijn bestaan vond, ontstond daarin het eerste levende wezen Heer Brahmâ, de ongeborene.

Toen in Mij, vanuit Mijn onbegrensd vermogen, het onbegrensde der kwaliteiten in de gedaante van het universum zijn bestaan vond, werd inderdaad daarin het eerste levende wezen, Heer Brahmâ, geboren afkomstig uit niemand anders dan zichzelf.  (Vedabase)

 

Tekst 49-50

Op het moment dat hij, de Heer van alle halfgoden, met Mijn vermogen begiftigd, de schepping tot stand probeerde te brengen, achtte hij zich daar niet toe in staat. Ik inspireerde de god er toen toe om de zwaarste boetedoening te volbrengen. En zo vonden in het begin de negen grote persoonlijkheden [de wijzen] van de schepping hun bestaan vanuit hem, zij waaruit u allen bent voortgekomen [zie 3.24: 21 en ook 3.8].

Toen hij, Svayambhû, de waarlijk grote God, in het tot stand proberen te brengen van de schepping over zichzelf, in het verlengde van Mijn macht, nadacht als zijnde incapabel, werd de god die hij was te dien tijde door mij aangeraden de zwaarste boetedoening te volbrengen; aldus waren er van hem in het begin de negen grote persoonlijkheden der schepping waaruit u allen bent voortgekomen [zie 3.24: 21 en ook 3.8]. (Vedabase)

 

Tekst 51

O Prajâpati, Mijn beste zoon, aanvaard als uw echtgenote de dochter van Prajâpati Pañcajana genaamd Asiknî.

O Prajâpati, neemt deze dochter genaamd Asiknî van een andere prajâpati genaamd Pañcajana tot uw echtgenote, mijn beste zoon. (Vedabase)

 

Tekst 52

Volgens de regels van de religie seksueel verenigd als man en vrouw zal u, getrouwd met deze vrouw die van een zelfde opvatting van voortplanten is, wederom [zie 4.2] al het nageslacht voortbrengen [dat u zich wenste. Zie ook B.G. 7: 11].

U, gehuwd met haar, zal in seksuele gemeenschap overeenkomstig de beginselen der religie wederom [zie 4.2] de oorzaak zijn van de velen van dezen die overeenkomstig het dharma echtelijk verbonden geboorte zullen geven aan alle levenden [zie ook B.G. 7: 11]. (Vedabase)

 

Tekst 53

Onder de invloed van Mijn begoochelende energie overgaand tot seksuele handelingen, zullen al de generaties na u eveneens offers aan Mij opdragen.'

Alle levenden die, vanwege Mijn begoochelende energie, na u overgaan tot seksuele gemeenschap, zullen er dan eveneens toe komen hun best te doen in het brengen van offers aan Mij.' (Vedabase)

 

Tekst 54

S'rî S'uka zei: 'Na aldus gesproken te hebben verdween de Allerhoogste Heer, de schepper van het hele universum, recht voor zijn ogen alsof Hij, de Persoonlijkheid van God, een droombeeld was geweest.'

S'rî S'uka zei: 'Met het Hem aldus sprekend voor ogen hebben, verdween de Allerhoogste Heer, de schepper van het hele universum, vandaar alsof Hij, de Allerhoogste Persoonlijkheid, een droombeeld was geweest.' (Vedabase)


*: Hij wordt een zwaan genoemd omdat Hij het ware van het onware kan scheiden, zoals een zwaan melk uit water kan ziften.


 

 

 

Creative Commons
                  License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de

Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.

De afbeelding is een collage van Anand Aadhar van een foto van een bosbrand
en een afbeelding van de Heer van het Cederwoud
Humbaba.
De tweede afbeelding is een digitale bewerking van een
vintage Hindoeposter uit Kathmandu, Nepal.
Bron.
Productie: de Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd



 

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties