Lopende
vertaling hoofdstuk 4: vers 4.14 - 4.19 (14)
Het
doen van werk heeft geen invloed op Mij daar ik niet
uitzie naar de vruchten ervan. Derhalve zal iemand die Me
kent, door arbeid, nooit verstrikt
raken.
(15)
Dit
wetend wisten zij van oudsher die de bevrijding bereikten
zich voorzeker aan hun plicht te houden en daarom zou je
moeten handelen op de manier zoals je voorgangers dat in
het verleden deden. (16)
Wat
is handelen en wat is niet-handelen? Zelfs de
intelligenten verkeren in illusie over deze
aangelegenheid. Dat zal ik je nu uiteenzetten en dat
wetend zal je bevrijd worden van
tegenslagen.
(17)
Werken
in het verlangen naar de vruchten [karma],
ongewenste arbeid [vikarma] en werk als offer
[akarma] moet ieder voor zich op intelligente
wijze worden beschouwd daar het moeilijk is te begrijpen
wat het doel van karma is. (18)
Iemand
die werken voor het profijt als inaktiviteit ziet en die
werk als offer gedaan als arbeid ziet is intelligent in
menselijke aangelegenheden; hij, hoewel bezig met
allerlei handelingen is van het
transcendentale.
(19)
Het
karma van hem die vastbesloten met alles zijn best doet
zonder te begeren, wordt verbrand door het vuur van de
kennis, verklaren de geleerden die hier vanaf
weten.
Vertaling:
Anand Aadhar Prabhu,
de links leiden naar de versie van Prabhupâda
hieronder
met een commentaar van Aadhar.
4:14
Er is geen enkele vorm van werk die invloed op Me heeft,
noch houd Ik me bezig met baatzuchtig streven. Wie deze
waarheid aangaande Mij begrijpt, raakt evenmin als Ik
verward in de terugslagen van baatzuchtig werk.
T o
e l i c h t i n g K
r i s h n a
nodigt ons uit Hem te volgen. Zijn aard en aktiviteiten
in de wereld als Zichzelf en als a
v a t â r a
aangepast aan tijd en omstandigheden zijn ten eerste
onafhankelijk en ten tweede onbaatzuchtig.
K
r i s h n a
daalt neder als onze zaken niet gaan zoals het moet. Als
Hij nederdaalt daalt de Hemel zelf op aarde neer. Hij is
de Gelukzalige en geen enkele vorm van arbeid beroert
Hem. Zijn nederdalen is zuivere genade voor de gevallen
staat der materiële gevangenschap en heeft geen
ander oogmerk dan het geven van liefde aan de goede zaak.
De geestelijke wereld is Zijn woning, zijn
p
a r a m d h â m a,
en vele zelfverwerkelijkte zielen verheerlijken die
bovenzinnelijke verblijfplaats die vrij is van alle
vormen van ellende en vrees van het stoffelijk bestaan.
De materiële wereld wordt slechts als een klein deel
van Zijn werkelijkheid gezien zoals een ijsberg die voor
het grootste deel onder water ligt. Dat grotere deel, de
geestelijke werkelijkheid die verleden, heden en toekomst
omvat is niet waarneembaar en vormt zo ongeveer drie
kwart van de gehele werkelijkheid. In het
S
r î m a d B h â g a v a t a
m staat er het
volgende over: Of we nu aangedaan zijn
door het kwade en de gevolgen van de wet van
k
a r m a onder
ogen moeten zien, of dat we begaan met het goede uit zijn
op onze zelfverwerkelijking, K
r i s h n a
nodigt ons uit bij Hem te komen wonen in Zijn
bovenzinnelijk verblijf, de V
a i k u n t h a-sfeer,
het Koninkrijk God's ookwel t
r i p â d v i b h û t
i genoemd,
staande tegenover de kwart p
â d a v i b h û t
i van de
vergankelijkheid. De t
r i p â d v i b h û t
i bevindt zich
dus in het z.g. paravyoma, het geestelijk zwerk.
Door niet te blijven in zijn uitstraling, de
onpersoonlijke sfeer, de b
r a h m â j y o t
i, maar door
met Hem een persoonlijke relatie aan te gaan, een
r
a s a te
ontwikkelen en onze eigen aard daarin tot ontplooiing te
brengen, de s
v a r u p a,
kunnen we onbaatzuchtig en onaangedaan door de wereld het
geluk vinden van Zijn liefde. Als we het idee van
zelfverwerkelijking zo opvatten raken we niet opnieuw
verstrikt in de terugslagen van ons handelen ons
gepresenteerd door de wet van k
a r m a die
onherroepelijk van kracht is voor iedereen die niet Zijn
bovenzinnelijke aard begrepen heeft en zich niet
twee-maalgeboren weet als gevolg daarvan. 4.15
Alle bevrijde zielen van vroeger handelen vanuit dit
inzicht en verkregen zo hun bevrijding. Doe daarom zoals
de ouden en vervul je plicht in dit goddelijk bewustzijn.
T o
e l i c h t i n g Bij vers 2 : 25 waarin
heer K
r i s h n a
zegt niet te treuren bij het bewustzijn van de aard van
de ziel, geeft
S w a m i P r a b h u p â d
a het volgende
commentaar: Als we aangedaan door
twijfel geen kontakt hebben met de bevrijde zielen van
vroeger, p
û r v a t a r a m
zegt K
r i s h n a,
dan missen we dit inzicht in Zijn bovenzinnelijke aard en
weten we niet goed wat onze plicht is. Het begrip ziel is
fundamenteel voor het bergrijpen van deze relatie met
degenen die ons op deze weg voorgingen. Het ego zit
altijd vol autoriteitscomplexen waardoor het proces van
het luisteren gestoord is geraakt: er is geen
mogelijkheid om tot s
r u t i, in
feite mondeling overgedragenkennis van leraar op
leerling, te komen. Door te zingen, te lezen en het goede
gezelschap te zoeken kan men deze s
r u t i weer
terugwinnen. Door te zingen te lezen en te luisteren naar
wat anderen zeggen kan het overal op afgeknapte
wantrouwen dat zijn wortels heeft in allerlei slechte
levensgewoonten zoals het drinken van koffie, te laat
naar bed gaan en minachten van anderen, weer tot vedische
wijsheid komen. wat vroeger als kind vanzelf sprak als de
wijsheid van de ouders moet dan het bewust aanvaarden van
de wijsheid van K
r i s h n a
zijn. Is men door ervaring wijs geworden, dan is het ter
wille van de ziel van belang niet de weerklank van de
eigen ervaring met de vedische kennis te verwaarlozen.
Eigengereid optreden als 'levenswijze' persoon impliceert
nog niet het begrip ziel. Zoals K
r i s h n a in
dit vers aangeeft is het zonder de verbondenheid met
degenen die ons voorgingen in het algemeen en
K
r i s h n a in
het bijzonder niet mogelijk om bevrijd te raken en tot
een wezenlijke plichtsvervulling te komen. Hoewel ook
andere vormen van godbewustzijn doortrokken zijn met
vedische wijsheid, geldt ook voor deze opvattingen dat
het geen zin heeft afgescheidenheid te cultiveren in
ontkenning van de gemeenschappelijke bron van onze
verscheidenheid. 4.16
Zelfs de schranderen weten in het geheel niet wat
handelen en wat niet-handelen is. Ik zal je nu uitleggen
wat handelen is en weet je dit eenmaal, dan zul je
bevrijd zijn van alle zonden. T o
e l i c h t i n g In het oorspronkelijk
Sanskriet staat het woord asubhât, hetgeen
duidt op een kwaad lot. Het onfortuinlijke, vertaald met
zonde, is het resultaat van handelen op eigen houtje. Men
moet steeds men anderen kontakt houden en niet zonder
overleg te werk gaan. Dat is een algemene wijsheid die
speciaal in het K
r i s h n a -bewustzijn
zwaar weegt. Met de y
o g a kan men
krachten oproepen die men niet de baas is en die tot zeer
onfortuinlijke jammerlijkheid of zonde kunnen voeren. Zo
mag men b.v., iets wat veel mensen niet weten, niet
mediteren zonder allereerst de y
o g a -houdingen
te beheersen die nodig zijn om de lichaamskracht met de
geest in harmonie te brengen en de ziener van het geziene
los te maken en te emanciperen. (Yoga-Sutra's Ii.49).
Hoewel j
a p a doorgaans
geschiedt zonder â
s a n a blijft
dit gelden voor mensen die niet in toegewijde dienst hun
energieën op K
r i s h n a
richten kunnen: de houding van dienstbaarheid in
toegewijde dienst is de belangrijkste â
s a n a van de
y
o g a: als de
b
h a k t a 's
d
a n d a v a t
gaan voor de geestelijk leraar en K
r i s h n a
beoefenen ze de yastikâsana (stokhouding) en
als ze zitten te luisteren in de kleermakerszit de
sukhasana (gemakkelijke houding). Zoals reeds
gezegd: K
r i s h n a-b
h a k t i omvat
de overige vormen van y
o g a.
Eigendunkelijk getheoretiseer, zonder het gezag van een
geestelijk leraar en K
r i s h n a, de
voorvaderen, de zelfgerealiseerde medemensen en andere
toegewijden brengt zonder meer ongeluk. Men kan nog zo'n
handig filosoof zijn en b.v. een dik boek genaamd het
Kapitaal schrijven om het materialisme aan te klagen,
maar als men niet verbonden in de ziel treedt in de
voetsporen van andere toegewijden van de Absolute
Waarheid, raakt men verstrikt in de strijdigheid van de
relatieve waarheid. De enkele relatieve waarheid is
m
â y â,
behoort tot het materiëel bereik en is vol van
begoocheling. M
â y â
, behorende tot de materiële sfeer is energie en de
relatieve waarheid wordt om die reden ook wel de lagere
energie van de hogere energie, de absolute waarheid,
genoemd. Waar het om gaat is oorzaak van effect te leren
onderscheiden om misattributie, foute toeschrijving te
kunnen voorkomen. De Absolute Waarheid en eigenlijke
oorzaak is de transcendente persoonlijke God als hoogste
persoonlijkheid, Heer K
r i s h n a. De
levende wezens behoren tot het gevolg èn tot de
oorzaak als tussenenergie (t
a t a s t h a - s a k t
i, tegenover
v
i s h n u- en
m
â y â - s a k t
i) en hebben
als gevolg daarvan een vrije wil tot toewijding of
vergetelheid. De materiële oorzaak, n
i m i t t a,
wordt a
s a t, het
niet-zijnde (zie 2:16)
genoemd en het effect, het effectief bewustzijn van het
levend wezen, s
a t, het
zijnde. Het woord
p a r a m heeft
betrekking op de Hoogste waarheid die boven de werking
van oorzaak en gevolg verheven is. (zie bet.
C.C.
A.L. 1.53-54). Aangezien
K
r i s h n a de
eigenlijke oorzaak is handelen de materiëel
geconditioneerde levende wezens allen in staat van
illusie. Men denkt zelf degene te zijn die handelt,
onwetend over wat de eigenlijke oorzaak is, hetgeen dan
lust en begeerte is. Materialistisch bezien denkt men dat
de materiële schepping de oorzaak van ons bestaan
is. Dat is ook zo, maar men vergeet dan dat dit een
afgeleide secundaire oorzaak is die slechts de
conditionering aangaat. Beseft men wat de primaire
oorzaak is, dan denkt men anders en blijft men verschoond
van een kwaad lot als gevolg van eigenmachtig handelen.
K
r i s h n a
zegt (3.27)
prakrteh kriyamâni, de materiële natuur
is de oorzaak van het handelen van de onbewuste verwarde
(v
i m u d h a).
Zijn logica is u
p â d â n a,
materieel geconditioneerd (secundair): de illusie is die
van beheersen en genieten. Deze oorzaak noemt men de
oorzaak van de zonde, de ellende, het gejammer. Het
grootste gevaar waardoor ons een kaad lot boven het hoofd
hangt en waardoor vele goedwillende maar naïeve
leiders de vernietiging onder ogen moesten zien is zelf
te denken de oorzaak te zijn (zie ook B.G.
16:13-15), K
r i s h n a
niet in die oorzaak te herkennen en dus K
r i s h n a
niet te respekteren. Zo is een gebrek aan respekt de
oorzaak van de ellende en de zonde. Anders gezegd: steel
je de eer van de Heer dan straft je de leer. Met name
illusiegangers (m
â y â v â d i '
s) die in de
materiële wereld K
r i s h n a
niet meer kunnen herkennen en als gevolg daarvan moeten
lijden onder hun zelfverzonnen verstervingen, moeten
beseffen dat ze niet alleen voor zichzelf een gevaar
opleveren maar ook voor een ieder die hen serieus neemt
(denk aan suïcidale sekten b.v.). 4:17
Handelen is zo iets ingewikkelds dat het zeer moeilijk te
begrijpen valt. Daarom dient men nauwkeurig te weten wat
handelen, wat verboden handelen en wat niet-handelen is.
T o
e l i c h t i n g Er zijn drie soorten
werk of k a r m a. Ten eerste is er gewoon k a r m a. Dit
zijn de gewone aktiviteiten ter wille van het resultaat
van de gekonditioneerde ziel in de materiële wereld
waarbij alle handelingen hun eigen gevolgen met zich
meebrengen. K
r i s h n a: b
h û t a - b h â v o d b h a v a - k a r o v i
s a r g a h k a r m a - s a m j n i t a h: 'aktie die
betrekking heeft op het ontwikkelen van stoffelijke
lichamen wordt k a r m a of vruchtdragende aktiviteit
genoemd' (B.G. 8.3). Verderop in de G î t â
maakt K
r i s h n a
duidelijk dat er drie soorten van verzaking (t y â
g a) van deze aktiviteiten bestaan: Zijn laatste woord
daarover is dat men uit plichtsbetrachting offers,
barmhartigheid en boete niet moet staken. Vindt men het
lastig of is men er bang voor dan heet het verzaking uit
hartstocht. In onwetendheid verzaakt men voorgeschreven
plichten. Onbaatzuchtigheid (t y a k t v â p h a l
â m, de vruchten opgevend) is van de geaardheid
goedheid. (B.G. 18:3-9): er is dan n a i s (k â m
a)k a r m a, werk vrij van begeerte. Men spreekt in dit
verband ook wel van de wet van k a r m a, de wet van
oorzaak en gevolg. Wat ermee bedoeld wordt is dat men van
iedere materiële aktiviteit, goed of slecht vroeg of
laat de gevolgen moet inzien. Dit kan de agressie, of
depressie van de onwil tot geestelijke vooruitgang van
het onwetende valse ego zijn dat in gehechtheid aan het
lichamelijk concept zich niet bewust is van zijn
verplichtingen tot K
r i s h n a. In
staat van begoocheling raakt men verzeild in redeneringen
van oorzaak en gevolg die niets meer met de objectiviteit
en integriteit van de waarheid te maken hebben. Dit
complex van ontkenning, rationalisatie en compensatie, de
leugen, is er de reden van dat hier sprake is van iets
waar men zeer moeilijk toegang toe kan vinden. K a r m a
noemt men ook wel ezelachtige zware arbeid, akelig werk
(k a r m a - a v a r a m). Ten tweede is er v i k a r m
a. Bij het vorige vers reeds ten dele besproken betreft
het handelen zonder overleg of handelen tegen de
afspraken in. Dit kan misdadig handelen zijn of gewoon
ongewenst handelen dat het isolement van het individu
alleen maar bevordert zonder een goed begrip van de ziel
(ego-trippen). Men spreekt ookwel van verboden handelen.
Dit v i k a r m a, o n g e w e n s t a l s z e i s m o e
t w o r d e n v o o r k o m e n. Ze leidt steeds tot
terugval en begoocheling. Het gevolg van naar eigen
inzicht handelen zonder de werkelijkheid te testen van de
sociale en/of schriftuurlijke terugkoppeling, is dat men
uiteindelijk volkomen in de war raakt en in waanzin
vervalt. Om dit soort zaken, k a r m a en v i k a r m a
te voorkomen houden de v a i s h n a v a ' s zich aan de
v i d h i ' s, de basisregels, de vier regulerende
principes die het eten van vlees, vis en eieren,
ongeoorloofde sex, gokken en intoxicatie tegengaan. Samen
met het zingen van de heilige namen en het aanvaarden van
(de uitspraken van) een geestelijk leraar heeft men dan
voldoende weerstand tegen de verlokkingen van de valstrik
van het materiëel eigenmachtig zinsbevredigen. Het
eten van geofferd voedsel in goed gezelschap geldt
daarbij als het beste medicijn tegen de aandoeningen van
de materiële besmetting zoals reeds eerder
opgemerkt. Ten derde is er a k a r m a. Hiermee wordt in
feite niet(baatzuchtig)-werken of werken zonder
terugslagen, werken voor Vishnu bedoeld. Men werkt ter
wille van het behoud van de ziel of de relatie met
K
r i s h n a om
niet aan de wereld gebonden te raken: y a j n a r t h a t
k a r m a n o ' n y a t r a l o k o ' y a m k a r m a b a
n d h a n a h (3.9). Dit kan er objectief uitzien als
gewoon werk. Het verschil zit hem in het vruchtgebruik en
in de gemeenschapszin. Is men betrokken op de gemeenschap
van het K
r i s h n a-bewustzijn
en deelt men in het vruchtgebruik dan raakt men bevrijd
van de terugslagen van de arbeid en heet het dat men in
het geheel geen (materiëel) werk verricht.
K
r i s h n a: k
a r m a n i a k a r m a y a h p a s y e d: 'wie niet
handelen in handelen ziet' (volgende vers). In feite is
het natuurlijk de baatzuchtige die anders dan
materiëel geen wezenlijke bijdrage tot de
gemeenschapszin levert en in feite degene is die niet
werkt (voor K
r i s h n a),
terwijl de onbaatzuchtige toegewijde werk doet dat de
hele wereld op orde brengt. 4.18
Wie niet-handelen in handelen en handelen in
niet-handelen ziet, is waarlijk schrander en bevindt
zich, ookal verricht hij allerlei bezigheden, op het
bovenzinnelijk vlak. T o
e l i c h t i n g Handelingen zijn er
altijd, het komt er op aan hoe men het aanpakt. Men kan
handelen naar de behoeften van het lichaam vooropgesteld
en men kan handelen naar het vooropstellen van de
behoeften van de geest. Men kan handelen met de
veronderstelling dat als het lichaam maar goed gediend is
de geest vanzelf wel tevreden zal zijn. Dit noemt men
materialisme en berust op de misvatting dat een tot chaos
neigende materiële wereld een geordende geest kan
bewerkstelligen. Denkt men overeenkomstig de
materIële natuur, dan ontstaat er steeds weer
negativiteit, ongeordendheid in de geest en kan het
lichaam geen rust vinden met de lagere grovere energie
waar men zich steeds toe verplicht voelt. Wat men op deze
manier bewerkstelligt is de bevrediging van de zintuigen
alleen, terwijl men gehecht raakt aan allerhande
materiële relaties die een hindernis vormen op het
pad der zelfrealisatie. Op deze manier verspilt de j i v
a door zich over te geven aan de werking van de g u n a m
a y i m â y â of m â y â - s a k
t i, de uitwendige (b a h i r - a n g a-)energie, niet
alleen zijn tijd, maar ook zijn vermogen om met zichzelf
in het reine te komen. Hij snijdt zichzelf door
egoãstische bezigheden de weg af naar de
bevrijding en moet soms vele jaren, of zelfs vele levens,
zwoegen vooraleer hij zijn zelf opgeworpen hindernissen
heeft overwonnen. Zoals K
r i s h n a in
het vorige vers opmerkte zijn deze defensiemechanismen
zeer moeilijk te doorgronden en klein te krijgen; men is
verstrikt geraakt en ziet alleen nog maar moeilijkheden
als het over de bevrijding gaat. Men moet boete doen: t a
p a s. In het S r î m a d B h â g a v a t a m
(2.9.24) zegt K r i s h n a tegen Brahmâ: 'Ik schep
het heelal door deze boete, ik handhaaf het ermee en trek
me er weer mee terug. Daarom ligt alle vermogen slechts
in boete'. Dit v î r y a m m e d u s c a r a m t a
p a h: 'het vermogen van Mijn gestrenge boete', vormt
K
r i s h n a's
bevestiging van de essentie der continentie: het vormt
het fundament (de â d h a r of grondvesting) van
zijn leer. Y o g a is v a i r â g h y a: afzien van
en a b h y â s a: volhouden met (zie ook toel.
2.64). Nu kan men, zo merkt Swami Prabhupâda op,
boete doen met het oogmerk er een beloning voor te
ontvangen en men kan boete doen met het oogmerk dienst
aan K
r i s h n a te
leveren. Baatzuchtige boete noemt men
pseudotranscendentalistisch. Zulke y o g i ' s noemt men
k û t a - y o g i ' s (zie ook toel.voorgaande vers
over soorten van verzaking). De ware verzaking is de
boete ter wille van de toegewijde dienst waarin we
precies het omgekeerde beleven van wat materialistisch
gebeurde: denkt men en handelt men overeenkomstig de
hogere fijstoffelijke energie van de Absolute Waarheid
dan is er sprake van toename van (het effectief gebruik
van) energie en kwantiteit of vooruitgang in toegewijde
dienst. Men raakt niet uitgeput, maar juist meer open
voor alles wat maar eventueel K
r i s h n a van
dienst zou kunnen zijn. I.p.v. de eigen zintuigen
bevredigt men de zintuigen van K
r i s h n a.
K
r i s h n a
geeft zijn toegewijden wat ze nodig hebben als ze zich er
niet de eigenaar van noemen en raakt men ook alles kwijt
raken wat niet wezenlijk dienstbaar is (zie B.G. 9:22).
De ervaren transcendentalist weet dat boete doen terwille
van de toegewijde dienst aan K
r i s h n a het
ware handelen met zich meebrengt vanwaaruit de vroegere
materiële bezigheden voorkomen als loze
tijdsverpilling. In de werking van de hogere energie (v i
s h n u - s a k t i) stuurt het verstand aktief de
materiële aktiviteiten terwille van Hem die daardoor
de kwaliteit, het vermogen, van de Allerhoogste krijgen.
Het sturen van de geest gebeurt met de kennis aangaande
K
r i s h n a,
verkregen uit de de geschriften, die dient samen te gaan
met het verrichten van toegewijde dienst die naar Heer C
a i t a n y a bestaat uit vijf hoofdbeginselen (zie bet.
S.B. 2.9.31). Omgang met toegewijden. Verheerlijking van
K
r i s h n a (j
a p a). Vernemen over het S r î m a d B h â g
a v a t a m door een zuivere toegewijde. Verblijven in
een heilig oord. Eren van de m û r t i van
K
r i s h n a.
Tussen het onwetende stadium van de materialist en de
overgave van de zuivere toegewijde naar alle beginselen
ligt natuurlijk een zee van mogelijkheden waarnaar een
ieder zijn eigen aard kan ontplooien. 4.19
Wie
bij geen enkel handelen verlangt naar zinsbevrediging,
wordt geacht volledige kennis te bezitten. De wijzen
noemen zo iemand een werker wiens baatzuchtig streven is
opgebrand in het vuur van de volmaakte
kennis. T o
e l i c h t i n g Door k a r m a - y o g
a, verbondenheid met Hem door onbaatzuchtig handelen,
komt men tot toegewijde dienst aan K
r i s h n a.
Kennis als gevolg van het doen van boete heeft het effect
van vuur dat alle brandhout van verlangens en
misvattingen wegneemt. Deze kennis betreft dus
uiteindelijk geen droge boekenwijsheid, maar
daadwerkelijk bewust handelen ter wille van.
Zinsbevrediging is een moeilijk te doorbreken vicieuze
cirkel en men kan zich, erin gevangen, maar moeilijk
voorstellen hoe het zonder mogelijk is te leven. Pas als
het lichaam onderworpen is wordt de geest helder. Het
mechanisme van n i y a m a of regulatie heeft op zich
geen gezag en behoort tot de a s t â n g a - y o g
a die in deze moderne tijd als ontoereikend wordt geacht
. Uiteindelijk raakt men door omgang met toegewijden
gemotiveerd de Hare K
r i s h n a- m
a n t r a en andere v a i s h n a v a-teksten te gaan
chanten en zingen. Het reeds eerder besproken, in de C a
i t a n y a-missie vaak geciteerde vers luidt: h a r e r
n â m a h a r e r n â m a h a r e n a m a i v
a k e v a l a m k a l a u n â s t y e v a n â
s t y e v a n â s t y e v a g a t i r a n y a t a h
Betekenis: De enige manier om verlost te raken in dit
tijdperk van strijd en schijnheiligheid is het aan roepen
van de heilige namen van de Heer. Er is geen andere
manier, er is geen andere manier, er is geen andere
manier.' (B r h a n - n â r a d î y a P u r
â n a 3.8.126) De motivatie om de oversteek te
maken naar het K r i s h n a-bewustzijn ontstaat uit de
daadwerkelijke materialistische uitputting zoals bij het
vorige vers beschreven en anderzijds uit het vastgrijpen
van de hand van de geestelijk leraar die de drenkeling
uit de oceaan van het materiële lijden redt samen
met alle hem volgzame toegewijden. Wat leraren betreft
geldt: hij die kan volgen kan men volgen. Alleen door een
volgeling wordt men een volgeling. Zo raakt men
K
r i s h n a
toegewijd. Heer C a i t a n y a mediteerde altijd in de k
e v a l a - b h a k t i van de liefde van Srimate
Râdhârâni en de g o p i ' s, waarover
Hij in staat van vervoering verzen citeerde die haar
liefde voor K
r i s h n a
beschreven (C.c. A.l. 20). Hij kon daar zo in opgaan dat
mensen aan zijn verstand begonnen te twijfelen en Hij
half-waanzinnig leek. Haar liefde wordt in de volgende b
h a j a n bezongen. De Sri Râdhikâstakam,
ookwel Kumkumakta genaamd.
'In die
bovenzinnelijke woning van de Heer, hebben de
stoffelijke geaardheden onwetendheid en hartstocht
geen macht, noch hebben ze enige invloed op de
heersende goedheid. Er is geen overwicht van de
invloed van de tijd, laat staan van de begoochelende
uiterlijke energie die dat gebied niet kan
binnendringen. Zowel de goden als de demonen aanbidden
er de Heer zonder onderscheid als toegewijden.'
(2.9:10).
'Niemand kan
het bestaan van de ziel proefondervindelijk aantonen -
het enige bewijs voor haar bestaan is s
r u t i, de
vedische wijsheid. we hebben haar te aanvaarden omdat
er geen andere bron is waarop het bestaan van de ziel
kan worden gebaseerd - ookal is haar aanwezigheid een
feit. Er zijn vele zaken die we uitsluitend op grond
van gezaghebbende uitspraken dienen te aanvaarden'
|