regelbalk



 

Canto 8

Govinda jaya jaya

 

 

Hoofdstuk 4: Gajendra Keert Terug naar de Geestelijke Wereld

(1) S'rî S'uka zei: 'Daarna [toen Gajendra was bevrijd] strooiden de goden, de rishi's en de zangers van de hemel onder leiding van Brahmâ en S'iva, bloemen uit in hun waardering voor dat wapenfeit van de Heer. (2) In de lucht weerklonken pauken, de Gandharva's zongen en dansten en de heiligen, de aanbiddelijken en de vervolmaakten brachten hun gebeden voor de Allerhoogste Persoonlijkheid van God. (3-4) Op dat moment nam de krokodil de hoogst wonderbaarlijke gedaante aan van Hûhû, de beste van de Gandharva's die, nu hij was bevrijd van een vloek uitgesproken door de wijze Devala, met zijn hoofd voorovergebogen zijn eerbetuigingen begon te brengen aan de Allerhoogste Eeuwige Meester Geprezen in de Verzen en vervolgens de glorie bezong van Zijn bovenzinnelijke avonturen en kwaliteiten. (5) De genade van de Heer genietend, omliep hij Hem onder het betonen van zijn respect en keerde hij vervolgens, verlost van alle zonde, voor ogen van een ieder  terug naar zijn verblijfplaats.

(6) Gajendra raakte door de aanraking van de Allerhoogste Heer terstond bevrijd van de onwetendheid van zijn gebonden staat en verwierf de gedaante van de Heer met vier armen en gele kleding [sârûpya-mukti, zie ook 3.29: 13]. (7) In zijn vorige leven werd hij geboren als de beste van Dravida-des'a, de koning van Pândya. Bekendstaande als Indradyumna zwoer hij bij Vishnu als zijn uiteindelijke toevlucht. (8) [In dat leven] had hij, toen de tijd voor zijn boete was aangebroken, met de grootste zorg de gelofte van stilte afgelegd en volbracht hij, met samengeklitte lokken, zijn verzakingen in Kulâcala [de Malaya heuvels] waar hij zijn âs'rama had. Op een dag was hij, verzonken in zijn liefde voor de Allerhoogste Meester, de Onfeilbare Heer aan het vereren. (9) De vermaarde Agastya, omringd door zijn discipelen, arriveerde daar toen op eigen initiatief en zag hem stil alleen zitten mediteren zonder hem behoorlijk te verwelkomen. Daar werd hij zeer kwaad over. (10) Hij vervloekte hem toen door te zeggen: 'Deze diep gezonken ziel, zo onvriendelijk en onverschillig van geest, veracht [mij als] een brahmaan. Moge hij in duisternis belanden, als een olifant die maar traag van begrip is!'

(11-12) S'rî S'uka zei: 'Na hem aldus te hebben veroordeeld vertrok de zo machtige Agastya samen met zijn metgezellen, o Koning, Indradyumna achterlatend met de gedachte dat het zijn lot was om als koning te zijn vervloekt vanwege zijn daden in het verleden. Toen hij als een olifant werd geboren ging de herinnering aan zijn identiteit verloren, maar omdat hij de Heer vereerde met gebeden, slaagde hij er in dat olifantenlijf niettemin in zijn [devotionele] verleden te herinneren. (13) Nadat de Heer van de Lotusnavel aldus de koning van de olifanten had bevrijd en Hij voor zijn wonderbaarlijke daden door de Gandharva's, de vervolmaakten en de wijzen was geprezen, keerde Hij [na een verklaring te hebben gegeven] naar Zijn hemelverblijf terug gezeten op de rug van Garuda, vergezeld door hem [Indradyumna] die de positie was verleend van Zijn metgezel.
 

(14) Wat ik u beschreef, o grote Koning, aangaande het geloof in Heer Krishna dat Koning Gajendra verlossing bracht, bevordert hen die erover vernemen tot de hemelse sferen en vergroot hun reputatie. Het neemt het duister van de immoraliteit van Kali-yuga weg [zie 1.17: 24-25] en maakt een einde aan akelige dromen, o beste van de Kuru's.  (15) Om 's morgens na het ontwaken allereerst vrede te vinden na nare dromen, staan tweemaal geboren zielen, die gemotiveerd zijn voor deze zegening, vroeg op, reinigen zich en reciteren ze gewetensvol deze geschiedenis.

 
(16) Dit is wat de Grote Heer die Alles Doordringt, tevreden gesteld, in het bijzijn van iedereen tegen Gajendra zei, o beste van de Kurudynastie. (17-24) De Allerhoogste Heer zei: 'Zij raken verlost van al hun zorgen die, als de nacht ten einde loopt, opstaan en zorgvuldig geconcentreerd zich Mijn gedaanten herinneren - die van Mij en van jou, die van het meer, deze heuvel, deze grotten en tuinen, die van het riet en de bamboes, de groepjes bomen, deze bergtoppen en de verblijfplaatsen van Mij en die van Heer Brahmâ en Heer S'iva; deze oceaan van melk, dit witte eiland met zijn schitterende luister dat Mij zo dierbaar is, Mijn S'rîvatsateken, Kaustubhajuweel, [Vaijayantî]bloemenslinger, Kaumodakîknots, Sudars'anaschijf en Pâñcajanyaschelphoorn; Garuda, Ananta S'esha, Mijn subtiele, volkomen deelaspect de Godin van het Geluk, allen die van Mij afhankelijk zijn, Heer Brahmâ, Nârada rishi, S'iva en Prahlâda; Mijn Matsya incarnatie, Kûrma, Varâha, de andere avatâra's en Mijn talloze goedgunstige handelingen; de goddelijkheid van de zon, de maan en het vuur, de Omkâra mantra, de Absolute Waarheid en het ongemanifesteerde [van het universum]; de koeien, de brahmanen en het eeuwige dharma, de dochters van Daksha, de plichtsgetrouwe echtgenotes van de maangod en Kas'yapa, alsook de Ganges, de Sarasvatî, de Nandâ en de Yamunâ, Airâvata [Indra's olifant], Dhruva, de zeven o zo vrome wijzen en de menselijke wezens. (25) Mijn beste, zij die aldus voor Mij hun gebed doen als ze opstaan aan het einde van de nacht, zal Ik de eeuwige bestemming verlenen zo gauw ze hun laatste adem uitblazen.'

(26) S'rî S'uka zei: 'Nadat Hrishîkes'a dit had verklaard, blies Hij, tot het genoegen van de schare halfgoden, op Zijn schelphoorn, de beste van de zee, en klom Hij op de rug van Garuda.'
   

 

next                       

 

 

 
Derde herziene editie, geladen 6 mei, 2019. 
 
 

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rî S'uka zei: 'Daarna [toen Gajendra was bevrijd] strooiden de goden, de rishi's en de zangers van de hemel onder leiding van Brahmâ en S'iva, bloemen uit in hun waardering voor dat wapenfeit van de Heer.
S'rî S'uka zei: 'Daarna [toen Gajendra was bevrijd] strooiden de goddelijken, de rishi's en de zangers van de hemel onder aanvoering van Brahmâ en S'iva, bloemen uit in lofprijzing over dat wapenfeit van de Heer.  (Vedabase)

 

Tekst 2

In de lucht weerklonken pauken, de Gandharva's zongen en dansten en de heiligen, de aanbiddelijken en de vervolmaakten brachten hun gebeden voor de Allerhoogste Persoonlijkheid van God.

In de lucht weerklonken de pauken, de Gandharva's zongen en dansten en de heiligen, de aanbiddelijken en de vervolmaakten brachten hun gebeden voor de Allerhoogste Persoonlijkheid van God. (Vedabase)

 

Tekst 3-4

Op dat moment nam de krokodil de hoogst wonderbaarlijke gedaante aan van Hûhû, de beste van de Gandharva's die, nu hij was bevrijd van een vloek uitgesproken door de wijze Devala, met zijn hoofd voorovergebogen zijn eerbetuigingen begon te brengen aan de Allerhoogste Eeuwige Meester Geprezen in de Verzen en vervolgens de glorie bezong van Zijn bovenzinnelijke avonturen en kwaliteiten.

Hij, Hûhû, een zanger van de hemel die door een vloek van de wijze Devala die krokodil was geworden, verscheen op datzelfde ogenblik zowaar als een hoogst wonderbaarlijk schone Gandharva, die, zijn eerbetuigingen brengend met zijn hoofd naar de Allerhoogste Eeuwige Meester Geprezen in de Verzen, de heerlijkheden van Zijn bovenzinnelijke avonturen en kwaliteiten begon te bezingen. (Vedabase)


Tekst 5

De genade van de Heer genietend, omliep hij Hem onder het betonen van zijn respect en keerde hij vervolgens, verlost van alle zonde, voor ogen van een ieder  terug naar zijn verblijfplaats.

Hij door de Heer begunstigd omliep Hem, Hem zijn respect betonend, en terwijl iedereen toekeek ging hij, verlost van alle zonde, terug naar zijn eigen verblijfplaats. (Vedabase)

 

Tekst 6

Gajendra raakte door de aanraking van de Allerhoogste Heer terstond bevrijd van de onwetendheid van zijn gebonden staat en verwierf de gedaante van de Heer met vier armen en gele kleding [sârûpya-mukti, zie ook 3.29: 13].

Gajendra werd door de aanraking van de Allerhoogste Heer terstond bevrijd van de onwetendheid van zijn gebonden zijn en had precies dezelfde gedaante verworven met vier armen en gele kleding [sârûpya-mukti, zie ook 3.29: 13]. (Vedabase)

 

Tekst 7

In zijn vorige leven werd hij geboren als de beste van Dravida-des'a, de koning van Pândya. Bekendstaande als Indradyumna zwoer hij bij Vishnu als zijn uiteindelijke toevlucht.

Hij was in feite voorheen, geboren als de beste van Dravida-des'a, de koning van Pândya geweest en stond, gezworen aan Vishnu zich altijd op het bovenzinnelijk pad bevindend, aldus bekend als Indradyumna. (Vedabase)

 

Tekst 8

[In dat leven] had hij, toen de tijd voor zijn boete was aangebroken, met de grootste zorg de gelofte van stilte afgelegd en volbracht hij, met samengeklitte lokken, zijn verzakingen in Kulâcala [de Malaya heuvels] waar hij zijn âs'rama had. Op een dag was hij, verzonken in zijn liefde voor de Allerhoogste Meester, de Onfeilbare Heer aan het vereren.

Hij had, toen de tijd voor zijn boete was aangebroken, met de grootste zorg de gelofte der stilte afgelegd en was, met samengeklitte lokken zijn verzakingen volbrengend in Kulâcala [de Malaya heuvels] waar hij zijn âs'rama had, op een dag de Onfeilbare Heer aan het vereren, verzonken in liefde voor de Allerhoogste Beheerser.  (Vedabase)

 

Tekst 9

De vermaarde Agastya, omringd door zijn discipelen, arriveerde daar toen op eigen initiatief en zag hem stil alleen zitten mediteren zonder hem behoorlijk te verwelkomen. Daar werd hij zeer kwaad over.

Op eigen gelegenheid arriveerde daar ter plekke de vermaarde Âgastya omringd door zijn discipelen en toen hij hem daar stil alleen zag zitten mediteren zonder hem een behoorlijke ontvangst te bereiden, gebeurde het zo dat hij zeer kwaad werd. (Vedabase)

 

Tekst 10

Hij vervloekte hem toen door te zeggen: 'Deze diep gezonken ziel, zo onvriendelijk en onverschillig van geest, veracht [mij als] een brahmaan. Moge hij in duisternis belanden, als een olifant die maar traag van begrip is!'

Hij verwenste hem toen met deze vloek: 'Deze diep gezonken ziel zo onvriendelijk en onverschillig van geest hier voor me als een belediging van het brahmaanse, laat hij de duisternis binnengaan als een olifant inderdaad traag van begrip.'  (Vedabase)

 

Tekst 11-12

S'rî S'uka zei: 'Na hem aldus te hebben veroordeeld vertrok de zo machtige Agastya samen met zijn metgezellen, o Koning, Indradyumna achterlatend met de gedachte dat het zijn lot was om als koning te zijn vervloekt vanwege zijn daden in het verleden. Toen hij als een olifant werd geboren ging de herinnering aan zijn identiteit verloren, maar omdat hij de Heer vereerde met gebeden, slaagde hij er in dat olifantenlijf niettemin in zijn [devotionele] verleden te herinneren.

S'rî S'uka zei: 'Na hem aldus te verdoemen vertrok de zo machtige Âgastya van daar met zijn metgezellen, o Koning, Indradyumna achterlatend met de gedachte dat de vloek in weerwil van zijn verheven positie het gevolg was van zijn daden in het verleden. Toen hij als een olifant werd geboren was de herinnering aan zijn identiteit tenietgedaan, maar omdat hij de Heer vereerde met gebeden, kreeg hij ondanks dat olifantenlijf de gelegenheid zich zijn verleden te herinneren. (Vedabase)

 

Tekst 13

Nadat de Heer van de Lotusnavel aldus de koning van de olifanten had bevrijd en Hij voor zijn wonderbaarlijke daden door de Gandharva's, de vervolmaakten en de wijzen was geprezen, keerde Hij [na een verklaring te hebben gegeven] naar Zijn hemelverblijf terug gezeten op de rug van Garuda, vergezeld door hem [Indradyumna] die de positie was verleend van Zijn metgezel.

Toen de Heer van de Lotusnavel aldus de koning der olifanten had bevrijd, keerde Hij begeleid door hem, die de positie van een metgezel van Hem was verleend, samen met de Gandharva's, de vervolmaakten en de wijzen - die Hem allen prezen om Zijn wonderbaarlijke daden - naar Zijn eigen verblijfplaats terug gezeten op de rug van Garuda. (Vedabase)

 

Tekst 14

Wat ik u beschreef, o grote Koning, aangaande het geloof in Heer Krishna dat Koning Gajendra verlossing bracht, bevordert hen die erover vernemen tot de hemelse sferen en vergroot hun reputatie. Het neemt het duister van de immoraliteit van Kali-yuga weg [zie 1.17: 24-25] en maakt een einde aan akelige dromen, o beste van de Kuru's.

Dit wat ik u beschreef, o Koning, over het onbegrensde vermogen van Heer Krishna in het verlossen van de toegewijde Gajendra, bevordert hen die er van horen naar de hemelse sferen en vergroot hun reputatie als toegewijden; het neemt de smetten van Kali-yuga weg [zie 1.17: 24-25] en verjaagt de boze dromen, o beste der Kuru's. (Vedabase)

 

Tekst 15

Om 's morgens na het ontwaken allereerst vrede te vinden na nare dromen, staan tweemaal geboren zielen, die gemotiveerd zijn voor deze zegening, vroeg op, reinigen zich en reciteren ze gewetensvol deze geschiedenis.

Om de moeilijkheden van een slechte nacht gehad te hebben tegen te gaan, reciteren de mensen, met name de zuiveren onder de tweemaal geborenen, trouw dit verhaal als ze opstaan in de ochtend. (Vedabase)


Tekst 16

Dit is wat de Grote Heer die Alles Doordringt, tevreden gesteld, in het bijzijn van iedereen tegen Gajendra zei, o beste van de Kurudynastie.

Dit is wat de allesdoorvarende Grote Heer tevredengesteld in het bijzijn van iedereen tegen Gajendra heeft gezegd, o beste van de Kuru dynastie. (Vedabase)

 

Tekst 17-24

De Allerhoogste Heer zei: 'Zij raken verlost van al hun zorgen die, als de nacht ten einde loopt, opstaan en zorgvuldig geconcentreerd zich Mijn gedaanten herinneren - die van Mij en van jou, die van het meer, deze heuvel, deze grotten en tuinen, die van het riet en de bamboes, de groepjes bomen, deze bergtoppen en de verblijfplaatsen van Mij en die van Heer Brahmâ en Heer S'iva; deze oceaan van melk, dit witte eiland met zijn schitterende luister dat Mij zo dierbaar is, Mijn S'rîvatsateken, Kaustubhajuweel, [Vaijayantî]bloemenslinger, Kaumodakîknots, Sudars'anaschijf en Pâñcajanyaschelphoorn; Garuda, Ananta S'esha, Mijn subtiele, volkomen deelaspect de Godin van het Geluk, allen die van Mij afhankelijk zijn, Heer Brahmâ, Nârada rishi, S'iva en Prahlâda; Mijn Matsya incarnatie, Kûrma, Varâha, de andere avatâra's en Mijn talloze goedgunstige handelingen; de goddelijkheid van de zon, de maan en het vuur, de Omkâra mantra, de Absolute Waarheid en het ongemanifesteerde [van het universum]; de koeien, de brahmanen en het eeuwige dharma, de dochters van Daksha, de plichtsgetrouwe echtgenotes van de maangod en Kas'yapa, alsook de Ganges, de Sarasvatî, de Nandâ en de Yamunâ, Airâvata [Indra's olifant], Dhruva, de zeven o zo vrome wijzen en de menselijke wezens.

De Allerhoogste Heer zei: 'Zij die aan het einde van de nacht opstaan en zorgvuldig geconcentreerd zich Mijn gedaanten herinneren - die van Mij en van jou; die van het meer, deze heuvel, deze grotten en tuinen; het riet en de bamboes, de groepjes bomen, deze pieken en de verblijfplaatsen van Mij en die van Heer Brahmâ en Heer S'iva; alsook deze oceaan van melk en dit witte eiland met zijn schitterende luister Mij zo dierbaar; Mijn S'rîvatsa-teken, Kaustubha-juweel, [Vaijayantî] bloemenslinger, Kaumodakî knots, Sudars'ana schijf en Pâñcajanya schelphoorn; Garuda, Ananta S'esha, Mijn subtiele volkomen aspect de Godin van het Geluk; allen die van Mij afhankelijk zijn, Heer Brahmâ, Nârada rishi, S'iva en Prahlâda; Mijn Matsya incarnatie, Kûrma, Varâha en de andere avatâra's; al de ontelbare goedgunstige daden van Mij; de godheden van de zon, de maan en het vuur; de Omkâra mantra, de Absolute Waarheid en het geheel van de materiële energie; de koeien, de brahmanen en het eeuwige dharma; de dochters van Daksha, de plichtsgetrouwe echtgenotes van de maangod, Kas'yapa en de Ganges, de Sarasvatî, de Nandâ en de Yamunâ; Airâvata [Indra's olifant], Dhruva, de zeven o zo vrome wijzen en de menselijke wezens - raken verlost van hun zorgen. (Vedabase)

 

Tekst 25

Mijn beste, zij die aldus voor Mij hun gebed doen als ze opstaan aan het einde van de nacht, zal Ik de eeuwige bestemming verlenen zo gauw ze hun laatste adem uitblazen.'

Zij, mijn beste, die Mij op deze manier hun gebeden brengen als ze opstaan als de nacht ten einde loopt zal Ik, ook op het moment dat ze sterven, het hogere bereik vergunnen.' (Vedabase)

 

Tekst 26

S'rî S'uka zei: 'Nadat Hrishîkes'a dit had verklaard, blies Hij, tot het genoegen van de schare halfgoden, op Zijn schelphoorn de beste van de zee, en klom Hij op de rug van Garuda.'

S'rî S'uka zei: 'Hrishîkes'a, die aldus zijn toespraak had geleverd, besteeg de rug van Garuda en blies toen op de beste der zee [Zijn schelphoorn] de schare der godsbewuste heren ermee behagend.'  (Vedabase)

 

 

 

 

 

 

 

Creative Commons
                  License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd .
Het schilderij van  Vishnu is een vintage Hindoe afbeelding.


 

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties