regelbalk



 

Canto 4

Govindam Âdi Purusham

 

Hoofdstuk 7: Het Offer Uitgevoerd door Daksha

(1) Maitreya zei: 'Heer S'iva, die aldus door Heer Brahmâ geheel tevreden was gesteld, sprak toen voldaan met een glimlach, o machtig gearmde. (2) Mahâdeva zei: 'Ik neem geen aanstoot aan hen die ik als kinderen zie, ik wil het er niet over hebben of erover denken, o Heer van de geschapen wezens, ik corrigeerde hen die begoocheld waren door de uiterlijkheid van God. (3) Laat er voor de Prajâpati wiens hoofd tot as werd verbrand de kop van een geit zijn en laat Bhaga zijn deel van het offer bekijken door de ogen van Mitra. (4) Pûshâ die de ceremonie leidde zal deeg van kikkererwten moeten eten of voedsel dat voor hem gekauwd is, maar de goddelijken die mij wel een deel van het offer gunden zullen zich volledig herstellen. (5) De twee armen van de As'vin's [de tweeling beschermers van de medische wetenschap] en de handen van Pûshâ zijn er voor de priesters en de anderen die hun ledematen moeten missen en Bhrigu mag de baard van de geit hebben.'

(6) Maitreya zei: 'Iedereen die toen hoorde wat de beste van de begunstigers zei was volkomen tevreden, o mijn beste. Ze zeiden: 'Goed gezegd, goed gezegd!' (7) Daarop werd Heer S'iva door de goddelijken en de wijzen aangevoerd door Bhrigu uitgenodigd en gingen ze, samen met de Vrijzinnige [S'iva] en hij die van de Veda is [Brahmâ], voor de tweede keer op weg naar het offer dat ze voor God wilden brengen. (8) Nadat ze allen hadden volbracht wat Heer Bhava hen had opgedragen, voegden ze de kop van het offerdier samen met het lichaam van Daksha. (9) Zo te werk gaand onder toezicht van Rudra kwam Daksha onmiddellijk bij bewustzijn alsof hij had geslapen en zag hij de mededogende Heer voor zich staan. (10) Op het moment dat de Prajâpati de Heer die de stier berijdt zag, werd zijn door haat besmette hart zo rein als een [door de regens gevuld] meer in de herfst. (11) Hoewel hij tot Bhava wilde bidden, wou dat niet lukken met zijn ogen vol tranen vanwege de heftige stroom van emoties bij de herinnering aan de dood van zijn dochter. (12) Nadat hij met veel moeite zijn geest, die was overweldigd door  liefde, in bedwang had gekregen, bad de Prajâpati weer bij zinnen gekomen tot de Heer met lof en welgemeende gevoelens. (13) Daksha zei: 'Welk een grote gunst is mij ten deel gevallen met uw straffen. Ondanks dat u mij versloeg is er, noch van uw kant, o Fortuinlijke, noch van de zijde van Vishnu, ooit sprake van enige verwaarlozing van een ongekwalificeerde brahmaan [als ik], mijn Heer. Dus waarom zou hij die zich aan zijn geloften houdt [en offers brengt, tekortkomen]? (14) O Grootheid, de brahmanen werden als de eersten geschapen uit de mond van Brahmâ met de bedoeling de leringen van zelfrealisatie, geloften en verzaking te verkondigen. Daarom beschermt u ze telkens als ze nood lijden met een stok in uw hand, net als iemand die zijn kudde beschermt. (15) U die door mij, me niet bewust van uw werkelijkheid, werd beledigd met de pijlen van [mijn] onaardige woorden, slaat daar niet werkelijk acht op. Toen u mij in de hel zag afglijden omdat ik de meest respectabele belasterde, hebt u mij uit mededogen gered. Ik zou graag zien dat u tevreden bent over wat u vanuit uw eigen genade hebt gedaan, o Heer.'

(16) Maitreya zei:  'Daksha aldus vergiffenis vindend bij Heer S'iva, begon met de permissie van Heer Brahmâ opnieuw met de uitvoering van het offer samen met de priesters, de geschoolden en de anderen. (17) Om gezuiverd te raken van het contact dat ze hadden gehad met Vîrabhadra en zijn mannen en om het offer te kunnen volbrengen dat bedoeld was voor Vishnu, regelden de besten onder de brahmanen de offerplechtigheid genaamd purodâs'a uitgevoerd met drie schalen. (18) O Vidura, zo gauw de leider van de Yajña [Daksha] aldus geheiligd in de meditatie de geklaarde boter met  hymnen uit de Yajur Veda offerde, verscheen Heer Hari, de Hoogste Persoonlijkheid, ten tonele. (19) De uitstraling van allen daar aanwezig raakte toen overschaduwd door de helderheid [zich verspreidend] in al de tien windrichtingen van Hem die werd gedragen door Garuda's [of Stotra's] enorme vleugels. (20) Met een donkere huidskleur, kleding zo geel als goud, een helm met de schittering van de zon, krullend haar zo zwart als zwarte bijen, een gelaat opgesierd met oorhangers, met een schelphoorn, een lotusbloem, een schijf en pijlen, een boog, een knots, een zwaard en schild in Zijn [acht] handen en met Zijn vele gouden sieraden, zag Hij er uit als een boom in de bloei. (21) Omhangen met woudbloemen droeg Hij Zijn gezellin [Lakshmî] op Zijn borst [in de vorm van Zijn S'rîvatsa-teken] en slechts een glimp van Zijn grootmoedige, glimlachende blik volstond om de hele wereld te behagen. Aan Zijn zijde werden er op zwanen lijkende yakstaartwuifkwasten bewogen en boven Hem zag men een prachtige, maangelijke koninklijke witte baldakijn. (22) Toen ze Hem zagen arriveren, stonden al de halfgoden en de anderen onder leiding van Brahmâ, Indra en de drieogige S'iva, onmiddellijk op van hun zitplaatsen en brachten ze hun eerbetuigingen. (23) Overschaduwd door de luister van Zijn uitstraling vielen ze allen stil en vol ontzag beroerden ze hun hoofden om in gebed zich te buigen voor Adhokshaja, de Allerhoogste Persoonlijkheid van God. (24) Hoewel Zijn heerlijkheid het bevattingsvermogen van zelfs Brahmâ en dergelijken te boven gaat, konden ze door Zijn genade nu Zijn bovenzinnelijke gedaante aanschouwen en hun gebeden brengen overeenkomstig hun verschillende capaciteiten. (25) Daksha, die zijn toevlucht zocht, werd aanvaard met de eervolle offerandes die hij uitvoerde voor de meester van alle offers, de allerhoogste leraar van al de stamvaders van de mensheid die door Nanda en Sunanda [de belangrijkste dienaren van Nârâyana in Vaikunthha] wordt bijgestaan. Hij bracht Hem toen met het grootste genoegen, met een onderworpen geest en met gevouwen handen zijn gebeden. (26) Daksha zei: 'Uwe Heerlijkheid hier nu volledig aanwezig, bent vanuit de zuiverheid van Uw hemelverblijf, in een volmaakte transcendentie boven alle mentale gissingen, naar hier teruggekeerd. U bent die ene zonder weerga, de heerser over alle materie vrij van angst, die ogenschijnlijk onzuiver met haar [met Mâyâ] in relatie bent getreden als degene die het overzicht heeft en in Zichzelf volkomen is.'

(27) De priesters zeiden: 'Wij allen die niet bekend zijn met de waarheid van U die vrij bent van de invloed van de materiële wereld, wij die van een intelligentie zijn die door de vloek van S'iva een te grote gehechtheid aan vruchtdragende bezigheden inhoudt, o Allerhoogste Heer, zijn nu op de hoogte van uw naam [Yajña] die staat voor de regeling van het religieus offeren dat zich in de drie afdelingen [van de drie Veda's] beweegt en ter wille waarvan we ons bezighouden met de aanbidding van halfgoden [als de goddelijkheid van de zon en de maan].'

(28) De leden van de bijeenkomst zeiden: 'Op het pad van herhaalde geboorte en dood hebben we geen plaats om te schuilen. We hebben er hevig onder te lijden gebonden te zijn aan dit machtige bolwerk van de koning van de dood [Yama] dat vol is van lelijke slangen en waarin de luchtspiegeling van het materieel geluk van een huis en een lichaam een zware last vormt. Als we moeten leven met de dubbele valkuil van verdriet en zogenaamd geluk, de angst voor wilde dieren, de bosbrand van het weeklagen over het belang van de onwetenden en het geplaagd zijn door allerlei soorten van verlangens, genieten wij, met U die toevlucht biedt, de bescherming van Uw lotusvoeten.'

(29) Rudra zei: 'O allerhoogste begunstiger, als ik, verlangend naar bevrediging in de materiële wereld, mijn geest heb gefixeerd op Uw beminde lotusvoeten die worden verzorgd en aanbeden door de bevrijde wijzen, hecht ik er, met een mededogen gelijk aan dat van U, geen waarde aan als onwetende mensen zich tegen mij uitlaten.'

(30) Bhrigu zei: 'Van Heer Brahmâ tot aan alle andere belichaamde wezens is een ieder die, verkerend onder de invloed van de onoverkomelijke materiële energie, verstoken is van de kennis van zijn oorspronkelijke zelf, gehuld in de duisternis van illusie. Zij die U niet zien als zich bevindend in het zelf, kunnen de situatie van U als de absolute werkelijkheid niet begrijpen. O Heer, als de vriend van de overgegeven ziel, wees ons genadig.'

(31) Brahmâ zei: 'Als men probeert Uw persoon te zien, kan men deze oorspronkelijke gedaante van U niet kennen met behulp van de verschillende [zintuigelijke] deugden van respect om kennis te verwerven, want U, die de basis vormt voor de kennis en objectiviteit van de materiële kwaliteiten, moet men als verschillend beschouwen van dat wat bestaat uit de materiële energie.'

(32) Indra zei: 'Deze transcendentale gedaante, o Onfeilbare, die er is voor het welzijn van het universum, vormt een bron van genoegen voor de geest en het oog. U, in het bezit van de acht wapens die U omhooghoudt met Uw armen, bestraft hen immers die zich vijandig opstellen tegenover Uw  toegewijden.'

(33) De vrouwen van hen die de offerplechtigheid bijwoonden zeiden: 'Dit met offers aanbidden volgens de instructies van Brahmâ, werd verwoest door Heer S'iva. Moge vandaag de schoonheid van Uw lotusgelijke blik, o Heer van het offer, het offer heiligen dat door de woede jegens Daksha zo dood viel als de dode lichamen van offerdieren.'

(34) De wijzen zeiden: 'Hoe wonderbaarlijk, o Opperheer, zijn Uw handelingen waaraan U, in het uitoefenen van Uw vermogen, nimmer gehecht bent. Noch is Uwe Heerlijkheid gehecht aan de genade van Uw welwillende dienares, de Godin van het Fortuin Lakshmî, voor wiens genade men van aanbidding is.'

(35) De vervolmaakte zielen zeiden: 'De olifant van de geest die, geschroeid door de bosbrand van de [zintuigelijke] beroering, dorstig is, herinnert zich, ondergedompeld in de rivier van de zuivere nectar van Uw avonturen, niet langer die ellende en wil er nooit meer uitkomen, net als iemand die is opgegaan in het Absolute.'

(36) Daksha's vrouw zei: 'Wees tevreden, o Heer, met mijn eerbetoon voor Uw goedgunstige verschijnen, o toevlucht van de Godin. Met Lakshmî als Uw echtgenote beschermt U ons. Ons offerperk kent geen schoonheid zonder Uw armen, o Heer, net als iemand zonder een hoofd er niet goed uitziet met alleen een romp.'

(37) De plaatselijke bestuurders zeiden: 'We betwijfelen of we U wel kunnen waarnemen met onze materiële zinnen. U, die Uw eeuwige gedaante openbaart, beschouwen we als de innerlijke getuige door wiens genade de gehele illusoire wereld kan worden aanschouwd, o eigenaar van alles, want U verschijnt met de vijf elementen ten tonele als de zesde.'

(38) De meesters van de yoga zeiden: 'Zij die niemand anders zo dierbaar als U achten en zichzelf beschouwen als bestaand in U en niet als los van U, de Superziel van alle wezens, o meester, zijn U zeer dierbaar. En hoeveel te meer keurt U, o liefdevolle ouder, niet absoluut het geloof van die zielen goed, o Heer, die daarmee toegewijd van aanbidding zijn? (39) We bieden Hem onze eerbetuigingen die met Zijn persoonlijke verschijning, middels Zijn materiële energie, de lotsbestemming bepaalde van de levende wezens overeenkomstig hun specifieke neigingen. We eren Hem die met de vele materiële kwaliteiten in de materiële wereld op verschillende manieren verscheen ter wille van de schepping, handhaving en vernietiging van de materiële wereld en die in Zijn absolute staat zich afkeerde van de interactie van de basiskwaliteiten van de materie.'

(40) De Veda's in eigen persoon verklaarden: 'Ons respect voor U ontstegen aan de geaardheden van de natuur die de toevlucht vormt van de kwaliteit van de goedheid en de bron van de verzaking en boete bent in alle religies. Ik noch iemand anders kent U of Uw situatie werkelijk.'

(41) Agni, de vuurgod zei: 'Door Uw gloed straal ik zo helder als het grootste vuur en mag ik in opoffering de vijf soorten van offerandes vermengd met boter aanvaarden. Ik biedt Yajña mijn eerbetuigingen, de beschermer van de offeranden die wordt aanbeden middels de vijf soorten van hymnen uit de Veda.'

(42) De halfgoden zeiden: 'Voorheen bij de verwoesting van het tijdperk [kalpa] toen U als de Oorspronkelijke Persoonlijkheid rustte in het water en op het slangenbed Ananta S'esha lag, nam U dat wat U schiep en van U vervreemd was weer op in Uw buik. U, op wie de bevrijde zielen in hun harten mediteren in filosofische speculaties, zien we nu met onze beide ogen hier voor ons aanwezig, U, bewegend op de weg van de bescherming van ons Uw dienaren.'

(43) De bewoners van de hemel zeiden: 'Marîci en de grote wijzen onder leiding van Brahmâ en Indra en de goddelijkheid geleid door S'iva, moeten worden gezien als deel en geheel van Uw lichaam, o Godheid. Mogen we jegens de Allerhoogste Almachtige voor wie deze hele schepping slechts iets is om mee te spelen, o Heer, altijd in eerbied verkeren en U onze eerbetuigingen aanbieden.'

(44) De Vidyâdhara's [zij die zich op kennis baseren] zeiden: 'Na met Uw extern vermogen het menselijk lichaam te hebben verworven en met het bewonen van dit lichaam, denkend in termen van 'ik' en 'mijn', zich er foutief mee geïdentificeerd te hebben, zoekt de onwetende persoon die het lichaam voor zichzelf aanziet en zich laat afleiden door materiële bezittingen, ook langs verkeerde wegen zijn geluk in zinsobjecten. Maar zich lavend aan de nectar van Uw onderwerpen kan hij verlossing vinden, zelfs al is hij daar ver van afgedwaald.'

(45) De brahmanen zeiden: 'U bent het offer, het uitgieten van de geklaarde boter, het vuur in eigen persoon; U bent de mantra's, de brandstof, het kus'agras [om op te zitten] en de potten; U bent de leden van de bijeenkomst, de priesters, de leider van de Yajña en zijn vrouw, de halfgoden en de heilige plechtigheid voor het vuur, de offers gebracht aan de voorvaderen, de somaplant, de gezuiverde boter zelf en het offerdier [zie ook B.G. 4: 24]. (46) In het verleden was U het die als de grote zwijnincarnatie [zie Canto 3.13] vanuit de wateren, met het gemak van een olifant die een lotus oppakt, de wereld ophief op Uw slagtanden. Uw geluidstrilling werd door grote wijzen als Sanaka gearrangeerd als een offerande van gebeden in de vorm van een plechtigheid, o kennis van de Veda's in eigen persoon. (47) U als diezelfde persoon vragen we tevreden te zijn over ons die, nalatig in het brengen van offers, in afwachting verkeren van Uw aanwezigheid. Door het zingen van Uw heilige namen slaagt men erin, o Heer van het offer, hindernissen te overwinnen. U brengen we onze respectvolle eerbetuigingen.'

(48) Maitreya zei: 'O gezegende, met Hrishîkes'a [Vishnu als de Heer van de zinnen], de beschermer van de offers, aldus verheerlijkt, trof Daksha, die ervan geleerd had, maatregelen om de offerplechtigheid te hervatten die door Vîrabhadra was verwoest. (49) O zondeloze, Heer Vishnu, de Superziel van alle wezens en genieter van alle offers, was tevreden met het ontvangen van Zijn aandeel en richtte zich tot Daksha. (50) De Allerhoogste Heer [Vishnu] zei: 'Ik, Brahmâ en ook Heer S'iva, verschillen niet [wezenlijk] van elkaar en vormen de hoogste oorzaak en Superziel, de getuige en de in zichzelf tevredene van de materiële manifestatie. (51) Ik die Mijn eigen uitwendige energie ben binnengegaan die is samengesteld uit de geaardheden van  de natuur, o tweemaal geborene, schep, handhaaf en vernietig [aldus] de kosmische manifestatie en heb afhankelijk van wat Ik doe een daarbij passende naam. (52) Iemand echter die hier niet van op de hoogte is denkt dat Brahmâ, S'iva en de levende wezens van elkaar gescheiden bestaan en gaat daarin dan [onpersoonlijk aan Mij voorbijgaand] uit van het ene allerhoogste Zelf, het opperste Brahman dat zijns gelijke niet kent. (53) Zoals een persoon er ook nooit vanuit gaat dat zijn hoofd, handen en andere delen van zijn lichaam los van elkaar zouden bestaan, denkt Mijn toegewijde ook niet dat de levende wezens los van elkaar zouden bestaan. (54) Hij, o brahmaan, die de drie [van Ons], die de ene natuur vormen van de Superziel aanwezig in alle levende wezens, niet als los van elkaar bestaand beziet, bereikt de vrede.'

(55) Maitreya zei: 'De meest vooraanstaande onder de stamvaders [Daksha] aldus toegesproken door de Allerhoogste Heer Hari vereerde, na eerst Hem met het nodige ceremonieel te hebben aanbeden, toen de halfgoden [Brahmâ en S'iva] afzonderlijk. (56) Nadat hij goed geconcentreerd Heer S'iva zijn aandeel van de aanbidding had gegund en hij daarbij samen met de priesters, ter afronding, ook de godsbewusten en de anderen die zich hadden verzameld zijn respect had betoond, nam hij het afsluitende [avabhritha] bad. (57) Toen hij [Daksha] zodoende op basis van zijn eigen geloof de perfectie van de religieuze plichtbetrachting had bereikt, vertrokken deze drie dienaren van God, die aldus tot intelligentie hadden geïnspireerd, naar hun hemelverblijven. (58) Satî, de dochter van Daksha, werd, nadat ze haar lichaam had opgegeven, (opnieuw) geboren uit de echtgenote van Menâ [of Menakâ] die in de Himalaya's leeft, zo heb ik vernomen. (59) Omdat ze zich tot geen ander voelde aangetrokken, verzekerde Ambikâ [Durgâ of Satî] als S'iva's geliefde zich ervan om hem wederom als haar echtgenoot te aanvaarden. Voor haar was hij het ene doel, het oorspronkelijk mannelijke van de persoon dat sluimert in de uiterlijke, vrouwelijke energie [van de materie]. (60) Dit verhaal over S'ambhu [Heer S'iva als de Heer van alle levende wezens] die Daksha's offer vernietigde, vernam ik van een grote toegewijde en discipel van Brihaspati: Uddhava. (61) De persoon die, na herhaaldelijk vernomen te hebben over deze zuivere handelingen van de Heer, met geloof en toewijding daar ook verslag van doet, zal roem vinden, een lang leven en, bevrijd van alle materiële smetten, de vernietiging van zijn zonden realiseren, o nazaat van Kuru.'

next                      

 
Derde herziene editie, geladen 27 juli 2017.

 

 

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

Maitreya zei: 'Heer S'iva, die aldus door Heer Brahmâ geheel tevreden was gesteld, sprak toen voldaan met een glimlach, o machtig gearmde.
Maitreya zei: 'Heer S'iva aldus door Heer Brahmâ tevredengesteld was geheel voldaan, o machtige; luister naar wat hij toen glimlachend zei. (Vedabase)

 

Tekst 2

Mahâdeva zei: 'Ik neem geen aanstoot aan hen die ik als kinderen zie, ik wil het er niet over hebben of erover denken, o Heer van de geschapen wezens, ik corrigeerde hen die begoocheld waren door de uiterlijkheid van God.

Mahâdeva zei: 'O heer van het geschapene, ik neem geen aanstoot aan diegenen die ik beschouw als zijnde kinderen, ik hanteerde de roede daar alleen maar voor hen die begoocheld waren door de uiterlijkheid van God. (Vedabase)

 

Tekst 3

Laat er voor de Prajâpati wiens hoofd tot as werd verbrand de kop van een geit zijn en laat Bhaga zijn deel van het offer bekijken door de ogen van Mitra.

Laat er de kop van een geit zijn voor de Prajâpati wiens hoofd tot as werd verbrand en laat Bhaga zijn eigen deel van het offer bekijken door de ogen van Mitra. (Vedabase)

  

Tekst 4

Pûshâ die de ceremonie leidde zal deeg van kikkererwten moeten eten of voedsel dat voor hem gekauwd is, maar de goddelijken die mij wel een deel van het offer gunden zullen zich volledig herstellen.

Pûshâ die de ceremonie leidde zal deeg van kikkererwten moeten eten of voedsel dat voor hem is gekauwd, maar de goddelijken die mij wel een deel van het offer vergunden zullen zich volledig herstellen. (Vedabase)

 

Tekst 5

De twee armen van de As'vin's [de tweeling beschermers van de medische wetenschap] en de handen van Pûshâ zijn er voor de priesters en de anderen die hun ledematen moeten missen en Bhrigu mag de baard van de geit hebben.'

De twee armen van de As'vins [de tweeling beschermers van de medische wetenschap] en de handen van Pûshâ zijn er voor hen die deze ledematen moeten missen en Bhrigu en de andere priesters mogen de baard van de geit hebben.' (Vedabase)

 

Tekst 6

Maitreya zei: 'Iedereen die toen hoorde wat de beste van de begunstigers zei was volkomen tevreden, o mijn beste. Ze zeiden: 'Goed gezegd, goed gezegd!'

Maitreya zei: 'Allen die op dat moment hoorden wat de beste der begunstigers had gezegd waren in hun hart en ziel voldaan, o mijn beste, en gaven derhalve, zoals wij dat doen, blijk van hun waardering. (Vedabase)

 

Tekst 7

Daarop werd Heer S'iva door de goddelijken en de wijzen aangevoerd door Bhrigu uitgenodigd en gingen ze, samen met de Vrijzinnige [S'iva] en hij die van de Veda is [Brahmâ], voor de tweede keer op weg naar het offer dat ze voor God wilden brengen.

Daarop werd Heer S'iva door de goddelijken en de wijzen, opnieuw aangevoerd door Bhrigu, uitgenodigd de offerplechtigheid ter wille van de goddelijkheid bij te wonen en tezamen met de vrijzinnige [S'iva] en hij die van de Veda is [Brahmâ] gingen ze daarheen op weg. (Vedabase)

 

Tekst 8

Nadat ze allen hadden volbracht wat Heer Bhava hen had opgedragen, voegden ze de kop van het offerdier samen met het lichaam van Daksha.

Ze deden het toen allemaal, zoals Heer Bhava het gezegd had, met het lichaam van de levende [Daksha] en de kop van het offerdier. (Vedabase)

 

Tekst 9

Zo te werk gaand onder toezicht van Rudra kwam Daksha onmiddellijk bij bewustzijn alsof hij had geslapen en zag hij de mededogende Heer voor zich staan.

Zo te werk gaand werd aldus met die kop koning Daksha, onder toezicht van Rudra, opgewekt uit zijn klaarblijkelijke staat van bewusteloosheid, waarop hij toen de mededogende voor zich zag staan. (Vedabase)

 

Tekst 10

Op het moment dat de Prajâpati de Heer die de stier berijdt zag, werd zijn door haat besmette hart zo rein als een [door de regens gevuld] meer in de herfst.

Op dat moment werd het verontreinigde hart van de Prajâpati door hem te zien, de Heer die de stier berijdt, zo rein als een [zojuist door de regens gevuld] meer in de herfst. (Vedabase)

 

Tekst 11

Hoewel hij tot Bhava wilde bidden, wou dat niet lukken met zijn ogen vol tranen vanwege de heftige stroom van emoties bij de herinnering aan de dood van zijn dochter.

Hoewel voornemens tot Bhava te bidden, wou dat, met ogen vol tranen, niet lukken vanwege de heftige stroom van emoties bij de herinnering aan de overleden dochter. (Vedabase)

 

Tekst 12

Nadat hij met veel moeite zijn geest, die was overweldigd door  liefde, in bedwang had gekregen, bad de Prajâpati weer bij zinnen gekomen tot de Heer met lof en welgemeende gevoelens.

Met grote moeite zo ook zijn geest, die verbijsterd was door zijn liefde en genegenheid, tot rust brengend, bad de Prajâpati die weer bij zinnen was gekomen tot hem met lof en welgemeende gevoelens. (Vedabase)

 

Tekst 13

Daksha zei: 'Welk een grote gunst is mij ten deel gevallen met uw straffen. Ondanks dat u mij versloeg is er, noch van uw kant, o Fortuinlijke, noch van de zijde van Vishnu, ooit sprake van enige verwaarlozing van een ongekwalificeerde brahmaan [als ik], mijn Heer. Dus waarom zou hij die zich aan zijn geloften houdt [en offers brengt, tekortkomen]?

Daksha zei: 'Hoe groot is de gunst mij ten deel gevallen in de bestraffing door u voor al het verkeerde dat ik deed; hoewel u verslaat, ontkent u zelfs niet een ongekwalificeerde brahmaan. Noch van u noch van Vishnu, mijn Heer, is er sprake van enige verwaarlozing en is er aldus zekerheid voor diegene die offers brengt. (Vedabase)?

 

Tekst 14

O Grootheid, de brahmanen werden als de eersten geschapen uit de mond van Brahmâ met de bedoeling de leringen van zelfrealisatie, geloften en verzaking te verkondigen. Daarom beschermt u ze telkens als ze nood lijden met een stok in uw hand, net als iemand die zijn kudde beschermt.

O Grote der Groten, als hij die als eerste werd geschapen uit de mond van Brahmâ met de bedoeling de leringen der zelfrealisatie, de geloften en de verzaking te verkondigen, beschermt u met een stok in uw hand als iemand die zijn kudde beschermt, al de brahmanen. (Vedabase)

 

Tekst 15

U die door mij, me niet bewust van uw werkelijkheid, werd beledigd met de pijlen van [mijn] onaardige woorden, slaat daar niet werkelijk acht op. Toen u mij in de hel zag afglijden omdat ik de meest respectabele belasterde, hebt u mij uit mededogen gered. Ik zou graag zien dat u tevreden bent over wat u vanuit uw eigen genade hebt gedaan, o Heer.'

U die door mij, me niet bewust van uw werkelijkheid, door de pijlen van onaardige bewoordingen werd beledigd in de bijeenkomst, slaat daar niet werkelijk acht op; toen u mij in de hel zag afglijden door het belasteren van de meest respectabele, hebt u mij uit mededogen gered en over datgene wat u uit uw eigen genade deed, o Heer, wens ik dat u tevreden bent. (Vedabase)


Tekst 16

Maitreya zei: 'Daksha aldus vergiffenis vindend bij Heer S'iva, begon met de permissie van Heer Brahmâ opnieuw met de uitvoering van het offer samen met de priesters, de geschoolden en de anderen.

Maitreya zei: 'Aldus vergiffenis vindend en door Heer S'iva en Heer Brahmâ toegestaan het offer te brengen, begon hij er opnieuw weer mee samen met de priesters, de geschoolden en de anderen. (Vedabase)
 
Tekst 17

Om gezuiverd te raken van het contact dat ze hadden gehad met Vîrabhadra en zijn mannen en om het offer te kunnen volbrengen dat bedoeld was voor Vishnu, regelden de besten onder de brahmanen de offerplechtigheid genaamd purodâs'a uitgevoerd met drie schalen.

Voor het brengen van het offer dat bedoeld was voor Vishnu, bereidden de brahmanen zich voor op de drie soorten van offerandes en voerden ze de offerplechtigheid genaamd purodâs'a uit teneinde gezuiverd te raken van het in contact zijn geweest met Vîrabhadra en zijn mannen. (Vedabase)

 

Tekst 18

O Vidura, zo gauw de leider van de Yajña [Daksha] aldus geheiligd in de meditatie de geklaarde boter met  hymnen uit de Yajur Veda offerde, verscheen Heer Hari, de Hoogste Persoonlijkheid, ten tonele.

O Vidura, vanaf het ogenblik dat de leider van de Yajña er aldus in slaagde met behulp van geklaarde boter en hymnen uit de Yajur Veda het offer te brengen en in meditatie zijn heiliging vond, verscheen Heer Hari, de Hoogste Persoonlijkheid. (Vedabase)

 

Tekst 19

De uitstraling van allen daar aanwezig raakte toen overschaduwd door de helderheid [zich verspreidend] in al de tien windrichtingen van Hem die werd gedragen door Garuda's [of Stotra's] enorme vleugels.

Op dat ogenblik zagen allen de gloed der tien windrichtingen overschaduwd door de helderheid van de uitstraling van Hem Zelve, die werd gebracht door Garuda [of Stotra] op zijn enorme vleugels. (Vedabase)

 

Tekst 20

Met een donkere huidskleur, kleding zo geel als goud, een helm met de schittering van de zon, krullend haar zo zwart als zwarte bijen, een gelaat opgesierd met oorhangers, met een schelphoorn, een lotusbloem, een schijf en pijlen, een boog, een knots, een zwaard en schild in Zijn [acht] handen en met Zijn vele gouden sieraden, zag Hij er uit als een boom in de bloei.

Met een donkere huidskleur, kleding als van goud, een helm met de schittering van de zon, krullend haar zo zwart als zwarte bijen, een gelaat opgesierd met oorhangers, een schelphoorn, een lotusbloem, een schijf en pijlen, een boog, een knots, een zwaard en schild en vele gouden sieraden, zag Hij, met alles wat Hij in Zijn handen had, er uit als een boom in de bloei. (Vedabase)

 

Tekst 21

Omhangen met woudbloemen droeg Hij Zijn gezellin [Lakshmî] op Zijn borst [in de vorm van Zijn S'rîvatsa-teken] en slechts een glimp van Zijn grootmoedige, glimlachende blik volstond om de hele wereld te behagen. Aan Zijn zijde werden er op zwanen lijkende yakstaartwuifkwasten bewogen en boven Hem zag men een prachtige, maangelijke koninklijke witte baldakijn.

Omhangen met woudbloemen had Hij de vrouw [Lakshmî] op Zijn borst en slechts een klein deel van Zijn verheven glimlachende blik volstond om de gehele wereld te plezieren; aan Zijn zijde bevonden zich witte wuifkwasten en boven Hem kon men een koninklijke baldakijn zien die zo wit was als de maan. (Vedabase)
 

Tekst 22

Toen ze Hem zagen arriveren, stonden al de halfgoden en de anderen onder leiding van Brahmâ, Indra en de drieogige S'iva, onmiddellijk op van hun zitplaatsen en brachten ze hun eerbetuigingen.

Nadat ze Hem zagen arriveren, toonden al de halfgoden en de anderen onder leiding van Brahmâ, Indra en de drieogige S'iva, onmiddellijk hun respect door van hun zitplaatsen op te staan. (Vedabase)

 

Tekst 23

Overschaduwd door de luister van Zijn uitstraling vielen ze allen stil en vol ontzag beroerden ze hun hoofden om in gebed zich te buigen voor Adhokshaja, de Allerhoogste Persoonlijkheid van God.

Overstraald door de luister van de gloed van Zijn uitstraling vielen ze allen stil en vol ontzag beroerden ze hun hoofden neerbuigend om te bidden voor Adhokshaja, de Allerhoogste Persoonlijkheid van God. (Vedabase)

 

Tekst 24

Hoewel Zijn heerlijkheid het bevattingsvermogen van zelfs Brahmâ en dergelijken te boven gaat, konden ze door Zijn genade nu Zijn bovenzinnelijke gedaante aanschouwen en hun gebeden brengen overeenkomstig hun verschillende capaciteiten.

Hoewel Zijn heerlijkheid het bevattingsvermogen te boven gaat van zelfs de machtigen der ziel in hun verschillende capaciteiten, konden ze nu door Zijn genade hun gebeden brengen met het aanschouwen van Zijn bovenzinnelijke gedaante. (Vedabase)

 

Tekst 25

Daksha, die zijn toevlucht zocht, werd aanvaard met de eervolle offerandes die hij uitvoerde voor de meester van alle offers, de allerhoogste leraar van al de stamvaders van de mensheid die door Nanda en Sunanda [de belangrijkste dienaren van Nârâyana in Vaikunthha] wordt bijgestaan. Hij bracht Hem toen met het grootste genoegen, met een onderworpen geest en met gevouwen handen zijn gebeden.

Daksha, die, zijn toevlucht zoekend, werd aanvaard met zijn gerechte offerandes in opoffering voor de meester aller offers, de allerhoogste leraar van alle stamvaders der mensheid die door Nanda en Sunanda [de belangrijkste dienaren van Nârâyana in Vaikunthha] wordt bijgestaan, bracht Hem toen met het grootste genoegen, een onderworpen geest en gevouwen handen zijn gebeden. (Vedabase)

 

Tekst 26

Daksha zei: 'Uwe Heerlijkheid hier nu volledig aanwezig, bent vanuit de zuiverheid van Uw hemelverblijf, in een volmaakte transcendentie boven alle mentale gissingen, naar hier teruggekeerd. U bent die ene zonder weerga, de heerser over alle materie vrij van angst, die ogenschijnlijk onzuiver met haar [met Mâyâ] in relatie bent getreden als degene die het overzicht heeft en in Zichzelf volkomen is.'

Daksha zei: 'Uwe Heerlijkheid hier nu aanwezig, uit de zuiverheid van Uw eigen verblijfplaats volledig hier teruggekeerd in volmaakte transcendentie boven alle mentale gissingen, bent die ene zonder weerga, de beheerser zonder angst van alle materie, die, met haar [Mâyâ] ingegaan in het onzuivere, voor zeker degene is van het overzicht die in Zichzelf volkomen is.' (Vedabase)

 

Tekst 27

De priesters zeiden: 'Wij allen die niet bekend zijn met de waarheid van U die vrij bent van de invloed van de materiële wereld, wij die van een intelligentie zijn die door de vloek van S'iva een te grote gehechtheid aan vruchtdragende bezigheden inhoudt, o Allerhoogste Heer, zijn nu op de hoogte van uw naam [Yajña] die staat voor de regeling van het religieus offeren dat zich in de drie afdelingen [van de drie Veda's] beweegt en ter wille waarvan we ons bezighouden met de aanbidding van halfgoden [als de goddelijkheid van de zon en de maan].'

De priesters zeiden: 'Wij allen, niet bekend met de waarheid van Uwe Heerlijkheid die vrij is van de invloed van de materiële wereld en van een intelligentie zijnde van een te grote gehechtheid aan vruchtdragende bezigheden door de vloek van S'iva, o Heer, weten nu van de naam [Yajña] van het symbolische van deze regeling van religieus offeren dat zich in drie afdelingen beweegt en ter wille waarvan we in de aanbidding van halfgoden verkeren.' (Vedabase)

 

Tekst 28

De leden van de bijeenkomst zeiden: 'Op het pad van herhaalde geboorte en dood hebben we geen plaats om te schuilen. We hebben er hevig onder te lijden gebonden te zijn aan dit machtige bolwerk van de koning van de dood [Yama] dat vol is van lelijke slangen en waarin de luchtspiegeling van het materieel geluk van een huis en een lichaam een zware last vormt. Als we moeten leven met de dubbele valkuil van verdriet en zogenaamd geluk, de angst voor wilde dieren, de bosbrand van het weeklagen over het belang van de onwetenden en het geplaagd zijn door allerlei soorten van verlangens, genieten wij, met U die toevlucht biedt, de bescherming van Uw lotusvoeten.'

De leden van de bijeenkomst zeiden: 'Op het pad van herhaalde geboorte en dood hebben we geen plaats om te schuilen; we hebben er hevig onder te lijden gebonden te zijn aan dit machtige bolwerk van de tijd, dat vol is van lelijke slangen en waarin de luchtspiegeling van het materieel geluk van een huis en een lichaam een zware last vormt. Als we moeten leven met de dubbele valkuil van verdriet en zogenaamd geluk, de angst voor wilde dieren, de bosbrand van het weeklagen over het belang van de onwetendheid en het geplaagd zijn door allerlei soorten van verlangens, genieten wij, met U die beschutting biedt, de bescherming van Uw lotusvoeten.' (Vedabase)

 

Tekst 29

Rudra zei: 'O allerhoogste begunstiger, als ik, verlangend naar bevrediging in de materiële wereld, mijn geest heb gefixeerd op Uw beminde lotusvoeten die worden verzorgd en aanbeden door de bevrijde wijzen, hecht ik er, met een mededogen gelijk aan dat van U, geen waarde aan als onwetende mensen zich tegen mij uitlaten.'

Rudra zei: 'O allerhoogste begunstiger, als ik, verlangend naar bevrediging in de materiële wereld, mijn geest heb gefixeerd op Uw beminde lotusvoeten die voorzeker worden verzorgd en aanbeden door de bevrijde wijzen, hecht ik er, met een mededogen gelijk aan dat van U, geen waarde aan, als onwetende mensen klagen over een gebrek aan orde.' (Vedabase)

 

Tekst 30

Bhrigu zei: 'Van Heer Brahmâ tot aan alle andere belichaamde wezens is een ieder die, verkerend onder de invloed van de onoverkomelijke materiële energie, verstoken is van de kennis van zijn oorspronkelijke zelf, gehuld in de duisternis van illusie. Zij die U niet zien als zich bevindend in het zelf, kunnen de situatie van U als de absolute werkelijkheid niet begrijpen. O Heer, als de vriend van de overgegeven ziel, wees ons genadig.'

Bhrigu zei: 'Van Heer Brahmâ tot aan alle andere belichaamde wezens toe zijn zij, die onder de invloed van de onoverkomelijke materiële energie verkeren en verstoken zijn van de kennis van hun oorspronkelijke zelf, gehuld in de duisternis der illusie en bevinden ze zich niet in de ene ziel; ze kunnen Uw situatie als het absolute van de werkelijkheid niet begrijpen. O Heer, U, als de vriend van de overgegeven ziel, wees ons genadig.' (Vedabase)

 

Tekst 31

Brahmâ zei: 'Als men probeert Uw persoon te zien, kan men deze oorspronkelijke gedaante van U niet kennen met behulp van de verschillende [zintuigelijke] deugden van respect om kennis te verwerven, want U, die de basis vormt voor de kennis en objectiviteit van de materiële kwaliteiten, moet men als verschillend beschouwen van dat wat bestaat uit de materiële energie.'

Brahmâ zei: 'In het proberen Uw persoon te zien, kan deze eeuwige gedaante van U niet worden gekend door de verschillende deugden van respect om kennis te verwerven, daar het objectieve van de werktuigen der kennis en hun materiële basis verschilt in het acht slaan op U.' (Vedabase)

 

Tekst 32

Indra zei: 'Deze transcendentale gedaante, o Onfeilbare, die er is voor het welzijn van het universum, vormt een bron van genoegen voor de geest en het oog. U, in het bezit van de acht wapens die U omhooghoudt met Uw armen, bestraft hen immers die zich vijandig opstellen tegenover Uw  toegewijden.'

Indra zei: 'Voorzeker is deze transcendentale gedaante, o Onfeilbare, er voor het welzijn van het universum en is ze een bron van genoegen voor de geest en het oog daar U, in het bezit van de acht wapens omhooggehouden door Uw armen, hen straft die afgunstig zijn op Uw toegewijden.' (Vedabase)

 

Tekst 33

De vrouwen van hen die de offerplechtigheid bijwoonden zeiden: 'Dit met offers aanbidden volgens de instructies van Brahmâ werd verwoest door Heer S'iva. Moge vandaag de schoonheid van Uw lotusgelijke blik, o Heer van het offer, het offer heiligen dat door de woede jegens Daksha zo dood viel als de dode lichamen van offerdieren.'

De vrouwen van hen die de offerplechtigheid bijwoonden zeiden: 'Dit met offers aanbidden zoals ingesteld door Brahmâ werd verwoest door Heer S'iva; moge vandaag de schoonheid van Uw lotusgelijke blik, o Heer van het offer, heiligen wat door de woede jegens Daksha de stilte werd, die gelijk is aan die van de dode lichamen van de offerdieren.' (Vedabase)

 

Tekst 34

De wijzen zeiden: 'Hoe wonderbaarlijk, o Opperheer, zijn Uw handelingen waaraan U, in het uitoefenen van Uw vermogen, nimmer gehecht bent. Noch is Uwe Heerlijkheid gehecht aan de genade van Uw welwillende dienares, de Godin van het Fortuin Lakshmî, voor wiens genade men van aanbidding is.'

De wijzen zeiden: 'Hoe wonderbaarlijk, o Opperheer, zijn Uw handelingen waarvan in de uitvoering van het werk ervoor U voorzeker nimmer gehecht bent; noch is Uwe Heerlijkheid dat met de genade van Uw welwillende dienares, de Godin van het Fortuin Lakshmî, waarvoor men in aanbidding verkeert.' (Vedabase)

 

Tekst 35

De vervolmaakte zielen zeiden: 'De olifant van de geest die, geschroeid door de bosbrand van de [zintuigelijke] beroering, dorstig is, herinnert zich, ondergedompeld in de rivier van de zuivere nectar van Uw avonturen, niet langer die ellende en wil er nooit meer uitkomen, net als iemand die is opgegaan in het Absolute.'

De volmaakten zeiden: 'Ondergedompeld in de rivier van de geest van de zuivere nectar van Uw tijdverdrijf herinneren we ons als een olifant, dorstig van de hitte van een bosbrand, niet langer die misère van het aangedaan zijn en wensen we, verenigd in het Absolute ervan, het nimmer achter ons te laten.' (Vedabase)


Tekst 36

Daksha's vrouw zei: 'Wees tevreden, o Heer, met mijn eerbetoon voor Uw goedgunstige verschijnen, o toevlucht van de Godin. Met Lakshmî als Uw echtgenote beschermt U ons. Ons offerperk kent geen schoonheid zonder Uw armen, o Heer, net als iemand zonder een hoofd er niet goed uitziet met alleen een romp.'

Daksha's vrouw zei: 'Wees behaagd mijn Heer met mijn eerbetoon voor Uw goedgunstig verschijnen, o toevlucht van de Godin; met Lakshmî als Uw echtgenote, beschermt U ons. Ons offerperk kent geen schoonheid zonder Uw armen, o beheerser, precies zoals een onthoofde persoon geen weet heeft met enkel een lichaam.' (Vedabase)

 

Tekst 37

De plaatselijke bestuurders zeiden: 'We betwijfelen of we U wel kunnen waarnemen met onze materiële zinnen. U, die Uw eeuwige gedaante openbaart, beschouwen we als de innerlijke getuige door wiens genade de gehele illusoire wereld kan worden aanschouwd, o eigenaar van alles, want U verschijnt met de vijf elementen ten tonele als de zesde.'

De plaatselijke bestuurders zeiden: 'Erover in twijfel of we U nu gezien hebben met onze materiële zinnen, wordt U, met het onthullen van Uw eeuwige gedaante, zeker gezien als de innerlijke getuige aan wie de gehele wereld van illusie haar zekerheid in het bestaan ontleend, o eigenaar van alles, daar U met de elementen verschijnt als de zesde van de vijf der zinnen.' (Vedabase)

 

Tekst 38

De meesters van de yoga zeiden: 'Zij die niemand anders zo dierbaar als U achten en zichzelf beschouwen als bestaand in U en niet als los van U, de Superziel van alle wezens, o meester, zijn U zeer dierbaar. En hoeveel te meer keurt U, o liefdevolle ouder, niet absoluut het geloof van die zielen goed, o Heer, die daarmee toegewijd van aanbidding zijn?

De groten van de yoga zeiden: 'Zij die, door niemand anders dan U zo dierbaar te achten, zichzelf zien als bestaande in U en niet als los bestaand van U, de Superziel van alle wezens, o meester, zijn U zeer dierbaar; en hoeveel meer begunstigt U niet feilloos die zielen, o Heer, die daarmee met toewijding in aanbidding verkeren, o liefdevolle ouder. (Vedabase)

 

Tekst 39

We bieden Hem onze eerbetuigingen die met Zijn persoonlijke verschijning, middels Zijn materiële energie, de lotsbestemming bepaalde van de levende wezens overeenkomstig hun specifieke neigingen. We eren Hem die met de vele materiële kwaliteiten in de materiële wereld op verschillende manieren verscheen ter wille van de schepping, handhaving en vernietiging van de materiële wereld en die in Zijn absolute staat zich afkeerde van de interactie van de basiskwaliteiten van de materie.'

Aan Hem in Zijn persoonlijke gedaante, die uit Zijn materiële energie in de levende wezens de bestemming voortbracht van hun verschillende toeneigingen, gevarieerd in de vele materiële kwaliteiten in de materiële wereld naar schepping, handhaving en vernietiging en die door Zijn innerlijk vermogen er voor zorgde dat de interactie van de geaardheden tot een einde kwam, bieden wij onze eerbetuigingen.' (Vedabase)
 

Tekst 40

De Veda's in eigen persoon verklaarden: 'Ons respect voor U ontstegen aan de geaardheden van de natuur die de toevlucht vormt van de kwaliteit van de goedheid en de bron van de verzaking en boete bent in alle religies. Ik noch iemand anders kent U of Uw situatie werkelijk.'

De Veda's in eigen persoon verklaarden: 'Ons respect voor U die de beschutting bent van de kwaliteit der goedheid en de bron bent van de verzaking en boete in alle religies, ontstegen aan de geaardheden der natuur; Ik noch iemand anders kent werkelijk U of Uw situatie.' (Vedabase)

 

Tekst 41

Agni, de vuurgod zei: 'Door Uw gloed straal ik zo helder als het grootste vuur en mag ik in opoffering de vijf soorten van offerandes vermengd met boter aanvaarden. Ik biedt Yajña mijn eerbetuigingen, de beschermer van de offeranden die wordt aanbeden middels de vijf soorten van hymnen uit de Veda.'

Agni, de vuurgod zei: 'Door Uw gloed ben ik lichtend als het grootste vuur en mag ik in opoffering de vijf soorten van offerandes vermengd met boter aanvaarden; ik biedt Yajña, de beschermer der offerandes, die wordt aanbeden middels de vijf soorten van hymnen uit de Veda, mijn eerbetuigingen.' (Vedabase)

 

Tekst 42

De halfgoden zeiden: 'Voorheen bij de verwoesting van het tijdperk [kalpa] toen U als de Oorspronkelijke Persoonlijkheid rustte in het water en  op het slangenbed Ananta S'esha lag, nam U dat wat U schiep en van U vervreemd was weer op in Uw buik. U, op wie de bevrijde zielen in hun harten mediteren in filosofische speculaties, zien we nu met onze beide ogen hier voor ons aanwezig, U, bewegend op de weg van de bescherming van ons Uw dienaren.'

De goddelijken zeiden: 'Voorheen bij de verwoesting van het tijdperk [kalpa] mediteerden de bevrijde zielen in hun harten in filosofische speculaties en hen behoudend, ze in Uw buik terugtrekkend, was U in werking voorzeker de Oorspronkelijke Persoonlijkheid rustend in het water neerliggend op het slangenbed Ananta S'esha; en nu zien we met onze beide ogen dat U zich beweegt op de weg van het beschermen van ons Uw dienaren.' (Vedabase)

 

Tekst 43

De bewoners van de hemel zeiden: 'Marîci en de grote wijzen onder leiding van Brahmâ en Indra en de goddelijkheid geleid door S'iva, moeten worden gezien als deel en geheel van Uw lichaam, o Godheid. Mogen we jegens de Allerhoogste Almachtige voor wie deze hele schepping slechts iets is om mee te spelen, o Heer, altijd in eerbied verkeren en U onze eerbetuigingen aanbieden.'

De bewoners van de hemel zeiden: 'Marîci en de grote wijzen onder de leiding van Brahmâ en Indra en de goddelijkheid geleid door S'iva, moet worden gezien als deel en geheel van Uw lichaam, o God; mogen we jegens de Allerhoogste Almachtige voor wie deze hele schepping slechts iets is om mee te spelen, o Heer, altijd in eerbied verkeren en U onze eerbetuigingen aanbieden.' (Vedabase)
 

Tekst 44

De Vidyâdhara's [zij die zich op kennis baseren] zeiden: 'Na met Uw extern vermogen het menselijk lichaam te hebben verworven en met het bewonen van dit lichaam, denkend in termen van 'ik' en 'mijn', zich er foutief mee geïdentificeerd te hebben, zoekt de onwetende persoon die het lichaam voor zichzelf aanziet en zich laat afleiden door materiële bezittingen, ook langs verkeerde wegen zijn geluk in zinsobjecten. Maar zich lavend aan de nectar van Uw onderwerpen kan hij verlossing vinden, zelfs al is hij daar ver van afgedwaald.'

De Vidyâdhara's [zij die van de kennis houden] zeiden: 'Na, door Uw extern vermogen het lichaam te hebben verkregen en zich er foutief mee geïdentificeerd te hebben, aanwezig in het lichaam denkend in termen van ik en mijn, ziet de onwetende persoon het lichaam aan voor zichzelf en volgt hij zelfs, zijn geluk zoekend in zinsobjecten, de verkeerde wegen afgeleid als hij is door materiële bezittingen; maar zich lavend aan de nectar van Uw onderwerpen kan hij, zelfs al is hij daar ver van afgedwaald, verlossing vinden.' (Vedabase)

  

Tekst 45

De brahmanen zeiden: 'U bent het offer, het uitgieten van de geklaarde boter, het vuur in eigen persoon; U bent de mantra's, de brandstof, het kus'agras [om op te zitten] en de potten; U bent de leden van de bijeenkomst, de priesters, de leider van de Yajña en zijn vrouw, de halfgoden en de heilige plechtigheid voor het vuur, de offers gebracht aan de voorvaderen, de somaplant, de gezuiverde boter zelf en het offerdier [zie ook B.G. 4: 24].

De brahmanen zeiden: 'U bent het offer, het uitgieten van de geklaarde boter, het vuur in eigen persoon; U bent de mantra's, de brandstof, het kus'a gras [om op te zitten] en de potten; U bent de leden van de bijeenkomst, de priesters, de leider van de yajña en zijn vrouw, de halfgoden en de heilige plechtigheid voor het vuur, de offers gebracht aan de voorvaderen, de soma-plant, de gezuiverde boter zelf en het offerdier [zie ook B.G. 4.24]. (Vedabase)

 

Tekst 46

In het verleden was U het die als de grote zwijnincarnatie [zie Canto 3.13vanuit de wateren, met het gemak van een olifant die een lotus oppakt, de wereld ophief op Uw slagtanden. Uw geluidstrilling werd door grote wijzen als Sanaka gearrangeerd als een offerande van gebeden in de vorm van een plechtigheid, o kennis van de Veda's in eigen persoon.

In het verleden was U het die vanuit de wateren, als een olifant die een lotus oppakt, de wereld ophief op Uw slagtanden als de grote zwijn-incarnatie [zie 3.13]; spelenderwijs werd de vibratie opgepikt door grote wijzen als Sanaka als een offerande van gebeden in de vorm van een plechtigheid, o kennis van de Veda's in eigen persoon. (Vedabase)

 

Tekst 47

U als diezelfde persoon vragen we tevreden te zijn over ons die, nalatig in het brengen van offers, in afwachting verkeren van Uw aanwezigheid. Door het zingen van Uw heilige namen slaagt men erin, o Heer van het offer, hindernissen te overwinnen. U brengen we onze respectvolle eerbetuigingen.'

U als diezelfde persoon, vragen we tevreden te zijn over ons die in afwachting van Uw aanwezigheid verkeren, in nalatigheid van het brengen van het offer. Door het zingen van Uw heilige namen bereiken personen, o Heer van het offer, het teniet doen van hindernissen; aan U onze respectvolle eerbetuigingen.' (Vedabase)

 

Tekst 48

Maitreya zei: 'O gezegende, met Hrishîkes'a [Vishnu als de Heer van de zinnen], de beschermer van de offers, aldus verheerlijkt, trof Daksha, die ervan geleerd had, maatregelen om de offerplechtigheid te hervatten die door Vîrabhadra was verwoest.

Maitreya zei: 'O gezegende, met Hrishîkes'a [Vishnu als de Heer der zinnen], de beschermer der offers, aldus verheerlijkt, trof Daksha, gezuiverd, maatregelen om de offerplechtigheid die door Vîrabhadra was verwoest te hervatten. (Vedabase)

 

Tekst 49

O zondeloze, Heer Vishnu, de Superziel van alle wezens en genieter van alle offers, was tevreden met het ontvangen van Zijn aandeel en richtte zich tot Daksha.

O zondeloze, Heer Vishnu, de Superziel van alle wezens en genieter van alle offers, was met het hebben verkregen van Zijn deel, tevredengesteld en richtte zich tot Daksha. (Vedabase)

 

Tekst 50

De Allerhoogste Heer [Vishnu] zei: 'Ik, Brahmâ en ook Heer S'iva, verschillen niet [wezenlijk] van elkaar en vormen de hoogste oorzaak en Superziel, de getuige en de in zichzelf tevredene van de materiële manifestatie.

Heer Vishnu zei: 'Ik, Brahmâ en Heer S'iva eveneens, verschillen niet in het zijn van de allerhoogste oorzaak en Superziel, de getuige en de in zichzelf tevredene van de materiële manifestatie. (Vedabase)

 

Tekst 51

Ik die Mijn eigen uitwendige energie ben binnengegaan die is samengesteld uit de geaardheden van de natuur, o tweemaal geborene, schep, handhaaf en vernietig [aldus] de kosmische manifestatie en heb afhankelijk van wat Ik doe een daarbij passende naam.

Ikzelf, binnengegaan in Mijn eigen uiterlijke energie samengesteld uit de geaardheden der natuur, o tweemaal geborene, schep, handhaaf en vernietig de kosmische manifestatie en, overeenkomstig de activiteit, draag Ik een naam naar gelang de zaak waarvoor Ik Mij manifesteer. (Vedabase)

 

Tekst 52

Iemand echter die hier niet van op de hoogte is denkt dat Brahmâ, S'iva en de levende wezens van elkaar gescheiden bestaan en gaat daarin dan [onpersoonlijk aan Mij voorbijgaand] uit van het ene allerhoogste Zelf, het opperste Brahman dat zijns gelijke niet kent.

Hem, het opperste Brahman, dat zijns gelijke niet kent, is als één Superziel met zowel Brahmâ als S'iva, maar de levenden die hier niet van op de hoogte zijn, denken van hen dat ze gescheiden bestaan. (Vedabase)

 

Tekst 53

Zoals een persoon er ook nooit vanuit gaat dat zijn hoofd, handen en andere delen van zijn lichaam los van elkaar zouden bestaan, denkt Mijn toegewijde ook niet dat de levende wezens los van elkaar zouden bestaan.

De manier waarop een persoon somtijds geen verschil maakt tussen het hoofd, de handen en andere delen van zijn lichaam, zo ziet ook Mijn toegewijde geen verschil tussen de levende wezens. (Vedabase)

 

Tekst 54

Hij, , o brahmaan, die de drie [van Ons], die de ene natuur vormen van de Superziel aanwezig in alle levende wezens, niet als los van elkaar bestaand beziet, bereikt de vrede.'

Hij die van de drie die van een enkele natuur zijn, waarlijk, van de Superziel in alle levende wezens, niet de gescheidenheid ziet, o brahmaan, realiseert de vrede.' (Vedabase)

 

Tekst 55

Maitreya zei: 'De meest vooraanstaande onder de stamvaders [Daksha] aldus toegesproken door de Allerhoogste Heer Hari vereerde, na eerst Hem met het nodige ceremonieel te hebben aanbeden, toen de halfgoden [Brahmâ en S'iva] afzonderlijk.

Maitreya zei: 'De meest vooraanstaande der stamvaders aldus toegesproken door de Allerhoogste Heer Hari aanbad toen, nadat hij het Zijne had aanbeden met het nodige ceremonieel, afzonderlijk de halfgoden. (Vedabase)

 

Tekst 56

Nadat hij goed geconcentreerd Heer S'iva zijn aandeel van de aanbidding had gegund en hij daarbij samen met de priesters, ter afronding, ook de godsbewusten en de anderen die zich hadden verzameld zijn respect had betoond, nam hij het afsluitende [avabhritha] bad.

Aangezien hij met een geconcentreerde geest Heer S'iva naar zijn aandeel had aanbeden en door die wijze van optreden tezamen met de priesters het zowel had volbracht voor de goddelijken en de anderen die zich hadden verzameld, nam hij het afsluitende [avabhritha] bad. (Vedabase)

 

Tekst 57

Toen hij [Daksha] zodoende op basis van zijn eigen geloof de perfectie van de religieuze plichtbetrachting had bereikt, vertrokken deze drie dienaren van God, die aldus tot intelligentie hadden geïnspireerd, naar hun hemelverblijven.

Door zowel de Allerhoogste Zijn deel toe te kennen was aldus voorzeker de volmaaktheid van de religieuze plicht bereikt en vertrokken deze drie van de godendienst, die aldus de intelligentie hadden geschonken, naar hun verblijfplaatsen. (Vedabase)

 

Tekst 58

Satî, de dochter van Daksha, werd, nadat ze haar lichaam had opgegeven, (opnieuw) geboren uit de echtgenote van Menâ [of Menakâ] die in de Himalaya's leeft, zo heb ik vernomen.

Satî, de dochter van Daksha, nadat ze voordien haar lichaam had opgegeven, werd geboren uit de echtgenote van Menâ [of Menakâ] die in de Himalaya's leeft, zo heb ik vernomen. (Vedabase)

 

Tekst 59

Omdat ze zich tot geen ander voelde aangetrokken, verzekerde Ambikâ [Durgâ of Satî] als S'iva's geliefde zich ervan om hem wederom als haar echtgenoot te aanvaarden. Voor haar was hij het ene doel, het oorspronkelijk mannelijke van de persoon dat sluimert in de uiterlijke, vrouwelijke energie [van de materie].

Als zijn geliefde was Ambikâ [Durgâ of Satî], daar ze tot geen ander was aangetrokken, er zeker van wederom hem [S'iva] als haar echtgenoot te aanvaarden, als het ene doel, het oorspronkelijk mannelijke van de persoon dat sluimert in de uiterlijke vrouwelijke energie. (Vedabase)

 

Tekst 60

Dit verhaal over S'ambhu [Heer S'iva als de Heer van alle levende wezens] die Daksha's offer vernietigde, vernam ik van een grote toegewijde en discipel van Brihaspati: Uddhava.

Dit verhaal over S'ambhu [Heer S'iva als de ene van alle wezens] die Daksha's offer vernietigde, vernam ik van een grote toegewijde en discipel van Brihaspati: Uddhava. (Vedabase)

 

Tekst 61

De persoon die, na herhaaldelijk vernomen te hebben over deze zuivere handelingen van de Heer, met geloof en toewijding daar ook verslag van doet, zal roem vinden, een lang leven en, bevrijd van alle materiële smetten, de vernietiging van zijn zonden realiseren, o nazaat van Kuru.'

De persoon die na het horen van deze zuivere wederwaardigheid over de weg van het Allerhoogste, steeds met geloof en toewijding tracht er verslag van te doen, zal roem vinden, lang leven en de vernietiging van zijn zonden bereiken in het bevrijd zijn van alle materiële smetten, o afstammeling van Kuru. (Vedabase)



 

 

Creative Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de

Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.

Het schilderij is een schoolplaat voorstellende
de Hoogste Persoonlijkhied die Daksha zijn bewustzijn weer opwekt
gecombineerd met scènes van wat aan de gebeurtenis vooraf ging.
Hindoe kunstenaar onbekend. De tekst werd digitaal verwijderd.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.



 

 

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties