regelbalk



 

Canto 3

Hari Haraye Namah

 

 

Hoofdstuk 20: De Wezens Geschapen door Brahmâ

(1) S'aunaka zei: "Nadat de aarde in haar positie was teruggeplaatst [door Heer Varâha], o zoon van Romaharshana [Sûta], wat was het dat Svâyambhuva Manu [zie 2.7: 2, 3.12: 54, 3.13: 2] deed om hen die geboren zouden worden de weg te wijzen? (2) Vidura, de grote, zuivere toegewijde en intieme vriend van Heer Krishna, verliet zijn oudere broer [Dhritarâshthra] omdat hij en zijn honderd zoons tegen Krishna waren ingegaan. (3) Geboren uit het lichaam van Vyâsa en in geen enkel opzicht minder dan hij, nam hij met heel zijn hart zijn toevlucht tot Heer Krishna en volgde hij de zielen die Hem zijn toegewijd. (4) Wat vroeg deze held van de zuiverheid, toen hij de heilige plaatsen bezocht, aan Maitreya, de meest vooraanstaande kenner van het geestelijk leven die hij had ontmoet te Kus'âvarta [Hardwar] waar hij toen verbleef? (5) Toen de twee hun gesprek hadden, o Sûta, resulteerde dat in de onberispelijke vertellingen die, gelijk de wateren van de Ganges, alle zonden wegvagen als men zijn toevlucht neemt tot de lotusvoeten van de Heer. (6) Moge al het goede uw deel zijn! Vertel ons de verhalen over Zijn onzelfzuchtige handelingen die het bezingen zo waard zijn. Welke toegewijde, die waardering heeft voor de emotionele relaties [rasa's] die men met Hem heeft, zou er ooit genoeg van hebben zich te laven aan de nectar van het spel en vermaak van de Heer?"

(7) Aldus verzocht door de wijzen verzameld in het Naimishâranyawoud, zei Sûta, die zijn denken aan de Heer had gewijd, hen toen: "Luister enkel hiernaar."

(8) Sûta zei: "Vidura, die had gehoord hoe de Heer het lichaam van een Zwijn had aangenomen, op eigen kracht de aarde had opgeheven van de bodem van de oceaan en op sportieve wijze achteloos Hiranyâksha had gedood, was vol van vreugde en richtte zich tot de wijze. (9) Vidura zei: 'O heilige wijze, kenner van dat wat ons verstand te boven gaat, zeg ons alstublieft waar Brahmâ mee begon nadat hij de Prajâpati's had voortgebracht die de mensheid schiepen. (10) Hoe leefden de geleerden onder leiding van Marîci de brahmaanse orde van Svâyambhuva Manu na en hoe brachten ze deze wereld tot ontwikkeling? (11) Schiepen ze die samen met hun vrouwen, behielden ze hun onafhankelijkheid of werkten ze allen samen toen ze dit alles voortbrachten?'

(12) Maitreya zei: 'Door de Bovenzinnelijke [Mahâ-Vishnu], door de altijd waakzame [Tijd] en moeilijk te doorgronden goddelijke wil, raakte het evenwicht van de drie basiskwaliteiten van de natuur verstoord waardoor het geheel van de materiële elementen van de Fortuinlijke tot stand kwam. (13) Vanuit [de kosmische intelligentie van] de mahat-tattva, ontwikkelde zich met de drievoud van de goddelijke beschikking gedomineerd door de kwaliteit van de hartstocht, het oorspronkelijke grofstoffelijke lichaam [het valse ego van identificatie] in groepjes van vijf, beginnend met de [groep van de] ether enzovoorts [de vijf grofstoffelijke elementen met later de vijf subtiele elementen, werkende zinnen en waarnemende zinnen]. (14) Die elementen, welke afzonderlijk de materiële samenhang van het universum niet konden voortbrengen, produceerden in combinatie met de eenheid van het goddelijke, een bol die glansde als goud. (15) Hij lag in de wateren van de oceaan van oorzaken als een ei, in een onbewuste staat, voor de duur van [heel wat] meer dan duizend [hemelse] jaren voordat de Heer [als Garbhodakas'âyî Vishnu] erin binnenging. (16) Uit de navel van de Heer ontsproot toen de lotus van een duizend-en-meer zonnen met een schitterende pracht [het sterrenstelsel, zie 2.2: 24-25]. Hij vormt de verblijfplaats voor alle geconditioneerde zielen waar de zelfgeborene [Heer Brahmâ, de Schepper] als eerste zijn bestaan vond. (17) Toen de Heer die in de causale wateren rust Brahmâ's hart binnenging, schiep deze vanuit zijn norm, zijn aard en heerschappij, het universum zoals hij dat voorheen had gedaan.

(18) Allereerst schiep hij vanuit zijn schaduw de vijf soorten onwetendheid genaamd tâmisra [vergetelheid], andha-tâmisra [de illusie van de dood], tama [het zich niet kennen], moha [de illusie de materie te zijn] en mahâ-moha [verzot zijn op de materie, de hunkering; vergelijk 3.12: 2]. (19) Ontevreden wierp Brahmâ dit lichaam van onwetendheid af dat toen in de vorm van de duisternis van de nacht, die de bron vormt van honger en dorst, in bezit werd genomen door Yaksha's [boze geesten] en Râkshasa's [wildemannen, demonen]. (20) Beheerst door die honger en dorst gingen ze achter hem aan om hem te verslinden en zeiden in hun toestand: 'Spaar hem niet!' (21) Dat verstoorde de godheid die hen toen zei: 'Eet me niet op, maar hou me in leven, want jullie Râkshasa's en Yaksha's zijn mijn zoons!' 


(22) De halfgoden, die uitblinken met de glorie van de verlichting en het eerst werden voortgebracht, namen bezit van de stralende vorm van het daglicht dat als het voertuig van het goddelijke werd geschapen. (23) De godheid schonk toen van achteren het leven aan de goddelozen die, verzot op seks, in hun lust te copuleren toenadering zochten tot de Schepper. (24) Aanvankelijk moest de aanbiddelijke Heer erom lachen te worden gevolgd door de schaamtelozen van het duister, maar toen haastte hij zich, verschrikt en geïrriteerd, om weg te komen. (25) Hij wendde zich tot Hem wiens voeten worden gezocht en die alle gunsten verleent, de Allerhoogste Heer die het leed verdrijft en die, om de toegewijden Zijn genade te tonen, zich manifesteert in een geschikte gedaante. (26) 'Bescherm Mij o Superziel, op Uw gezag schiep ik al die zondige levende wezens die me benaderen om seksuele gemeenschap te hebben, o Meester. (27) Alleen U kan werkelijk de mensen verlossen die gebukt gaan onder het materiële leed, alleen U kan hen die niet hun heil bij Uw voeten zoeken een halt toeroepen.'

(28) Hij die feilloos weet wat er in iedere ziel omgaat zei toen hij het leed van Heer Brahmâ zag: 'Werp uw onzuivere lichaam af'. Met die opdracht wierp hij het af. (29) Dat lichaam [afgeworpen nam de vorm van een vrouw aan en] was betoverend met rinkelende enkelbelletjes aan aanbiddelijke voeten, overweldigende ogen en een met goud versierde, blinkende gordel om de heupen die waren gehuld in een fijne stof. (30) De borsten waren dicht op elkaar gedrukt en hoog opgeheven, de neus was welgevormd, de tanden prachtig, de glimlach lieflijk en de blik uitdagend. (31) Ze verborg zichzelf uit verlegenheid. O Vidura, kijkend naar de vlechten van haar zwarte haar waren al de goddelozen door de vrouw in beslag genomen: (32) 'O wat een schoonheid, wat een gratie; o welk een bloeiende jeugd! Dat zij zich onder ons begeeft, wij die zo naar haar verlangen, alsof ze vrij is van hartstocht!' (33) Zich verliezend in allerlei speculaties over de avondschemering die de vorm van een jonge vrouw had aangenomen, vroegen ze vol van respect verzot op haar, maar met slechte gedachten in hun hoofd: (34) 'Wie ben jij? Bij wie hoor jij, o schoonheid? Waarom ben je naar hier gekomen, o schitterende dame? Je brengt ons, ongelukkigen, het hoofd op hol met het onbetaalbare bezit van jouw schoonheid! (35) Wie je ook moge zijn, o mooi meisje, door het geluk jou te zien spelen met een bal zijn wij toeschouwers van ons verstand beroofd. (36) Rondstappend met je lotusvoeten, o prachtige vrouw, stuiter je die bal met de palm van je hand. Het gewicht van je volle borsten moet wel erg vermoeiend zijn bij die taille van je. Je ziet er wat moe uit, maak je vlechten maar los!'

(37) De onverlichte geesten, aldus met hun verstand beneveld, hielden de avondschemering voor de verlokkende, begeerlijke vorm van een vrouw en grepen haar toen. (38) Met een veelbetekenende glimlach schiep de aanbiddelijke Heer daarop vanuit het zelfbewustzijn van Zijn eigen lieflijkheid de geledingen van de hemelse muzikanten en dansmeisjes [de Gandharva's en Apsara's]. (39) De lieftallige gedaante die in feite het schijnsel van het maanlicht was, gaf hij op en werd door de Gandharva's onder leiding van Vis'vâvasu verheugd in bezit genomen. (40) Nadat Heer Brahmâ uit de luiheid van het zelf de spoken en boze geesten had geschapen, zag hij hen naakt en met hun haar in de war voor zich en sloot hij zijn ogen. (41) Ze namen bezit van het lichaam dat de meester van de schepping afwierp en dat bekend staat als het gapen. Men ziet de levende wezens ermee kwijlen in hun slaap en dat is een onreine staat die [met de erbij behorende spoken en boze geesten] de verbijstering vormt waarvan men spreekt als de krankzinnigheid. (42) Zich realiserend dat hij vol van energie was, schiep de aanbiddelijke Brahmâ, de meester van alle schepselen, uit zijn ongeziene vorm de geledingen van de Sâdhya's en Pitâ's ['zij die moeten worden gunstig gestemd' en de verscheiden zielen]. (43) Zij, de Pitâ's, aanvaardden dat lichaam, de bron van hun bestaan, en het is door dat lichaam dat zij die goed thuis zijn in de rituelen, hun offerhandelingen [genaamd s'râddha] verrichten voor deze Sâdhya's en Pitâ's. (44) De Siddha's [zij die van speciale vermogens zijn] en de Vidyâdhara's [de met kennis begiftigde geesten] werden geschapen uit zijn eigenschap voor het gezicht verborgen te blijven. Hij schonk hen die wonderschone vorm van zichzelf die bekend staat als Antardhâna [van het aanwezig zijn maar ongezien blijven]. (45) Door zichzelf te bewonderen toen hij zijn spiegelbeeld in het water zag, schiep de meester [Brahmâ] de Kinnara's [de machtigen] en Kimpurusha's [de aapachtigen]. (46) Ze namen bezit van de vorm van de schaduw die hij achterliet, om reden waarvan ze iedere dageraad [tijdens de brâhma-muhûrta, anderhalf uur voor zonsopkomst] samenkomen met hun echtgenotes om zijn daden te bezingen. (47) Toen hij eens met zijn lichaam volledig uitgestrekt lag, zag hij tot zijn grote bezorgdheid dat het de schepping ontbrak aan vooruitgang. Daarop gaf hij uit zijn woede daarover ook dat lichaam op. (48) O Vidura, uit het haar dat uit dat kruipende lichaam viel vonden de slangen hun bestaan, de nijdige cobra's met een grote kraag aan hun nek.
 
(49) Toen hij [eens] het gevoel had alsof hij zijn levensdoel had bereikt, ontsproten aan zijn geest de Manu's [de oorspronkelijke vaders van de mensheid] die er zijn om het welzijn van de wereld te bevorderen. (50) Hen schonk hij de gedaante van zijn eigen bezielde, persoonlijke lichaam bij het zicht waarvan degenen [de halfgoden] die eerder waren geschapen de Prajâpati [de stamvader] verwelkomden met de volgende lofzang: (51) 'O Schepper van het Universum, hoe goed hebt u alles tot stand gebracht. O, hoe terdege hebt u al de rituele gebruiken ingesteld waarmee we kunnen delen in de offerhandelingen! (52) Door boete te doen, van aanbidding te zijn en door verbondenheid in de yogadiscipline bracht u, de eerste ziener, als de heerser over de zinnen, opgegaan in de fijnste verzonkenheid, de wijzen tot ontwikkeling die uw geliefde zoons zijn. (53) Ieder van hen schonk u, de ongeborene, een deel van uw lichaam dat zich kenmerkt door diepe meditatie, de eenheid van de yoga, bovennatuurlijk vermogen, boete, kennis en verzaking.'

 

next                      

 
 

 Derde herziene editie, geladen 7 december 2023.

 

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'aunaka zei: "Nadat de aarde in haar positie was teruggeplaatst [door Heer Varâha], o zoon van Romaharshana [Sûta], wat was het dat Svâyambhuva Manu [zie 2.7: 2, 3.12: 54, 3.13: 2] deed om hen die geboren zouden worden de weg te wijzen?
S'aunaka zei: "Wat deed, na de aarde in haar positie te hebben teruggebracht, o Sûta, Svâyambhuva Manu (zie 2.7: 2, 3.12: 54, 3.13: 2) om hen die geboren zouden worden de weg te wijzen? (Vedabase)

 

Tekst 2

Vidura, de grote, zuivere toegewijde en intieme vriend van Heer Krishna, verliet zijn oudere broer [Dhritarâshthra] omdat hij en zijn honderd zoons tegen Krishna waren ingegaan.

Vidura, de grote en zuivere toegewijde en intieme vriend van Heer Krishna, werd verbannen door zijn oudere broer [Dhritarâshthra] die aldus, tezamen met zijn honderd zoons, zwaar in overtreding was met Krishna. (Vedabase)

 

Tekst 3

Geboren uit het lichaam van Vyâsa en in geen enkel opzicht minder dan hij, nam hij met heel zijn hart zijn toevlucht tot Heer Krishna en volgde hij de zielen die Hem zijn toegewijd.

Geboren uit het lichaam van Vyâsa en in geen enkel opzicht mindere groot dan hij, nam hij met zijn hele hart zijn toevlucht tot Heer Krishna en volgde hij hen na die Hem zijn toegewijd. (Vedabase)

 

Tekst 4

Wat vroeg deze held van de zuiverheid, toen hij de heilige plaatsen bezocht, aan Maitreya, de meest vooraanstaande kenner van het geestelijk leven die hij had ontmoet te Kus'âvarta [Hardwar] waar hij toen verbleef?

Wat vroeg deze held van de zuiverheid, toen hij de heilige plaatsen bezocht, aan Maitreya, de meest vooraanstaande kenner van het geestelijk leven die hij te Kus'âvarta [Hardwar], waar hij toen verbleef, had ontmoet? (Vedabase)

  

Tekst 5

Toen de twee hun gesprek hadden, o Sûta, resulteerde dat in de onberispelijke vertellingen die, gelijk de wateren van de Ganges, alle zonden wegvagen als men zijn toevlucht neemt tot de lotusvoeten van de Heer.

Toen de twee hun conversatie hadden, o Sûta, kwamen waarlijk de vertellingen boven die gelijk de wateren van de Ganges alle zonden wegvagen als men eenmaal zijn toevlucht tot de Heer Zijn lotusvoeten heeft genomen. (Vedabase)

  

Tekst 6

Moge al het goede uw deel zijn! Vertel ons de verhalen over Zijn onzelfzuchtige handelingen die het bezingen zo waard zijn. Welke toegewijde, die waardering heeft voor de emotionele relaties [rasa's] die men met Hem heeft, zou er ooit genoeg van hebben zich te laven aan de nectar van het spel en vermaak van de Heer?"  

Vertel ons over die gesprekken van grootheid die de moeite van het reciteren waard zijn en moge al het goede uw deel zijn! De nectar van de Heer Zijn spel en vermaak indrinkend zou een toegewijde die met Hem een relatie aangaat daadwerkelijk voldoening vinden." (Vedabase)

   

Tekst 7

Aldus verzocht door de wijzen verzameld in het Naimishâranyawoud, zei Sûta, die zijn denken aan de Heer had gewijd, hen toen: "Luister enkel hiernaar."

Sûta, aldus verzocht door de wijzen verzameld in het Naimishâranya-woud, zei toen, met zijn denken gewijd aan de Heer, tot hen: "Luister enkel hiernaar". (Vedabase)"

  

Tekst 8

Sûta zei: "Vidura, die had gehoord hoe de Heer het lichaam van een Zwijn had aangenomen, op eigen kracht de aarde had opgeheven van de bodem van de oceaan en op sportieve wijze achteloos Hiranyâksha had gedood, was vol van vreugde en richtte zich tot de wijze.

Sûta zei: "Toen Vidura had vernomen over de Heer, die het lichaam van een Zwijn had aangenomen, middels Zijn eigen vermogen de aarde had opgeheven van de bodem van de oceaan en op sportieve wijze de achteloze Hiranyâksha had gedood, was hij vol vreugde en richtte hij zich tot de wijze. (Vedabase)

 

Tekst 9

Vidura zei: 'O heilige wijze, kenner van dat wat ons verstand te boven gaat, zeg ons alstublieft waar Brahmâ mee begon nadat hij de Prajâpati's had voortgebracht die de mensheid schiepen.

Vidura zei: 'O heilige wijze, kenner van dat wat ons verstand te boven gaat, zeg ons alstublieft waar Brahmâ mee begon nadat hij de Prajâpati's, de stamvaders van de mensheid, voort had gebracht. (Vedabase)

  

Tekst 10

Hoe leefden de geleerden onder leiding van Marîci de brahmaanse orde van Svâyambhuva Manu na en hoe brachten ze deze wereld tot ontwikkeling?

Hoe leefden de geleerden aangevoerd door Marîci, de brahmaanse orde na van Svâyambhuva Manu en hoe ontwikkelden ze deze wereld? (Vedabase)

 

Tekst 11

Schiepen ze die samen met hun vrouwen, behielden ze hun onafhankelijkheid of werkten ze allen samen toen ze dit alles voortbrachten?'

Gingen ze gehuwd te werk, behielden ze hun onafhankelijkheid of werkten ze allen samen toen ze dit alles tot stand brachten?' (Vedabase)

 

Tekst 12

Maitreya zei: 'Door de Bovenzinnelijke [Mahâ-Vishnu], door de altijd waakzame [Tijd] en moeilijk te doorgronden goddelijke wil, raakte het evenwicht van de drie basiskwaliteiten van de natuur verstoord waardoor het geheel van de materiële elementen van de Fortuinlijke tot stand kwam.

Vanuit de verheven positie van de Fortuinlijke [Mahâ-Vishnu] raakte - en dit is moeilijk uit te leggen - bij machte van de goddelijke voorzienigheid en de werking van de eeuwige tijd, het evenwicht van de drie geaardheden in de natuur verstoord zodat het geheel van de materiële elementen werd voortgebracht. (Vedabase)

  

Tekst 13

Vanuit [de kosmische intelligentie van] de mahat-tattva, ontwikkelde zich met de drievoud van de goddelijke beschikking gedomineerd door de kwaliteit van de hartstocht, het oorspronkelijke grofstoffelijke lichaam [het valse ego van identificatie] in groepjes van vijf, beginnend met de [groep van de] ether enzovoorts [de vijf grofstoffelijke elementen met later de vijf subtiele elementen, werkende zinnen en waarnemende zinnen].

Vanuit het grootste van de kosmische intelligentie [de mahat-tattva], vond, zoals beschikt door de goddelijkheid, in groepen van vijf [vijf elementen, vijf zintuigen, vijf zinsobjecten, vijf zinsorganen], beginnend met [het ruimtelijk krachtveld van] de ether, de geboorte van de fundamentele werkelijkheid van de materiële elementen plaats, in de drievoudige natuur waarvan het onderdeel van de hartstocht [of de kwaliteit van de beweging] overheerst. (Vedabase)


Tekst 14

Die elementen, welke afzonderlijk de materiële samenhang van het universum niet konden voortbrengen, produceerden in combinatie met de eenheid van het goddelijke, een bol die glansde als goud.

Die elementen, welke op zichzelf het materiële universum niet konden voortbrengen, gingen combinaties aan met de eenheid van het goddelijke en produceerden een bol die glansde als van goud. (Vedabase)

 

Tekst 15

Hij lag in de wateren van de oceaan van oorzaken als een ei, in een onbewuste staat, voor de duur van [heel wat] meer dan duizend [hemelse] jaren voordat de Heer [als Garbhodakas'âyî Vishnu] erin binnenging.

Hij lag in de wateren van de Oceaan der Oorzaken als een ei in een onbewuste staat voor de duur van een regenseizoen van in feite nogal wat meer dan een duizendtal jaren voordat de Heer [als Garbhodakas'âyî Vishnu] daarin binnenging.  (Vedabase)

 

Tekst 16

Uit de navel van de Heer ontsproot toen de lotus van een duizend-en-meer zonnen met een schitterende pracht [het sterrenstelsel, zie 2.2: 24-25]. Hij vormt de verblijfplaats voor alle geconditioneerde zielen waar de zelfgeborene [Heer Brahmâ, de Schepper] als eerste zijn bestaan vond.

Uit de Heer Zijn navel ontsproot toen de lotus van een duizend en meer zonnen met een schitterende pracht [het sterrenstelsel, zie 2.2: 24-25], welk in zijn geheel een rustplaats was voor de geconditioneerde zielen waar hij zelf, de zelfgeborene [Heer Brahmâ, de Schepper] uit voortkwam. (Vedabase)

 

Tekst 17

Toen de Heer die in de causale wateren rust Brahmâ's hart binnenging, schiep deze vanuit zijn norm, zijn aard en heerschappij, het universum zoals hij dat voorheen had gedaan.

Toen de Heer, die in de Oceaan der Oorzaken lag te slapen, Brahmâ's hart binnenging, werd door hem naar zijn eigen opzet het universum geschapen zoals het tevoren was geweest. (Vedabase)

 

Tekst 18

Allereerst schiep hij vanuit zijn schaduw de vijf soorten onwetendheid genaamd tâmisra [vergetelheid], andha-tâmisra [de illusie van de dood], tama [het zich niet kennen], moha [de illusie de materie te zijn] en mahâ-moha [verzot zijn op de materie, de hunkering; vergelijk 3.12: 2].

Op de eerste plaats werd met zijn schaduw de onwetendheid geschapen in vijf soorten genaamd tâmisra [vergetelheid], andha tâmisra [de illusie van de dood], tama [het zichzelf niet kennen], moha [de illusie de materie te zijn] en mahâmoha [verzot zijn op de materie, de hunkering; vergelijk 3.12: 2].  (Vedabase)

  

Tekst 19

Ontevreden wierp Brahmâ dit lichaam van onwetendheid af dat toen in de vorm van de duisternis van de nacht, die de bron vormt van honger en dorst, in bezit werd genomen door Yaksha's [boze geesten] en Râkshasa's [wildemannen, demonen].

Ontevreden wierp Brahmâ dit lichaam van onwetendheid af, welk toen in bezit werd genomen door Yaksha's [boze geesten] en Râkshasa's [wildemannen, demonen] om de duisternis te vormen, de bron van honger en dorst.  (Vedabase)

  

Tekst 20

Beheerst door die honger en dorst gingen ze achter hem aan om hem te verslinden en zeiden in hun toestand: 'Spaar hem niet!'

Beheerst door die honger en dorst jaagden ze om hem op te eten en riepen in hun toestand uit: 'Spaar hem niet!' (Vedabase)!"

  

Tekst 21

Dat verstoorde de godheid die hen toen zei: 'Eet me niet op, maar hou me in leven, want jullie Râkshasa's en Yaksha's zijn mijn zoons!'

De godheid zei toen vol zorg tot hen: 'Eet me niet op, maar bescherm me, daar, jullie Râkshasa's en Yaksha's, mijn zoons zijn!' (Vedabase)"

 

Tekst 22

De halfgoden, die uitblinken met de glorie van de verlichting en het eerst werden voortgebracht, namen bezit van de stralende vorm van het daglicht dat als het voertuig van het goddelijke werd geschapen.

De halfgoden die uitblinken met de glorie der godvrezendheid en het eerst werden voortgebracht, namen bezit van de stralende vorm van het daglicht dat als het voertuig van God was achtergebleven. (Vedabase)

 

Tekst 23

De godheid schonk toen van achteren het leven aan de goddelozen die, verzot op seks, in hun lust te copuleren toenadering zochten tot de Schepper.

De god schonk toen van zijn achterkant het leven aan de goddelozen die, verzot op seks in hun lust te copuleren, toenadering zochten tot de Schepper. (Vedabase)

  

Tekst 24

Aanvankelijk moest de aanbiddelijke Heer erom lachen te worden gevolgd door de schaamtelozen van het duister, maar toen haastte hij zich, verschrikt en geïrriteerd, om weg te komen.

Aanvankelijk maakte het de aanbiddelijke Heer aan het lachen om te worden gevolgd door de schaamtelozen der duisternis, maar toen haastte hij zich geïrriteerd, in verschrikking verzet, om weg te komen. (Vedabase)

 

Tekst 25

Hij wendde zich tot Hem wiens voeten worden gezocht en die alle gunsten verleent, de Allerhoogste Heer die het leed verdrijft en die, om de toegewijden Zijn genade te tonen, zich manifesteert in een geschikte gedaante.

Hij keerde zich tot Hem wiens voeten worden gezocht en die alle gunsten verleent, de Heer die het leed verdrijft en die, om de toegewijden Zijn genade te tonen, zich manifesteert in een geschikte gedaante:  (Vedabase)

 

 Tekst 26

'Bescherm Mij, o Superziel, op Uw gezag schiep ik al die zondige levende wezens die me benaderen om seksuele gemeenschap te hebben, o Meester.

'Bescherm Mij o Superziel, op Uw gezag schiep Ik al die zondige levende wezens die me benaderen om seks te hebben, o Meester.  (Vedabase)

 

Tekst 27

Alleen U kan werkelijk de mensen verlossen die gebukt gaan onder het materiële leed, alleen U kan hen die niet hun heil bij Uw voeten zoeken een halt toeroepen.'

Alleen U kan waarlijk de mensen verlossen die Zijn aangedaan door de misère van hun belemmeringen; alleen U kan hen die niet hun toevlucht tot Uw voeten zoeken een halt toeroepen.' (Vedabase)

 

Tekst 28

Hij die feilloos weet wat er in iedere ziel omgaat zei toen hij het leed van Heer Brahmâ zag: 'Werp uw onzuivere lichaam af'. Met die opdracht wierp hij het af.

Hij die feilloos in iedere ziel kan zien, zei, toen hij het leed van Heer Brahmâ zag tot hem: 'Werp uw onzuivere lichaam af' en aldus opgedragen wierp hij het af. (Vedabase)

 

Tekst 29

Dat lichaam [afgeworpen nam de vorm van een vrouw aan en] was betoverend met rinkelende enkelbelletjes aan aanbiddelijke voeten, overweldigende ogen en een met goud versierde, blinkende gordel om de heupen die waren gehuld in een fijne stof.

Dat lichaam [in de vorm van een vrouw] was betoverend met rinkelende enkelbelletjes, aanbiddelijke voeten, overweldigende ogen en een met goud versierde blinkende gordel om heupen gehuld in een fijne stof. (Vedabase)

 

Tekst 30

De borsten waren dicht op elkaar gedrukt en hoog opgeheven, de neus was welgevormd, de tanden prachtig, de glimlach lieflijk en de blik uitdagend.

De borsten waren dicht op elkaar gedrukt, hoog opgeheven, de neus was welgevormd, de tanden prachtig, de glimlach lieflijk en de blik sportief. (Vedabase)

 

Tekst 31

Ze verborg zichzelf uit verlegenheid. O Vidura, kijkend naar de vlechten van haar zwarte haar waren al de goddelozen door de vrouw in beslag genomen:

Ze verborg zichzelf uit verlegenheid en, o Vidura, met hun oog op de tressen van haar zwarte haar, waren al de goddelozen door de vrouw in beslag genomen: (Vedabase)

 

Tekst 32

'O wat een schoonheid, wat een gratie; o welk een bloeiende jeugd! Dat zij zich onder ons begeeft, wij die zo naar haar verlangen, alsof ze vrij is van hartstocht!'

'O wat een schoonheid, wat een gratie;, o welk een bloeiende jeugd; dat zij zich onder ons begeeft, wij die zo naar haar verlangen; alsof ze vrij is van hartstocht!' (Vedabase)

 

Tekst 33

Zich verliezend in allerlei speculaties over de avondschemering die de vorm van een jonge vrouw had aangenomen, vroegen ze vol van respect verzot op haar, maar met slechte gedachten in hun hoofd:

Zich verliezend in allerlei speculaties over de avondschemering [van hun hartstocht] die de vorm van een jonge vrouw had aangenomen, ondervroegen zij, met hun slechte gedachten verzot op haar, haar vol van respect: (Vedabase)

 

Tekst 34

'Wie ben jij? Bij wie hoor jij, o schoonheid? Waarom ben je naar hier gekomen, o schitterende dame? Je brengt ons, ongelukkigen, het hoofd op hol met het onbetaalbare bezit van jouw schoonheid!

'Wie ben jij? Wie behoor jij toe, o schoonheid? Waarom ben je naar hier gekomen, o hartstochtelijke dame? Je brengt ons, gelukkigen, het hoofd op hol met het onbetaalbare bezit van jouw schoonheid!  (Vedabase)

 

Tekst 35

Wie je ook moge zijn, o mooi meisje, door het geluk jou te zien spelen met een bal zijn wij toeschouwers van ons verstand beroofd.

Wie je ook moge zijn, o mooi meisje, door het geluk jou te zien is die geest van ons, de toeschouwers die je van streek brengt, als een bal om mee te spelen. (Vedabase)

 

Tekst 36

Rondstappend met je lotusvoeten, o prachtige vrouw, stuiter je die bal met de palm van je hand. Het gewicht van je volle borsten moet wel erg vermoeiend zijn bij die taille van je. Je ziet er wat moe uit, maak je vlechten maar los!'

Door het rondlopen van jouw lotusvoeten, o prachtige vrouw, stuiter je die bal met de palm van je hand; het gewicht van je volle borsten moet wel erg vermoeiend zijn bij die taille van je; je ziet er wat moe uit, maak je gebonden haar maar los!' (Vedabase)

 

Tekst 37

De onverlichte geesten, aldus met hun verstand beneveld, hielden de avondschemering voor de verlokkende, begeerlijke vorm van een vrouw en grepen haar toen.

Op deze manier werd de schemering van de avond door de goddelozen gezien in een verlokkende, begeerlijke vorm en vol illusie denkend dat het een vrouw was, grepen ze haar. (Vedabase)

 

Tekst 38

Met een veelbetekenende glimlach schiep de aanbiddelijke Heer daarop vanuit het zelfbewustzijn van Zijn eigen lieflijkheid de geledingen van de hemelse muzikanten en dansmeisjes [de Gandharva's en Apsara's].

Met een glimlach vol van diepe betekenis, schiep de aanbiddelijke Heer toen, in zijn zoetheid voor Zichzelf middels Zichzelf, de geledingen der hemelse muzikanten en dansmeisjes [de Gandharva's en Apsara's]. (Vedabase)

 

Tekst 39

De lieftallige gedaante die in feite het schijnsel van het maanlicht was, gaf hij op en werd door de Gandharva's onder leiding van Vis'vâvasu verheugd in bezit genomen.

Die geliefde vorm van in feite het schijnsel van het maanlicht gaf hij op en de Gandharva's aangevoerd door Vis'vâvasu namen het verheugd in bezit. (Vedabase)

  

Tekst 40

Nadat Heer Brahmâ uit de luiheid van het zelf de spoken en boze geesten had geschapen, zag hij hen naakt en met hun haar in de war voor zich en sloot hij zijn ogen.

Toen Heer Brahmâ, nadat hij de spoken en boze geesten uit de luiheid had geschapen, hen naakt en met hun haar in de war voor zich zag, sloot hij zijn beide ogen. (Vedabase)

 

Tekst 41

Ze namen bezit van het lichaam dat de meester van de schepping afwierp en dat bekend staat als het gapen. Men ziet de levende wezens ermee kwijlen in hun slaap en dat is een onreine staat die [met de erbij behorende spoken en boze geesten] de verbijstering vormt waarvan men spreekt als de krankzinnigheid.

Het lichaam dat bekend staat als het gapen dat de meester der schepping afwierp en waarvan men de levende wezens in hun slaap ziet kwijlen in een onreine staat, is de verbijstering waarvan men spreekt als de krankzinnigheid. (Vedabase)

 

Tekst 42

Zich realiserend dat hij vol van energie was, schiep de aanbiddelijke Brahmâ, de meester van alle schepselen, uit zijn ongeziene vorm de geledingen van de Sâdhya's en Pitâ's ['zij die moeten worden gunstig gestemd' en de verscheiden zielen].

Zichzelf herkennend als zijnde vol energie, schiep de aanbiddelijke Brahmâ, de meester aller schepselen, uit zijn ongeziene vorm de geledingen der Sâdhya's en Pitâ's [de onzichtbare halfgoden en verscheiden zielen]. (Vedabase)

 

Tekst 43

Zij, de Pitâ's, aanvaardden dat lichaam, de bron van hun bestaan, en het is door dat lichaam dat zij die goed thuis zijn in de rituelen, hun offerhandelingen [genaamd s'râddha] verrichten voor deze Sâdhya's en Pitâ's.

Zij, de Pitâ's, aanvaardden dat lichaam, de bron van hun bestaan, en het is door dat lichaam dat zij die goed thuis zijn in de rituelen, hun offerhandelingen [genaamd s'râddha] verrichten voor deze Sâdhya's en Pitâ's. (Vedabase)

 

Tekst 44

De Siddha's [zij die van speciale vermogens zijn] en de Vydyâdhara's [de met kennis begiftigde geesten] werden geschapen uit zijn eigenschap voor het gezicht verborgen te blijven. Hij schonk hen die wonderschone vorm van zichzelf die bekend staat als Antardhâna [van het aanwezig zijn maar ongezien blijven].

De Siddha's [zij die van speciale vermogens zijn] en ook de Vidyâdhara's [de met kennis begiftigde geesten] werden geschapen uit zijn eigenschap voor het gezicht verborgen te blijven. Hen schonk hij die wonderschone vorm van zichzelf die bekend staat als Antardhâna [van het aanwezig zijn maar ongezien blijven]. (Vedabase)

 

Tekst 45

Door zichzelf te bewonderen toen hij zijn spiegelbeeld in het water zag, schiep de meester [Brahmâ] de Kinnara's [de machtigen] en Kimpurusha's [de aapachtigen].

Van het zichzelf bewonderen toen hij zijn spiegelbeeld zag in het water, schiep de meester vanuit zichzelf de Kinnara's en Kimpurusha's. (Vedabase)

 

Tekst 46

Ze namen bezit van de vorm van de schaduw die hij achterliet, om reden waarvan ze iedere dageraad [tijdens de brâhma-muhûrta, anderhalf uur voor zonsopkomst] samenkomen met hun echtgenotes om zijn daden te bezingen.

Zij namen bezit van de vorm van de schaduw die hij achter liet, om welke reden ze precies bij de dageraad met hun echtgenotes samen komen om zijn daden in gezang te prijzen. (Vedabase)

 

Tekst 47

Toen hij eens met zijn lichaam volledig uitgestrekt lag, zag hij tot zijn grote bezorgdheid dat het de schepping ontbrak aan vooruitgang. Daarop gaf hij uit zijn woede daarover ook dat lichaam op.

Toen hij eens neerliggend zijn lichaam volledig uitstrekte zag hij met grote bezorgdheid dat het de schepping ontbrak aan vooruitgang, waarop hij uit woede toen ook dat lichaam opgaf. (Vedabase)

 

Tekst 48

O Vidura, uit het haar dat uit dat kruipende lichaam viel vonden de slangen hun bestaan, de nijdige cobra's met een grote kraag aan hun nek.

Uit het haar dat uit zijn lichaam viel werden zij die geen poten hebben geschapen, o Vidura, die geboorte namen als slangen van wiens kruipende lichamen de grote kraag van de felle Cobra zijn nek kan worden waargenomen. (Vedabase)

 

Tekst 49

Toen hij [eens] het gevoel had alsof hij zijn levensdoel had bereikt, ontsproten aan zijn geest de Manu's [de oorspronkelijke vaders van de mensheid] die er zijn om het welzijn van de wereld te bevorderen.

Voldaan over zichzelf alsof hij het doel van zijn leven had bereikt, kwamen ten leste uit zijn geest de Manu's voort die staan voor het bevorderen van het welzijn van de wereld. (Vedabase)

 

Tekst 50

Hen schonk hij de gedaante van zijn eigen bezielde, persoonlijke lichaam bij het zicht waarvan degenen [de halfgoden] die eerder waren geschapen de Prajâpati [de stamvader] verwelkomden met de volgende lofzang:

Hen schonk hij de gedaante van zijn eigen bezielde, persoonlijke lichaam bij het zicht waarvan zij die eerder waren geschapen, de Prajâpati [de vader der mensheid] verwelkomend bewierookten: (Vedabase

 

Tekst 51

'O Schepper van het Universum, hoe goed hebt u alles tot stand gebracht. O, hoe terdege hebt u al de rituele gebruiken ingesteld waarmee we kunnen delen in de offerhandelingen!

'O schepper van het Universum, hoe goed hebt u alles tot stand gebracht; oh, hoe degelijk hebt u al de rituele gebruiken gevestigd waarmee we zullen delen in de offerhandelingen! (Vedabase)


Tekst 52

Door boete te doen, van aanbidding te zijn en door verbondenheid in de yogadiscipline bracht u, de eerste ziener, als de heerser over de zinnen, opgegaan in de fijnste verzonkenheid, de wijzen tot ontwikkeling die uw geliefde zoons zijn.

Door boetedoening, aanbidding, verbondenheid in de discipline van de yoga en in de fijnste verzonkenheid, bracht de eerste ziener, de beheerser der zinnen, de wijzen, zijn geliefde zoons tot ontwikkeling. (Vedabase)

 

Tekst 53

Ieder van hen schonk u, de ongeborene, een deel van uw lichaam dat zich kenmerkt door diepe meditatie, de eenheid van de yoga, bovennatuurlijk vermogen, boete, kennis en verzaking.'

Ieder van hen schonk hij, de ongeborene, een deel van zijn eigen lichaam dat de diepe meditatie, eenheid van de yoga, het bovennatuurlijk vermogen, de boete, kennis en de verzaking in zich droeg. (Vedabase)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Creative Commons
                License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de

Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.

De afbeelding is getiteld: "Vishnu on Ananta" Datum: omstreeks begin 19e eeuw.
Indiaas manuscript. Zie ook:
gerestaureerde versie. Bron: The University of Michigan Museum of Art.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.


 

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties