regelbalk



 

 

Canto 11

Dâmodarâshthaka

 

 

Hoofdstuk 19: De Perfectie van de Spirituele Kennis

(1) De Allerhoogste Heer zei: 'Iemand die, toegerust met kennis in overeenstemming met de mondelinge overlevering, van zelfrealisatie is en zich niet verliest in gissingen [over wat ware kennis zou zijn], moet, bekend met het feit dat dit universum een en al illusie is, zowel ter wille van Mij als de geestelijke kennis zijn wereldse betrokkenheid opgeven. (2) Voor een persoon van spirituele kennis ben Ik het voorwerp van aanbidding, het doel, het motief en de slotconclusie. Buiten Mij als zijn favoriet, licht en zaligheid, kent hij geen ander doel. (3) Zij die in ieder opzicht volkomen zijn in de kennis en de wijsheid, kennen Mijn lotusvoeten als het allergunstigste. Daarom is de geleerde transcendentalist die vanuit zijn spirituele kennis aan Mij vasthoudt, Mij het meest dierbaar [zie ook B.G. 7: 17-18]. (4) Het uitvoeren van verzakingen, het bezoeken van heilige plaatsen, het doen van japa, het beoefenen van liefdadigheid of het verrichten van andere vrome daden kan niet de perfectie verschaffen die slechts een fractie van deze spirituele kennis geeft [vergelijk 10.46: 32-33]. (5) Wees daarom, o Uddhava, met het kennen van je ware zelf in combinatie met dit spiritueel onderscheidingsvermogen dat je bereikte middels intelligentie en bewustzijn, van jouw persoonlijke manier [svarûpa] van Mij toegewijd dienen. (6) De wijzen bereikten de hoogste volmaaktheid door met het offer van de Vedische kennis en wijsheid Mij, de Heer van Alle Offers, te aanbidden die de Opperziel is aanwezig in henzelf. (7) De verandering van de drie afdelingen [van de natuur, de guna's] die jouw omgeeft, o Uddhava, vormt een illusie zich voordoend in het heden [van de begoochelende materie] die er niet is in het begin noch aan het eind [van het universum]. In welke zin kunnen het geboren worden enzo van je materiële lichaam, dat er eerst niet was, nadien er ook niet meer is, maar slechts halverwege bestaat, nu betrekking hebben op jou[w essentie, je ware zelf, je ziel]?'

(8) S'rî Uddhava zei: 'O Heer van het Universum, o Jij in de Gedaante van het Universum, verklaar alsJeblieft de yoga van de toewijding voor Jou waar ook de groten naar streven. Deze toewijding omvat de uitgebreide, volmaakt zuivere kennis begaan met onthechting en wijsheid, die de goedkeuring wegdraagt van de gevestigde [verhalen]traditie. (9) O Heer, voor degene die, gekweld op het materiële pad, wordt overweldigd door de drievoudige misère [zie 1.17: 19], zie ik geen andere beschutting dan het bladerdak van Jouw twee lotusvoeten die de nectar doen neerregenen. (10) AlsJeblieft verhef deze persoon die, zo erg smachtend naar wat onbeduidend geluk, gebeten door de slang van de tijd, hopeloos ten val kwam in dit donkere gat [van het materieel bestaan]. O Grote Autoriteit, stort Je woorden van genade uit die tot bevrijding leiden!'

(11) De Allerhoogste Heer zei: 'Deze vraag werd in het verleden door [Yudhishthhira,] de koning die niemand als zijn vijand beschouwt, gesteld aan Bhîshma, de beste onder de verdedigers van het dharma, terwijl wij allen aandachtig luisterden [zie 1.9: 25-42]. (12) Nadat de oorlog tussen de nazaten van Bharata was afgelopen, vroeg hij, overmand door de vernietiging van zijn vrienden en verwanten, na te hebben vernomen over de vele religieuze beginselen, tenslotte wat bevrijding [moksha] inhoudt. (13) Ik zal je beschrijven wat werd vernomen uit de mond van die aan de goddelijkheid gezworen ziel [Bhîshma] ten gunste van hogere kennis, onthechting, zelfverwerkelijking, geloof en toegewijde dienst. (14) Die kennis aan de hand waarvan men het ene element [van de Geest van het Absolute, de Superziel, de Heer, zie 1.2: 11] herkent in de negen, elf, vijf en drie elementen van al de levende wezens, wordt door Mij gewaardeerd als zijnde hogere kennis [jñâna]. (15) Als men niet in die zin gericht is op al de elementen samengesteld uit de drie basiskwaliteiten, maar meer, zoals het moet, de Ene ziet die dit universum doet ontstaan, bestaan en vergaan, is er op dat moment sprake van zelfverwerkelijking [vijñâna]. (16) Dat wat aanwezig is in den beginne, er halverwege bij is van de ene schepping tot de andere, en zich nog steeds handhaaft als alles zijn vernietiging vindt, is wat men als eeuwig en waar beschouwt. (17) Vedische kennis [s'ruti], directe ervaring [pratyaksha], traditionele instructie [aitihya of smriti] en logische gevolgtrekking [anumâna] zijn de vier vormen van juist waarnemen met de wisselvallige natuur voor ogen, waarmee een persoon de materiële verscheidenheid de baas wordt [er van onthecht raakt, zie pramâna]. (18) Ongeluk treft men aan tot in de hemel van Viriñca [Brahmâ] omdat alle materiële routines [rituelen inbegrepen] aan verandering onderhevig zijn. Een intelligent persoon moet begrijpen dat, net als met de dingen die hij voor ogen heeft, alles wat hij nog onder ogen zal krijgen van voorbijgaande aard is [zie tevens shad-ûrmi, 11.3: 20 en B.G. 8: 16].

(19)
Omdat je van Me houdt spra k Ik voorheen met je over bhakti-yoga, o zondeloze. Laa t Me nu ook uitweiden over het verheven proces van toegewijde dienst aan Mij. (20-24) Geloof in de nectar van de vertellingen over Mij, steeds Mijn heerlijkheden reciteren [bezingen], gefixeerd zijn op ceremoniële aanbidding, zich met lofzangen en gebed tot Mij verhouden; hoge achting hebben voor Mijn toegewijde dienst,  den, denken aan Mij als zijnde aanwezig in alle levende wezens, alles wat men normaal doet aan Mij opdragen, Mijn kwaliteiten met woorden beschrijven, zijn geest aan Mij opdragen en alle materiële verlangens afwijzen; te Mijnentwille weelde opgeven, afzien van zinnelijk genot en materieel geluk, van opoffering zijn met liefdadigheid en het brengen van offers, japa doen en zich aan geloften en verzakingen houden ter wille van Mij, zijn voor mensen van overgave de verschillende vormen van religiositeit waaruit, o Uddhava, zich de liefdevolle dienst aan Mij ontwikkelt - welk ander doel zou er voor Mijn toegewijde nog overblijven [om te bereiken]? (25) Als in vrede verkerend het bewustzijn is verzonken in de [allerhoogste] ziel, bereikt men, gesterkt door de geaardheid goedheid, religiositeit, spirituele kennis, onthechting en volheid. (26) Maar als men, gefixeerd op de materiële verscheidenheid, zijn zinnen najaagt in alle richtingen en zo een gevangene wordt van zijn hartstocht, moet je weten dat, met dat [materialistische] bewustzijn gewijd aan zaken van voorbijgaande aard, men het tegenovergestelde bereikt. (27) Van dharma zegt men dat het leidt tot Mijn toegewijde dienst en van spirituele kennis [jñâna] dat die leidt tot het getuige zijn van de aanwezigheid van de Superziel. Onthechting [vairagya] heeft het verlies van belangstelling voor de voorwerpen van het zinsgenoegen tot gevolg, en de volheid [ais'varya] culmineert in de mystieke perfecties van animâ en zo meer [perfecties en vermogens zie 11.15 & 11.16 en bhaga].'

(28-32) S'rî Uddhava zei: 'Van hoeveel soorten van onthoudingen [yama] en inachtnemingen [niyama] is er sprake, o Onderwerper van de Vijand, wat is evenwicht, wat is zelfbeheersing, beste Krishna, wat is tolerantie en wat heet stabiliteit, mijn Heer? Wat is liefdadigheid, wat is boete, wat is heldhaftigheid, wat zegt men over waarheid en werkelijkheid, wat is verzaking en weelde, wat is wenselijk, wat een offer en wat is een religieuze vergoeding? Wat denk Je dat de kracht van een persoon is, o Fortuinlijke, de volheid en de winst, o Kes'ava, wat heet scholing, wat is bescheidenheid, wat is superieur, wat is schoonheid, en wat is geluk en ook ongeluk? Wie heet geschoold, wie is een dwaas, wat is de ware weg en wat de dwaalweg, wat is de hemel en wat is de hel, en wie noem Je een vriend en wat heet een thuis? Wie is welvarend, wie is arm, wie is een ellendeling en wie een meester? AlsJeblieft praat met me over al deze zaken alsook over de tegengestelde kwaliteiten, o Heer van de Waarachtigen.

(33-35) De Allerhoogste Heer zei: 'Geweldloosheid, waarheidliefde, het niet begeren of toe-eigenen van het bezit van anderen, onthechting, bescheidenheid, vrij zijn van bezitsdrang, vertrouwen koesteren, celibatair zijn, stil zijn, standvastigheid, vergevingsgezindheid en onbevreesdheid zijn de twaalf soorten van onthoudingen [van yama]. Reinheid [vanbinnen en vanbuiten], japa doen, boete doen, offeren,  geloof, gastvrij zijn, Mij aanbidden, heilige plaatsen bezoeken, zorgdragen voor het welzijn van anderen in deze wereld, tevreden zijn en het dienen van de geestelijk leraar zijn de twaalf inachtnemingen [van niyama]. Deze twee keer twaalf soorten principes en plichten die mensen zich heugen en achten, Mijn beste, leveren resultaat op [zoals zaligheid of voorspoed] naar gelang ieders verlangen [*]. (36-39) Mentaal evenwicht houdt de verzonkenheid van de intelligentie in Mij in [zie ook 11.16: 10] en zelfbeheersing betekent het disciplineren van de zinnen. Tolerantie houdt in dat men ongeluk moet verdragen en stabiliteit betekent het overwinnen van de tong en de geslachtsdelen. De hoogste liefdadigheid houdt in dat men de roede opgeeft [anderen te bestraffen] en bij het opgeven van de lust denkt men aan boete doen. Men is een held als men zijn neiging tot materieel genieten overwint en er is werkelijkheidszin als men [de Ene, de Heer] gelijkelijk aanwezig ziet. Vervolgens vind men [de waarheid] in de waarachtige en aangename woorden zoals verkondigd door de wijzen. Men spreekt van reinheid als men onthecht is van het verrichten van productieve arbeid [zie ook b.v. 1.1: 2 en B.G. 18: 6] en in geval van verzaking spreekt men van sannyâsa [de wereldverzakende orde]. Voor mensen vormt religiositeit de na te streven weelde, en IkZelf, de Meest Fortuinlijke, de Allerhoogste Heer, ben het offer. Het loon van de geestelijkheid volgt op wijs onderricht en de beheersing van de adem vormt de grootste kracht. (40-45) Volheid is Mijn goddelijke aard [zie 11.16 en bhaga], winst is Mijn bhakti, scholing is het teniet doen van de verdeeldheid van het zelf [zie siddhânta en advaita] en bescheidenheid [schaamtegevoel] is de weerzin tegen onjuist handelen [zonde]. Schoonheid houdt het hebben van goede eigenschappen in - zoals het onthecht zijn van materieel verlangen en zo, geluk houdt in dat men boven zowel materieel geluk als leed staat, ongeluk bestaat uit vertrouwen op het [lichamelijk] geluk van de lust, en een wijs iemand is iemand die onderscheid kan maken tussen bevrijding en gebondenheid. Een dwaas is iemand die zich identificeert met zijn lichaam en zo meer [het denken etc.], de juiste weg is de weg die tot Mij leidt, de dwaalweg moet worden begrepen als de weg die leidt tot verstandsverbijstering, en de hemel moet men zien als het overwicht van de geaardheid goedheid. Hel is het domineren van de geaardheid onwetendheid, de ware vriend is de geestelijk leraar die Ik ben, Mijn beste vriend, en het menselijk lichaam is je thuis. Iemand rijk aan goede kwaliteiten wordt rijk genoemd terwijl iemand die ontevreden is een arm iemand is. Een ellendige persoon is iemand die zijn zintuigen niet de baas is, een meester is iemand wiens intelligentie zich niet hecht aan materiële kwesties, en iemand die gehecht is aan zinsbevrediging is van het tegengestelde [soort kwaliteiten, een slaaf]. Dit Uddhava, zijn de onderwerpen waar je naar vroeg die Ik allemaal keurig heb toegelicht. Maar waarom zou je uitvoerig de kenmerken beschrijven van goede en slechte kwaliteiten als het denken over goed en kwaad nog steeds de fout inhoudt dat men de [ware] kwaliteit [van de transcendentie] niet ziet die losstaat van die twee [vergelijk met 3.10: 28-29, 6.16: 10-11, 11.7: 8, 11.11: 16 en B.G. 7: 5].'

 next                       

 
 

Derde herziene editie, geladen 9 juni, 2022.

 

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

De Allerhoogste Heer zei: 'Iemand die, toegerust met kennis in overeenstemming met de mondelinge overlevering, van zelfrealisatie is en zich niet verliest in gissingen [over wat ware kennis zou zijn], moet, bekend met het feit dat dit universum een en al illusie is, zowel ter wille van Mij als de geestelijke kennis zijn wereldse betrokkenheid opgeven.
De Allerhoogste Heer zei: 'Iemand die, toegerust met de kennis overeenkomstig de orale traditie, zelfgerealiseerd is en zich niet verliest in gissingen over wat ware kennis is, moet, op de hoogte van het feit dat dit universum zowel als de kennis erover in hoge mate illusoir is, zijn schreden naar Mij richten. (Vedabase)

 

Tekst 2

Voor een persoon van spirituele kennis ben Ik het voorwerp van aanbidding, het doel, het motief en de slotconclusie. Buiten Mij als zijn favoriet, licht en zaligheid, kent hij geen ander doel.

Voor de spiritueel filosoof ben Ik de enige ware liefde, het eigenbelang, het motief en de slotconclusie alsook de verheffing en de weg naar de hemel; buiten Mij als zijnde de favoriet bestaat er voor hem geen ander doel. (Vedabase)

  

Tekst 3

Zij die in ieder opzicht volkomen zijn in de kennis en de wijsheid, kennen Mijn lotusvoeten als het allergunstigste. Daarom is de geleerde transcendentalist die vanuit zijn spirituele kennis aan Mij vasthoudt, Mij het meest dierbaar [zie ook B.G. 7: 17-18].

Zij die in ieder opzicht volkomen zijn in de kennis en de wijsheid, kennen Mijn lotusvoeten als het allerhoogste voorwerp [van aanbidding] en om die reden is de geleerde transcendentalist die op basis van de spirituele kennis aan Mij vasthoudt, Mij het meest dierbaar [zie ook B.G. 7: 17-18]. (Vedabase)

 

Tekst 4

Het uitvoeren van verzakingen, het bezoeken van heilige plaatsen, het doen van japa, het beoefenen van liefdadigheid of het verrichten van andere vrome daden kan niet de perfectie verschaffen die slechts een fractie van deze spirituele kennis geeft [vergelijk 10.46: 32-33].

Dat wat het loon is van verzakingen, het bezoeken van heilige plaatsen, het doen van japa, het beoefenen van liefdadigheid en het verrichten van andere vrome daden is niet te vergelijken met de volmaaktheid die men verwerft met slechts een fractie van deze spirituele kennis [vergelijk 10.46: 32-33]. (Vedabase)

 

Tekst 5

Wees daarom, o Uddhava, met het kennen van je ware zelf in combinatie met dit spiritueel onderscheidingsvermogen dat je bereikte middels intelligentie en bewustzijn, van jouw persoonlijke manier [svarûpa] van Mij toegewijd dienen.

Aanbid daarom liefdevol gestemd Mij met de spirituele kennis waarmee je je ziel kent, o beste Uddhava, en waarmee je van succes bent met de kennis en de wijsheid. (Vedabase)


Tekst 6

De wijzen bereikten de hoogste volmaaktheid door met het offer van de Vedische kennis en wijsheid Mij, de Heer van Alle Offers, te aanbidden die de Opperziel is aanwezig in henzelf.

De wijzen verzekerden zich van de hoogste volmaaktheid door met het offer van de vedische kennis en wijsheid Mij, de Heer van Alle offers, te aanbidden die de Opperziel in henzelf is. (Vedabase)

 

Tekst 7

De verandering van de drie afdelingen [van de natuur, de guna's] die jouw omgeeft, o Uddhava, vormt een illusie zich voordoend in het heden [van de begoochelende materie] die er niet is in het begin noch aan het eind [van het universum]. In welke zin kunnen het geboren worden enzo van je materiële lichaam, dat er eerst niet was, nadien er ook niet meer is, maar slechts halverwege bestaat, nu betrekking hebben op jou[w essentie, je ware zelf, je ziel]?'

O Uddhava, de manifeste wereld die is verdeeld in drie afdelingen en zich voortdurend omvormt, bestaat uit de begoochelende energie die zich in het heden doet gelden. Maar omdat die manifestatie niet aanwezig is in den beginne en er ook niet meer is als het einde daar is, mag je je afvragen in welke relatie ze [de geaardheden] dan tot [het ware van] jou staan. Ze hebben slechts betrekking op het geboren worden en zo meer van je materiële lichaam. Dat wat er eerst niet was en er op het einde ook niet is, is er enkel maar tijdelijk.' (Vedabase)

 

 Tekst 8

S'rî Uddhava zei: 'O Heer van het Universum, o Jij in de Gedaante van het Universum, verklaar alsJeblieft de yoga van de toewijding voor Jou waar ook de groten naar streven. Deze toewijding omvat de uitgebreide, volmaakt zuivere kennis begaan met onthechting en wijsheid, die de goedkeuring wegdraagt van de gevestigde [verhalen]traditie.

S'rî Uddhava zei: 'O Beheersing van het Universum, o Jij in de Gedaante van het Universum, verklaar alsJeblieft de bhakti-yoga jegens Jou waar ook de groten op uit zijn, en die deze uitgebreide, terdege gevestigde kennis omvat die zo traditioneel is als de [oorspronkelijke] onthechting en wijsheid [van Brahmâ]. (Vedabase)

 

 Tekst 9

O Heer, voor degene die, gekweld op het materiële pad, wordt overweldigd door de drievoudige misère [zie 1.17: 19], zie ik geen andere beschutting dan het bladerdak van Jouw twee lotusvoeten die de nectar doen neerregenen.

O Heer, voor degene die gekweld op de gewelddadige materiële weg is overweldigd door de drievoudige misère [zie 1.17: 19], zie ik geen andere beschutting dan het bladerdak van Jouw twee lotusvoeten die de nectar doen neerregenen. (Vedabase)

 

Tekst 10

AlsJeblieft verhef deze persoon die, zo erg smachtend naar wat onbeduidend geluk, gebeten door de slang van de tijd, hopeloos ten val kwam in dit donkere gat [van het materieel bestaan]. O Grote Autoriteit, stort Je woorden van genade uit die tot bevrijding leiden!'

AlsJeblieft beur deze persoon op die, gebeten door de slang van de tijd, hopeloos ten val kwam in dit donkere gat. Beur deze persoon op die zo erg smacht naar wat onbeduidend geluk. O Macht van het Verstaan, stort uit Je woorden van genade die iemand tot de bevrijding wekken!' (Vedabase)

 

Tekst 11

De Allerhoogste Heer zei: 'Deze vraag werd in het verleden door [Yudhishthhira,] de koning die niemand als zijn vijand beschouwt, gesteld aan Bhîshma, de beste onder de verdedigers van het dharma, terwijl wij allen aandachtig luisterden [zie 1.9: 25-42].

De Allerhoogste Heer zei: 'Wat je nu vraagt werd in het verleden door de koning die niemand als zijn vijand beschouwt [Yudhishthhira] gevraagd aan Bhîshma, de beste van de verdedigers van het dharma, terwijl wij allen aanwezig aandachtig luisterden [zie 1.9: 25-42]. (Vedabase)

 

Tekst 12

Nadat de oorlog tussen de nazaten van Bharata was afgelopen, vroeg hij, overmand door de vernietiging van zijn vrienden en verwanten, na te hebben vernomen over de vele religieuze beginselen, tenslotte wat bevrijding [moksha] inhoudt.

Toen de oorlog tussen de nazaten van Bharata voorbij was, vroeg hij, overmand door de vernietiging van zijn geliefde weldoeners, wat, met alles wat hij had gehoord over de vele religieuze beginselen, nu uiteindelijk de aard van de bevrijding is. (Vedabase)

 

Tekst 13

Ik zal je beschrijven wat werd vernomen uit de mond van die aan de goddelijkheid gezworen ziel [Bhîshma] ten gunste van hogere kennis, onthechting, zelfverwerkelijking, geloof en toegewijde dienst.

Ik zal je de vedische kennis beschrijven die bestaat uit onthechting, zelfverwerkelijking, geloof en toegewijde dienst, zoals die vernomen werd uit de mond van degene die voor God een eed had afgelegd [te weten Bhîshma]. (Vedabase)

 

Tekst 14

Die kennis aan de hand waarvan men het ene element [van de Geest van het Absolute, de Superziel, de Heer, zie 1.2: 11] herkent in de negen, elf, vijf en drie elementen van al de levende wezens, wordt door Mij gewaardeerd als zijnde hogere kennis [jñâna].

Als men met de negen, elf, vijf en drie elementen die men terugvindt in alle levende wezens getrouw de waarheid het ene element [van de Geest van het Absolute, de Superziel, de Heer, zie 1.2: 11] in hen ziet, draagt die spirituele kennis Mijn goedkeuring weg. (Vedabase)


Tekst 15

Als men niet in die zin gericht is op al de elementen samengesteld uit de drie basiskwaliteiten, maar meer, zoals het moet, de Ene ziet die dit universum doet ontstaan, bestaan en vergaan, is er op dat moment sprake van zelfverwerkelijking [vijñâna].

Niet van al de elementen onderhevig aan de drie geaardheden zijnd maar meer de Ene die dit universum handhaaft, schept en vernietigt voor zich ziend, is men feitelijk van de kennis der zelfverwerkelijking [vijñâna]. (Vedabase)


Tekst 16

Dat wat aanwezig is in den beginne, er halverwege bij is van de ene schepping tot de andere, en zich nog steeds handhaaft als alles zijn vernietiging vindt, is wat men als eeuwig en waar beschouwt.

Met moet alleen datgene als het ware en eeuwige beschouwen wat zowel aanwezig is in den beginne, als in de tussentijd waarin het met de ene vorm overgaat in de andere, als op het laatst wanneer het zich handhaaft als alles zijn vernietiging vindt. (Vedabase)

  

Tekst 17

Vedische kennis [s'ruti], directe ervaring [pratyaksha], traditionele instructie [aitihya of smriti] en logische gevolgtrekking [anumâna] zijn de vier vormen van juist waarnemen met de wisselvallige natuur voor ogen, waarmee een persoon de materiële verscheidenheid de baas wordt [er van onthecht raakt, zie pramâna].

Met de vier soorten van bewijs - de vedische waarheid [s'ruti], de waarheid van de directe ervaring [pratyaksha], de waarheid per traditie [aitihya of smriti], en de waarheid van het logisch doorredeneren [anumâna] - ontwikkelt men onthechting van de wisselvallige aard van de werkelijkheid der tegenstellingen [zie pramâna]. (Vedabase)

 

Tekst 18

Ongeluk treft men aan tot in de hemel van Viriñca [Brahmâ] omdat alle materiële routines [rituelen inbegrepen] aan verandering onderhevig zijn. Een intelligent persoon moet begrijpen dat, net als met de dingen die hij voor ogen heeft, alles wat hij nog onder ogen zal krijgen van voorbijgaande aard is [zie tevens shad-ûrmi, 11.3: 20 en B.G. 8: 16].

Omdat alle materiële activiteiten van voorbijgaande aard zijn is er tot aan de wereld van Viriñca [brahmaloka] het ongeluk te vinden. Een intelligente persoon die inziet dat al wat men ervaren heeft tijdgebonden is zal ook begrijpen dat dat evenzo geldt voor al het overige in het universum [zie tevens shath-ûrmi, 11.3: 20 en B.G. 8: 16]. (Vedabase)

 

Tekst 19

Omdat je van Me houdt sprak Ik voorheen met je over bhakti yoga, o zondeloze. Laat Me nu ook uitweiden over het verheven proces van toegewijde dienst aan Mij.

Omdat je van Me houdt sprak Ik voorheen met je over bhakti-yoga, o zondeloze. Laat Me nu ook uitweiden over de manier waarop men de verheffing van Mijn toegewijde dienst bereikt. (Vedabase)

 

Tekst 20-24

Geloof in de nectar van de vertellingen over Mij, steeds Mijn heerlijkheden reciteren [bezingen], gefixeerd zijn op ceremoniële aanbidding, zich met lofzangen en gebed tot Mij verhouden; hoge achting hebben voor Mijn toegewijde dienst, eerbetuigingen brengen met al zijn ledematen, van eersteklas verering zijn voor Mijn toegewijden, denken aan Mij als zijnde aanwezig in alle levende wezens, alles wat men normaal doet aan Mij opdragen, Mijn kwaliteiten met woorden beschrijven, zijn geest aan Mij opdragen en alle materiële verlangens afwijzen; te Mijnentwille weelde opgeven, afzien van zinnelijk genot en materieel geluk, van opoffering zijn met liefdadigheid en het brengen van offers, japa doen en zich aan geloften en verzakingen houden ter wille van Mij, zijn voor mensen van overgave de verschillende vormen van religiositeit waaruit, o Uddhava, zich de liefdevolle dienst aan Mij ontwikkelt - welk ander doel zou er voor Mijn toegewijde nog overblijven [om te bereiken]?

Geloof in de nectar van de vertellingen over Mij, steeds Mijn heerlijkheden bezingen, verankerd zijn in de gehechtheid van de ceremoniële aanbidding, zich met lofzangen en gebed tot Mij verhouden; van een hoge achting zijn voor Mijn toegewijde dienst, met het hele lichaam zijn eerbetuigingen brengen, van de eersteklas aanbidding van Mijn toegewijden zijn, zich bewust zijn van Mij als zijnde aanwezig in alle levende wezens, alles wat men normaal doet aan Mij opdragen alsook het met woorden hooghouden van Mijn kwaliteiten, de geest op Mij richten en alle materiële begeerten afwijzen; te Mijnentwille het opgeven met het geld alsook met het zinnelijk genot, het materieel geluk en de hartstochten; aan liefdadigheid doen en offers brengen in eerbetoon, de namen herhalen om Mij te bereiken en zich aan geloften en verzakingen houden; dat zijn de manieren waarop, Uddhava, bij die mensen die zich daadwerkelijk inzetten voor het dharma, zich de liefdevolle dienst voor Mij ontwikkelt - welk ander doel zou er voor Mijn toegewijde nou overblijven? (Vedabase)

 

Tekst 25

Als in vrede verkerend het bewustzijn is verzonken in de [allerhoogste] ziel, bereikt men, gesterkt door de geaardheid goedheid, religiositeit, spirituele kennis, onthechting en volheid.

Als in vrede verkerend het bewustzijn is verzonken in de ziel, bereikt men, met de kracht van de geaardheid goedheid, religiositeit, spirituele kennis, onthechting en volheid. (Vedabase)

  

 Tekst 26

Maar als men, gefixeerd op de materiële verscheidenheid, zijn zinnen najaagt in alle richtingen en zo een gevangene wordt van zijn hartstocht, moet je weten dat, met dat [materialistische] bewustzijn gewijd aan zaken van voorbijgaande aard, men het tegenovergestelde bereikt.

Als men echter gefixeerd op de materiële verscheidenheid, zijn zinnen najaagt in alle richtingen en men aan de hartstocht verslingerd raakt, moet je weten dat men met dat [materialistische] bewustzijn gewijd aan zaken van voorbijgaande aard, het tegenovergestelde bereikt. (Vedabase)

 

 Tekst 27

Van dharma zegt men dat het leidt tot Mijn toegewijde dienst en van spirituele kennis [jñâna] dat die leidt tot het getuige zijn van de aanwezigheid van de Superziel. Onthechting [vairagya] heeft het verlies van belangstelling voor de voorwerpen van het zinsgenoegen tot gevolg, en de volheid [ais'varya] culmineert in de mystieke perfecties van animâ en zo meer [perfecties en vermogens zie 11.15 & 11.16 en bhaga].'

Van dharma zegt men dat het leidt tot Mijn toegewijde dienst. Spirituele kennis acht men als de visie van de aanwezigheid van de Superziel. Onthechting ziet men als het verlies van de belangstelling voor zinsobjecten en de volheid herkent men in de animâ en dergelijke [perfecties en vermogens zie 11.15 & 11.16 en bhaga].' (Vedabase)


 Tekst 28-32

S'rî Uddhava zei: 'Van hoeveel soorten van onthoudingen [yama] en inachtnemingen [niyama] is er sprake, o Onderwerper van de Vijand, wat is evenwicht, wat is zelfbeheersing, beste Krishna, wat is tolerantie en wat heet stabiliteit, mijn Heer? Wat is liefdadigheid, wat is boete, wat is heldhaftigheid, wat zegt men over waarheid en werkelijkheid, wat is verzaking en weelde, wat is wenselijk, wat een offer en wat is een religieuze vergoeding? Wat denk Je dat de kracht van een persoon is, o Fortuinlijke, de volheid en de winst, o Kes'ava, wat heet scholing, wat is bescheidenheid, wat is superieur, wat is schoonheid, en wat is geluk en ook ongeluk? Wie heet geschoold, wie is een dwaas, wat is de ware weg en wat de dwaalweg, wat is de hemel en wat is de hel, en wie noem Je een vriend en wat heet een thuis? Wie is welvarend, wie is arm, wie is een ellendeling en wie een meester? AlsJeblieft praat met me over al deze zaken alsook over de tegengestelde kwaliteiten, o Heer van de Waarachtigen.'

S'rî Uddhava zei: 'Van hoeveel soorten van onthoudingen [yama] en inachtnemingen [niyama] is er sprake, o Onderwerper van de Vijand, wat is evenwicht, wat is zelfbeheersing, beste Krishna, wat is tolerantie en wat heet stabiliteit, mijn Heer? Wat is liefdadigheid, wat is boete, heldhaftigheid, wat zegt men over waarheid en werkelijkheid, wat is verzaking en weelde, wat is wenselijk, wat een offer en wat is een religieuze vergoeding? Wat denk Je dat de kracht van een persoon is, o Fortuinlijke, de volheid en de winst, o Kes'ava, wat heet scholing, bescheidenheid, wat is superieur, wat is schoonheid en wat is geluk en ook het ongeluk? Wie heet geschoold, wie is een dwaas, wat is de ware weg en wat de dwaalweg, wat is de hemel en wat is de hel en wie noem Je een vriend en wat heet een thuis? Wie is welvarend, wie is arm, wie is een ellendeling en wie een beheerser; alsJeblieft praat met me over al deze zaken alsook over de tegengestelde kwaliteiten, o Heer der Waarachtigen.' (Vedabase)

 

 Tekst 33-35

De Allerhoogste Heer zei: 'Geweldloosheid, waarheidliefde, het niet begeren of toe-eigenen van het bezit van anderen, onthechting, bescheidenheid, vrij zijn van bezitsdrang, vertrouwen koesteren, celibatair zijn, stil zijn, standvastigheid, vergevingsgezindheid en onbevreesdheid zijn de twaalf soorten van onthoudingen [van yama]. Reinheid [vanbinnen en vanbuiten], japa doen, boete doen, offeren, geloof, gastvrij zijn, Mij aanbidden, heilige plaatsen bezoeken, zorgdragen voor het welzijn van anderen in deze wereld, tevreden zijn en het dienen van de geestelijk leraar zijn de twaalf inachtnemingen [van niyama]. Deze twee keer twaalf soorten principes en plichten die mensen zich heugen en achten, Mijn beste, leveren resultaat op [zoals zaligheid of voorspoed] naar gelang ieders verlangen [*].

De Allerhoogste Heer zei: 'Geweldloosheid, waarheidsliefde, het niet begeren of toeëigenen van het bezit van anderen, onthechting, bescheidenheid, zonder bezitsdrang zijn, geloven in God, celibatair en stil zijn, standvastigheid, vergevingsgezindheid en onbevreesdheid enerzijds, en reinheid [vanbinnen en vanbuiten], het bidsnoer hanteren, boete doen, opofferen, vertrouwen koesteren, gastvrij zijn, Mij aanbidden, heilige plaatsen bezoeken, handelen en streven ter wille van het Allerhoogste, tevreden zijn en het dienen van de geestelijk leraar anderzijds zijn de twaalf onderdelen die men van yama in gedachten houdt en die samen met die van de niyama door mensen toegewijd worden gecultiveerd, mijn beste, en afhankelijk van wat iemand wil resultaat opleveren [in de zin van zaligheid of voorspoed]. (Vedabase)


 Tekst 36-39

Mentaal evenwicht houdt de verzonkenheid van de intelligentie in Mij in [zie ook 11.16: 10] en zelfbeheersing betekent het disciplineren van de zinnen. Tolerantie houdt in dat men ongeluk moet verdragen en stabiliteit betekent het overwinnen van de tong en de geslachtsdelen. De hoogste liefdadigheid houdt in dat men de roede opgeeft [anderen te bestraffen] en bij het opgeven van de lust denkt men aan boete doen. Men is een held als men zijn neiging tot materieel genieten overwint en er is werkelijkheidszin als men [de Ene, de Heer] gelijkelijk aanwezig ziet. Vervolgens vind men [de waarheid] in de waarachtige en aangename woorden zoals verkondigd door de wijzen. Men spreekt van reinheid als men onthecht is van het verrichten van productieve arbeid [zie ook b.v. 1.1: 2 en B.G. 18: 6] en in geval van verzaking spreekt men van sannyâsa [de wereldverzakende orde]. Voor mensen vormt religiositeit de na te streven weelde, en IkZelf, de Meest Fortuinlijke, de Allerhoogste Heer, ben het offer. Het loon van de geestelijkheid volgt op wijs onderricht en de beheersing van de adem vormt de grootste kracht.

Evenwichtigheid houdt de gedurige verzonkenheid van de intelligentie in Mij in [zie ook 11.16: 10] en zelfbeheersing is de volmaakte discipline van de zintuigen; tolerantie betekent dat men het ongeluk moet verdragen en stabiliteit is het overwinnen van de tong en de geslachtsdelen. De hoogste liefdadigheid is het opgeven van de roede [anderen te bestraffen], boete herinnert men zich als het opgeven van de lust, heldhaftigheid bestaat eruit je eigenliefde te overwinnen en werkelijkheid impliceert dat men de Heer overal ziet. Waarachtigheid houdt in dat men van de ware en aangename bewoordingen is die door de wijzen worden goedgekeurd, reinheid betekent dat men onthecht is van het verrichten van productieve arbeid [zie ook b.v. 1.1: 2 en B.G. 18: 6] en van de verzaking zegt men dat die van sannyâsa, de wereldverzakende orde is. Voor mensen vormt religiositeit de na te streven weelde, ben Ik de Meest Fortuinlijke, is religieuze vergoeding de donatie [ter compensatie] van de genoten spirituele kennis en vormt de adembeheersing de grootste kracht. (Vedabase)

 

 Tekst 40-45

Volheid is Mijn goddelijke aard [zie 11.16 en bhaga], winst is Mijn bhakti, scholing is het teniet doen van de verdeeldheid van het zelf [zie siddhânta en advaita] en bescheidenheid [schaamtegevoel] is de weerzin tegen onjuist handelen [zonde]. Schoonheid houdt het hebben van goede eigenschappen in - zoals het onthecht zijn van materieel verlangen en zo, geluk houdt in dat men boven zowel materieel geluk als leed staat, ongeluk bestaat uit vertrouwen op het [lichamelijk] geluk van de lust, en een wijs iemand is iemand die onderscheid kan maken tussen bevrijding en gebondenheid. Een dwaas is iemand die zich identificeert met zijn lichaam en zo meer [het denken etc.], de juiste weg is de weg die tot Mij leidt, de dwaalweg moet worden begrepen als de weg die leidt tot verstandsverbijstering, en de hemel moet men zien als het overwicht van de geaardheid goedheid. Hel is het domineren van de geaardheid onwetendheid, de ware vriend is de geestelijk leraar die Ik ben, Mijn beste vriend, en het menselijk lichaam is je thuis. Iemand rijk aan goede kwaliteiten wordt rijk genoemd terwijl iemand die ontevreden is een arm iemand is. Een ellendige persoon is iemand die zijn zintuigen niet de baas is, een meester is iemand wiens intelligentie zich niet hecht aan materiële kwesties, en iemand die gehecht is aan zinsbevrediging is van het tegengestelde [soort kwaliteiten, een slaaf]. Dit Uddhava, zijn de onderwerpen waar je naar vroeg die Ik allemaal keurig heb toegelicht. Maar waarom zou je uitvoerig de kenmerken beschrijven van goede en slechte kwaliteiten als het denken over goed en kwaad nog steeds de fout inhoudt dat men de [ware] kwaliteit [van de transcendentie] niet ziet die losstaat van die twee [vergelijk met 3.10: 28-29, 6.16: 10-11, 11.7: 8, 11.11: 16 en B.G. 7: 5].'                    

De volheid is Mijn goddelijke aard [zie 11.16 en bhaga], de winst is Mijn bhakti, scholing houdt het teniet doen in van de verdeeldheid van het zelf [zie siddhânta en advaita] en bescheidenheid is de weerzin tegen nalatigheid wat betreft voorgeschreven plichten [tegen zonde dus]. Schoonheid is het hebben van goede eigenschappen als onthecht zijn van materieel verlangen en dergelijke, geluk betekent dat men boven voor- en tegenspoed staat, ongeluk bestaat uit het mediteren op het geluk van de lust, en een wijs iemand is iemand die weet heeft van de bevrijding uit de gebondenheid. Een dwaas is degene die zich identificeert met zijn lichaam en zo meer [het denken etc.], de juiste weg is de weg die tot Mij leidt, de dwaalweg moet worden begrepen als de weg die leidt tot de verbijstering van het verstand, en de hemel moet men zien als het overwegen van de geaardheid goedheid. De hel is het domineren van de geaardheid der onwetendheid, de ware vriend is de geestelijk leraar die Ik ben, Mijn beste vriend en je thuis is het menselijk lichaam. Voorzeker wordt iemand rijk genoemd die rijk is aan goede kwaliteiten terwijl een armoedzaaier iemand is die ontevreden is. De ellendeling is degene die zijn zintuigen niet de baas is, een beheerser is iemand die zijn intelligentie niet vastlegt op de materiële aangelegenheid en van het tegengestelde [in kwaliteiten] is degene die gehecht is aan zijn zinsbevrediging. Dit, Uddhava, zijn de onderwerpen waar je naar vroeg en die Ik zo allemaal netjes heb toegelicht. Maar wat heb je aan de uitvoerige beschrijving van de kenmerken van goede en kwade eigenschappen als het voor ogen hebben van goed en kwaad nog steeds de fout inhoudt dat men het ware goede [van de transcendentie] niet voor zich heeft dat losstaat van die twee [vergelijk met 3.10: 28-29, 6.16: 10-11, 11.7: 8, 11.11: 16 en B.G. 7: 5].' (Vedabase)

 

*: Patañjali formuleert in zijn Yoga-sûtras II: 30-32, de onthoudingen en inachtnemingen van de yoga-aanhanger als volgt: "Geweldloosheid, waarheidliefde, niet stelen, het celibaat en geen bezit nastreven vormen de verzaking. Dit is de grote universele gelofte die geldt ongeacht de plaats, de tijd, de omstandigheid en iemands geboorte [yama]. Reinheid, tevredenheid, boetvaardigheid, consideratie en overgave aan de persoon van God vormen de regulatie [niyama]."

 

 
 

 

 

Creative
                        Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.

De traditionele afbeelding toont Heer Caitanya offerend voor de mûrti's van Heer Jagannâtha.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd  


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties