regelbalk



 

Canto 10

Je Anilo

 

 

Hoofdstuk 31: De Gezangen van de Gopî's in Gescheidenheid

(1) De gopî's zeiden: 'Vanwege Jouw geboorte is het land van Vraja aldoor zegerijker en verblijft de godin van het geluk daar onophoudelijk. Laat Je zien, o geliefde, Jij voor wie de toegewijden, die overal naar Je op zoek zijn, hun levensadem gaande houden. (2) Als Jij hier niet bent, o Fijnste van Genade, maak Jij, met de schoonheid van Je blik welke de voortreffelijke schoonheid van het hart van de lotus overtreft die zo volmaakt groeide in het herfstmeer, een einde aan het leven van ons, de dienstmaagden die zich aan Jou gaven zonder er iets voor terug te verwachten, o Heer van de Liefde. Is dat geen moord? (3) Telkens weer, o Grootste Persoonlijkheid, werden we door Jou beschermd tegen alles wat angst aanjaagt: tegen de ondergang door water [van Kâliya, 10.16], tegen de demon [Agha, 10.12], tegen de regens, de storm en de bliksemschichten [van Indra, 10.25], en tegen de stier en de zoon van Maya [de incidenten met Arishthâsura en Vyomâsura die S'uka later bespreekt]. (4) O Vriend, Jij die verscheen in de dynastie van de toegewijden [de Sâtvata's] bent in feite niet de zoon van de gopî [Yas'odâ]. Jij, o Heer, bent de ziener, het innerlijke bewustzijn van al de belichaamde wezens, o Jij die verscheen op verzoek van Brahmâ die bad voor de bescherming van het universum [zie ook 3.8: 16 en 10.14]. (5) Jij die de hand van de godin beet nam, o beste van de Vrishni's, maakte hen onbevreesd die, in de angst om hun materiële bestaan, Jouw voeten benaderden. AlstJeblieft, o Minnaar, leg als antwoord op onze verlangens Je lotushand op onze hoofden. (6) O Jij die een einde maakte aan het lijden van de bewoners van Vraja, o Held van de vrouwen die met Zijn glimlach de valse lach van de mensen verslaat, alstJeblieft o Vriend, aanvaard ons, Je eeuwige dienstmaagden. Laat alstJeblieft Je prachtige lotusgezicht zien. (7) Jouw lotusvoeten, die de zonden wegnemen van de belichaamde zielen overgegeven aan Jou, die achter de gras etende koeien aanlopen, die het verblijf van de godin vormen en die op de kragen stonden van het serpent, plaats ze alstJeblieft op onze borsten, en ban de lust uit onze harten. (8) O Jij met Je lotusogen, door Jouw lieve charmante stem en woorden, die zo aantrekkelijk zijn voor de intelligenten, raken deze dienstmaagden, o Held, in de war. AlstJeblieft wek ons weer tot leven met de nectar van Je lippen. (9) De nectar van Jouw verhalen zoals beschreven door de grote denkers, verdrijft de zonden van de individuele zielen die het moeilijk hebben [in de materiële wereld]. Beladen met spirituele macht doen ze allen goed die ze horen. O welk een zegen vormen de personen die met gezang die verhalen verspreiden over de hele wereld [*].



(10) Het doet ons goed om te mediteren op Je beminnelijke glimlachen vol goddelijke liefde, Je blikken en Je avonturen, maar door die intieme onderonsjes, welke ons recht in ons hart raken, o schurk, raken onze geesten van streek! (11) Als Je uit Vraja vertrekt om de dieren te hoeden, o Meester, voelt het niet goed, o Minnaar, eraan te denken hoe pijnlijk de harde grassen en opschietende planten zijn voor Je voeten, de voeten die nog prachtiger zijn dan een lotus, o Meester. (12) Als Je tegen de avond Je blauwzwarte lokken en lotusgezicht weer laat zien, dicht bedekt met stof, maak Je telkens weer Cupido wakker in onze geesten, o Held. (13) Je lotusvoeten, die de verlangens vervullen van degenen die voor hen buigen en die worden  aanbeden door hem die op de lotus zijn geboorte nam [Brahmâ], vormen de pracht van de aarde en het juiste voorwerp van meditatie in tijden van nood. Plaats daarom alstJeblieft, o Minnaar, o Verdrijver van de Angst, Je voeten, die de hoogste voldoening schenken, op onze borsten. (14) Door de klanken van Je fluit die, zo perfect gehanteerd [door Jou], ons de gehechtheid aan andere personen doet vergeten, houdt het verdriet op en groeit het plezier in de liefde. AlstJeblieft o Held, laat ons delen in de nectar van Je lippen! (15) Als Je overdag rondtrekt door het bos, duurt een enkel moment een eeuwigheid voor ons die Je krullende haarlokken en Je prachtige gezicht dan niet zien. Hoe dwaas is niet hij [Brahmâ] die de oogleden schiep van hen die naar Je kijken! (16) Onze echtgenoten, kinderen, voorouders, broers en andere verwanten totaal verwaarlozend, zochten we Jouw aanwezigheid, o Acyuta, o Jij die op de hoogte bent van onze beweegredenen. O bedrieger, hoe kon Je nu midden in de nacht de vrouwen in de steek laten wiens geesten van slag raakten door het heldere geluid van Je fluit? (17) Door ons intiem met Je te onderhouden voelden we de lust in onze harten opkomen, door Je te zien met Je glimlachende gezicht, liefdevolle blikken en Je brede borst die het verblijf van de godin vormt, sloegen onze zo smachtende geesten, keer op keer op hol. (18) Voor de bewoners van de bossen van Vraja vormt Jouw zo heel, voor alles en iedereen, gunstige verschijning de vernietiging van hun leed, o liefste. Gun ons een beetje van dat medicijn dat de ziekte bestrijdt in de harten van Je toegewijden hunkerend naar Jou. (19) Jouw zo tere lotusvoeten plaatsen wij, o liefde van ons, zachtjes op onze borsten, in de vrees dat het bos waar Je rondtrekt te ruig voor ze is. Wij, die Jou o Heer, als de essentie van ons leven beschouwen, maken ons met onrustige geesten er zorgen over dat ze te lijden hebben onder steentjes en dergelijke [zie verder ook de S'ikshâshthaka].'

 

next                    

 
 

Derde herziene editie, geladen 11 november, 2020.

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

De gopî's zeiden: 'Vanwege Jouw geboorte is het land van Vraja aldoor zegerijker en verblijft de godin van het geluk daar onophoudelijk. Laat Je zien, o geliefde, Jij voor wie de toegewijden, die overal naar Je op zoek zijn, hun levensadem gaande houden.
De gopî's zeiden: 'Door Jouw geboorte is het land van Vraja almaar heerlijker en verblijft de godin van het geluk daar onophoudelijk; inderdaad, o geliefde, moge men Jou in alle richtingen aantreffen, Jij voor wie Je toegewijden op zoek naar Jou hun levensadem gaande houden. (Vedabase)

 

Tekst 2

Als Jij hier niet bent, o Fijnste van Genade, maak Jij, met de schoonheid van Je blik welke de voortreffelijke schoonheid van het hart van de lotus overtreft die zo volmaakt groeide in het herfstmeer, een einde aan het leven van ons, de dienstmaagden die zich aan Jou gaven zonder er iets voor terug te verwachten, o Heer van de Liefde. Is dat geen moord?

Als Jij hier niet bent, o Fijnste der Genade, maak Jij, met de schoonheid van Je blik, welke de exquisiete schoonheid van het hart van de lotus overtreft die zo volmaakt groeide in het herfstmeer, een einde aan het leven van ons, de dienstmaagden die zich aan Jou gaven zonder iets terug te verwachten, o Heer van de Liefde; is dat geen moord?  (Vedabase)

 

Tekst 3

Telkens weer, o Grootste Persoonlijkheid, werden we door Jou beschermd tegen alles wat angst aanjaagt: tegen de ondergang door water [van Kâliya, 10.16], tegen de demon [Agha, 10.12], tegen de regens, de storm en de bliksemschichten [van Indra, 10.25], en tegen de stier en de zoon van Maya [de incidenten met Arishthâsura en Vyomâsura die S'uka later bespreekt].

Telkens weer, o Grootste Persoonlijkheid, zijn we door Jou beschermd tegen al het angstwekkende: tegen het teloor gaan door het water [van Kâliya, 10.16], tegen de demon [Agha, 10.12], tegen de regens, de storm en de bliksemschichten [van Indra, 10.25] en tegen de stier en de zoon van Maya [de incidenten met Arishthâsura en Vyomâsura die S'uka later bespreekt]. (Vedabase)

 

Tekst 4

O Vriend, Jij die verscheen in de dynastie van de toegewijden [de Sâtvata's] bent in feite niet de zoon van de gopî [Yas'odâ]. Jij, o Heer, bent de ziener, het innerlijk bewustzijn van al de belichaamde wezens, o Jij die verscheen op verzoek van Brahmâ die bad voor de bescherming van het universum [zie ook 3.8: 16 en 10.14].

O Vriend, voorwaar ben Jij die tevoorschijn trad in de dynastie van Je toegewijden [de Sâtvata's] niet de zoon van een gopî [Yas'odâ]; Jij vormt de Heerlijkheid van de ziener, het innerlijke bewustzijn van alle belichaamde wezens, o Jij die verscheen op verzoek van Brahmâ [aldus genaamd Vikhanasâ, 'hij die opgraaft', zie 3.8: 16 en 10.14] die bad voor de bescherming van het universum. (Vedabase)

 

Tekst 5

Jij die de hand van de godin beet nam, o beste van de Vrishni's, maakte hen onbevreesd die, in de angst om hun materiële bestaan, Jouw voeten benaderden. AlstJeblieft, o Minnaar, leg als antwoord op onze verlangens Je lotushand op onze hoofden.

Jij die de hand van de godin beet nam, o beste van de Vrishni's, bracht de onbevreesdheid voor hen die in de angst van hun materiële bestaan Jouw voeten benaderden; alstJeblieft, o Minnaar beantwoordend aan de verlangens, leg Je lotushand op onze hoofden. (Vedabase)

 

Tekst 6

O Jij die een einde maakte aan het lijden van de bewoners van Vraja, o Held van de vrouwen die met Zijn glimlach de valse lach van de mensen verslaat, alstJeblieft o Vriend, aanvaard ons, Je eeuwige dienstmaagden. Laat alstJeblieft Je prachtige lotusgezicht zien.

O Vernietiger van het lijden van de bewoners van Vraja, o Held van de vrouwen die middels Zijn eigen glimlach de valse lach van de mensen doet vergaan, accepteer alstJeblieft, o Vriend, ons, die Je eeuwige dienstmaagden zijn; alstJeblieft laat Je prachtige lotusgezicht zien. (Vedabase)

 

Tekst 7

Jouw lotusvoeten, die de zonden wegnemen van de belichaamde zielen overgegeven aan Jou, die achter de gras etende koeien aanlopen, die het verblijf van de godin vormen en die op de kragen stonden van het serpent, plaats ze alstJeblieft op onze borsten, en ban de lust uit onze harten.

Jij die van de belichaamden overgegeven aan Jou de zonden wegneemt, die achter de grazers aangaat, die het verblijf van de godin bent, die Zijn voeten plaatste op de kragen van het serpent; alstJeblieft plaats Je lotusvoeten op onze borsten en ban de lust uit onze harten. (Vedabase)

   

Tekst 8

O Jij met Je lotusogen, door Jouw lieve charmante stem en woorden, die zo aantrekkelijk zijn voor de intelligenten, raken deze dienstmaagden, o Held, in de war. AlstJeblieft wek ons weer tot leven met de nectar van Je lippen.

O Jij met Je lotusogen, door Jouw lieve charmante stem en woorden zo aantrekkelijk voor de intelligenten, zijn deze dienstmaagden, o Held, hun verstand aan het verliezen; alstJeblieft breng ons weer bij zinnen met de nectar van Je lippen. (Vedabase)

 

Tekst 9

De nectar van Jouw verhalen zoals beschreven door de grote denkers, verdrijft de zonden van de individuele zielen die het moeilijk hebben [in de materiële wereld]. Beladen met spirituele macht doen ze allen goed die ze horen. O welk een zegen vormen de personen die met gezang die verhalen verspreiden over de hele wereld [*].

Jouw zoete verhandelingen zoals beschreven door de grote denkers wekken, al de zonden verdrijvend, de gekwelden weer tot leven en geven, beladen met spirituele macht, als men ze hoort het geestelijk voordeel; o hoe weldadig de personen die met gezang die verhalen verspreiden over gans de wereld [*]. (Vedabase)

   

 Tekst 10

Het doet ons goed om te mediteren op Je beminnelijke glimlachen vol goddelijke liefde, Je blikken en Je avonturen, maar door die intieme onderonsjes, welke ons recht in ons hart raken, o schurk, raken onze geesten van streek!

We zijn er gelukkig mee op Je liefdevolle glimlachen vol goddelijke liefde, Je blikken en op Je wederwaardigheden te mediteren, maar de onderonsjes in het geheim, welke ons in ons hart raken, o schurk, brengen onze geesten van streek! (Vedabase)

   

Tekst 11

Als Je uit Vraja vertrekt om de dieren te hoeden, o Meester, voelt het niet goed, o Minnaar, eraan te denken hoe pijnlijk de harde grassen en opschietende planten zijn voor Je voeten, de voeten die nog prachtiger zijn dan een lotus, o Meester.

Als Je Vraja verlaat om de dieren te hoeden, o Meester, kwelt ons dat, en voelen we ons ongemakkelijk vanbinnen, o Minnaar, als we denken aan de zaaddozen, grassen en opschietende planten die zo scherp zijn voor Je voeten die nog prachtiger zijn dan een lotus, o Meester. (Vedabase)

 

Tekst 12

Als Je tegen de avond Je blauwzwarte lokken en lotusgezicht weer laat zien, dicht bedekt met stof, maak Je telkens weer Cupido wakker in onze geesten, o Held.

Als Je tegen de avond Je blauwzwarte lokken en lotusgezicht weer laat zien dicht overdekt met stof, wek Je telkens weer opnieuw Cupido op in onze geesten, o Held.  (Vedabase)

 

Tekst 13

Je lotusvoeten, die de verlangens vervullen van degenen die voor hen buigen en die worden  aanbeden door hem die op de lotus zijn geboorte nam [Brahmâ], vormen de pracht van de aarde en het juiste voorwerp van meditatie in tijden van nood. Plaats daarom alstJeblieft, o Minnaar, o Verdrijver van de Angst, Je voeten, die de hoogste voldoening schenken, op onze borsten.

Met het vervullen van de verlangens van hen die zich verbuigen, met het aanbeden zijn door hem die op de lotus zijn geboorte nam [Brahmâ], schenken de lotusvoeten, die de pracht van de aarde vormen en het juiste voorwerp zijn om op te mediteren in tijden van nood, de hoogste voldoening; dus alstJeblieft o Minnaar, o Verdrijver van de Angst, plaats Je voeten op onze borsten. (Vedabase)

 

Tekst 14

Door de klanken van Je fluit die, zo perfect gehanteerd [door Jou], ons de gehechtheid aan andere personen doet vergeten, houdt het verdriet op en groeit het plezier in de liefde. AlstJeblieft o Held, laat ons delen in de nectar van Je lippen!

Door de klanken van Je fluit neemt het geluk van de liefde toe en wordt het lijden vernietigd; overvloedig gekust [door Jou] zijn de gehechtheden aan andere personen vergeten - alstJeblieft, o Held, laat ons delen in de nectar van Je lippen! (Vedabase)

 

Tekst 15

Als Je overdag rondtrekt door het bos, duurt een enkel moment een eeuwigheid voor ons die Je krullende haarlokken en Je prachtige gezicht dan niet zien. Hoe dwaas is niet hij [Brahmâ] die de oogleden schiep van hen die naar Je kijken!

Als Je overdag weggaat wordt voor hen die Je krullende haarlokken en Je prachtige gezicht niet zien, een enkel moment als een eeuwigheid; en hoe dwaas jegens hen die de aanblik dan is vergund is niet hij [Brahmâ] die de oogleden geschapen heeft! (Vedabase)

 

Tekst 16

Onze echtgenoten, kinderen, voorouders, broers en andere verwanten totaal verwaarlozend, zochten we Jouw aanwezigheid, o Acyuta, o Jij die op de hoogte bent van onze beweegredenen. O bedrieger, hoe kon Je nu midden in de nacht de vrouwen in de steek laten wiens geesten van slag raakten door het heldere geluid van Je fluit?

Totaal onze echtgenoten, kinderen, voorouders, broers en andere verwanten verwaarlozend zochten we Jouw aanwezigheid o Acyuta, Jij die op de hoogte bent van onze beweegredenen; o bedrieger, hoe kon Je nu de vrouwen in de steek laten wiens geesten van slag waren door het heldere geluid van Je fluit in de nacht! (Vedabase)

 

Tekst 17

Door ons intiem met Je te onderhouden voelden we de lust in onze harten opkomen, door Je te zien met Je glimlachende gezicht, liefdevolle blikken en Je brede borst die het verblijf van de godin vormt, sloegen onze zo smachtende geesten, keer op keer op hol.

Privé ons onderhoudend en de lust opkomen voelend in onze harten, je ziend met Je glimlachende gezicht en liefdevolle blikken en met Je brede borst die het verblijf is van de godin, zijn onze geesten, gek van verlangen, keer op keer op hol geslagen door Jou.  (Vedabase)


Tekst 18

Voor de bewoners van de bossen van Vraja vormt Jouw zo heel, voor alles en iedereen, gunstige verschijning de vernietiging van hun leed, o liefste. Gun ons een beetje van dat medicijn dat de ziekte bestrijdt in de harten van Je toegewijden hunkerend naar Jou.

O Teerbebinde, Je Al-gunstige verschijning verdrijft het leed van hen die in de bossen van Vraja leven. Onze geesten smachten naar Je gezelschap. Schenk ons alsjeblieft een beetje van het medicijn dat de ziekte tegengaat in de harten van Je toegewijden. (Vedabase)

 

Tekst 19

Jouw zo tere lotusvoeten plaatsen wij, o liefde van ons, zachtjes op onze borsten, in de vrees dat het bos waar Je rondtrekt te ruig voor ze is. Wij, die Jou o Heer, als de essentie van ons leven beschouwen, maken ons met onrustige geesten er zorgen over dat ze te lijden hebben onder steentjes en dergelijke [zie verder ook de S'ikshâshthaka].'

Jouw zo tere lotusvoeten plaatsen wij, o liefde, zachtjes op onze borsten bevreesd dat het bos waar Je in rondtrekt te ruig voor ze is; wij, die de Heerlijkheid van Jou tot ons eigen leven rekenen, zijn met onze fladderende geesten er bezorgd over dat ze niet te lijden hebben onder kleine steentjes en dergelijke.' [zie verder ook de S'rî S'rî S'ikshâshthaka (Vedabase)

 

*: De leerlingen van Prabhupâda refereren hier aan het volgende verhaal: 'Koning Pratâparudra reciteerde dit vers voor S'rî Caitanya Mahâprabhu tijdens het Ratha-yâtrâ festival van Heer Jagannâtha. Terwijl de Heer rustte in een tuin, deed koning Pratâparudra nederig zijn intrede en begon hij Zijn benen en lotusvoeten te masseren. Toen reciteerde de koning het eenendertigste hoofdstuk van het tiende canto van het S'rîmad Bhâgavatam, de gezangen van de gopî's. De Caitanya-caritâmrita onthult dat toen Heer Caitanya dit vers hoorde, beginnende met tava kathâmritam, Hij terstond oprees in extatische liefde en koning Pratâparudra omhelsde. Het voorval wordt in detail beschreven in de Caitanya-caritâmrita (Madhya 14.4 - 18), en in zijn uitgave heeft S'rîla Prabhupâda er een uitgebreid commentaar bij gegeven.'

 

 

 

 

 

Creative
                    Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
Het schilderij is getiteld: 'Gopis searching for Krishna', Bhagavata Purana, c. 1780.
Guler-Kangra region, India. Bron:
Smithsonian Freer Sackler Gallery .
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties