regelbalk



 

Canto 10

Arunodaya-kîrt./Jiv Jâgo

 

  

Hoofdstuk 17: De Geschiedenis van Kâliya en Krishna Slokt een Bosbrand op

(1) De koning zei: 'Waarom gaf Kâliya Ramanaka op, de verblijfplaats van de serpenten, en wat veroorzaakte de vijandigheid die Garuda met name voor hem koesterde?'

(2-3) S'rî S'uka zei: 'De slangenmensen die hier offers brengen [in Nâgâlaya] werden er in het verleden toe bewogen om maandelijks aan de voet van een boom een offer te brengen voor de serpenten, o machtig gearmde. Om zich van hun bescherming te verzekeren bood ieder van de serpenten zelf met nieuwe maan zijn deel aan Garuda, de grote macht die over hen heerste. (4) Ingebeeld onder de invloed van zijn gif en kracht, at Kâliya, de zoon van Kadru, in weerwil van Garuda die offergave zelf op. (5) Toen hem dat ter ore kwam, o Koning, ging die machtige en geliefde toegewijde van de Allerhoogste Heer met grote vaart achter Kâliya aan om hem te doden. (6) Snel aanvallend stortte Garuda zich op hem die, gewapend met zijn vergif en met zijn vele kragen breeduit hoog geheven, er angstaanjagend uitzag met zijn tongen en verschrikkelijke ogen. De slang beet hem toen met zijn wapens, de giftanden. (7) De drager van Madhusûdana, de zoon van Târkshya [zie 6.6: 21-22], weerde met zijn formidabele macht vol van woede met grote snelheid de zoon van Kadru af en trof hem met zijn linkervleugel die gloeide als goud. (8) Verslagen door Garuda's vleugel ging Kâliya volkomen ontmoedigd een meer van de Kâlindî in waar Garuda moeilijk kon komen.

(9) Saubhari Muni [die onder water mediteerde] had Garuda het recht ontzegd de waterdieren aldaar te begeren, zijn dagelijkse kost [zie 9.6], maar omdat hij honger had keerde hij zich daartegen en greep hij er een. (10) Toen hij zag hoe de vissen toen daar in staat van ellende verkeerden, hoogst ongelukkig omdat de koning van de vissen was gedood [door Garuda], zei Saubhari, om de zaken recht te zetten, uit mededogen terwille van hun welzijn: (11) 'Ik zweer dat, als Garuda dit meer ingaat om er vis te eten, hij ter plekke zijn leven zal verliezen!' (12) Alleen Kâliya wist dat en geen ander serpent, en dus hield hij zich, beducht voor Garuda, schuil op die plek, de plek vanwaar hij door Krishna werd verdreven.

(13-14) Op het moment dat de koeherders Heer Krishna op zagen rijzen uit het meer, goddelijk gekleed met een bloemenslinger en met geuren, met vele prachtige juwelen en behangen met goud, leefden ze op vol vreugde zoals de zinnen [opleven bij het ontwaken]. Geëmotioneerd omhelsden ze Hem. (15) Toen Yas'odâ, Rohinî en Nanda, de gopî's en de gopa's, o zoon van Kuru, zich herenigden met Krishna, keerden al hun levensfuncties terug, en dat gebeurde zelfs met de uitgedroogde bomen. (16) Râma en Acyuta, de Onfeilbare, omhelsden elkaar lachend, zich terdege bewust van Hun almacht. Balarâma trok Hem uit liefde op Zijn schoot en bewonderde Hem van alle kanten. Samen met de koeien, de stieren en de jongste koetjes, ervoeren ze aldus de grootste vreugde. (17) De geschoolde en de achtenswaardige persoonlijkheden kwamen allen met hun echtgenotes naar Nanda en zeiden: 'Uw zoon die werd gegrepen door Kâliya, is nu bij goddelijke beschikking bevrijd. (18) Doe omwille van Krishna's veiligheid, alstublieft schenkingen aan de brahmanen', en Nanda, blij van geest, o Koning, gaf ze koeien en goud. (19) De kuise Yas'odâ die haar zoon, Hij van het Grote Geluk, was kwijtgeraakt en weer had teruggekregen, trok Hem op haar schoot en knuffelde Hem.

(20) Die nacht, o beste van de koningen, verbleven de koeien en de mensen van Vraja daar aan de oever van de Kâlindî, want ze waren verzwakt door de dorst, de honger en de vermoeidheid. (21) Toen laaide er, door de zomerhitte, midden in de nacht in het bos van alle kanten een grote brand op die de slapende Vrajasi's insloot en hen begon te verschroeien. (22) De mensen van Vraja werden daarop wakker. In nood verkerend dat ze zouden verbranden zochten ze hun toevlucht bij Krishna, Hij, de Heer en Meester die zich op basis van Zijn spiritueel vermogen had gemanifesteerd als een menselijk wezen [vergelijk 10.8: 16]. (23) 'Krishna, o Krishna, o Grootste van het Geluk! O Râma van een Onbegrensde Macht, dit allerverschrikkelijkste vuur dreigt ons te verslinden die Jou toebehoren! (24) Bescherm alsJeblieft ons, Jouw mensen, Jouw vrienden, tegen dat onoverkomelijke [dodelijke] vuur van de Tijd. O Meester, wij aan Je goedgunstige, gezegende voeten die alle vrees verdrijven, zijn niet in staat [hier weg te komen].' (25) De Heer van het Universum, de Onbegrensde in het bezit van oneindige vermogens, die Zijn mensen dermate wanhopig zag, slokte vervolgens dat verschrikkelijke vuur op.'

 

next          

 
 

Derde herziene editie, geladen 30 juli, 2020

 

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

De koning zei: 'Waarom gaf Kâliya Ramanaka op, de verblijfplaats van de serpenten, en wat veroorzaakte de vijandigheid die Garuda met name voor hem koesterde?'
De koning zei: 'Waarom gaf Kâliya Ramanaka, de verblijfplaats der serpenten, op en wat veroorzaakte de vijandigheid die Garuda voor hem in het bijzonder koesterde?'  (Vedabase)

 

Tekst 2-3

S'rî S'uka zei: 'De slangenmensen die hier offers brengen [in Nâgâlaya] werden er in het verleden toe bewogen om maandelijks aan de voet van een boom een offer te brengen voor de serpenten, o machtig gearmde. Om zich van hun bescherming te verzekeren bood ieder van de serpenten zelf met nieuwe maan zijn deel aan Garuda, de grote macht die over hen heerste.

S'rî S'uka zei: 'De slangenmensen die hier offers brengen [in Nâgâlaya] werden er in het verleden toe bewogen om maandelijks aan de voet van een boom een offer te brengen voor de serpenten, o machtig gearmde. Ieder van de serpenten gaf naar gelang de maanfase een deel aan Garuda, de grote macht die over hen heerste, om zich van hun bescherming te verzekeren. (Vedabase)

     

Tekst 4

Ingebeeld onder de invloed van zijn gif en kracht, at Kâliya, de zoon van Kadru, in weerwil van Garuda die offergave zelf op.

Ingebeeld onder de invloed van zijn gif en kracht at Kâliya, de zoon van Kadru, in weerwil van Garuda die offergaven zelf op. (Vedabase)

 

Tekst 5

Toen hem dat ter ore kwam, o Koning, ging die machtige en geliefde toegewijde van de Allerhoogste Heer met grote vaart achter Kâliya aan om hem te doden.

Toen hem dat ter ore kwam o Koning, haastte die grote meester en toegewijde van de Allerhoogste Heer zich met grote vaart om Kâliya te doden. (Vedabase)

 

Tekst 6

Snel aanvallend stortte Garuda zich op hem die, gewapend met zijn vergif en met zijn vele kragen breeduit hoog geheven, er angstaanjagend uitzag met zijn tongen en verschrikkelijke ogen. De slang beet hem toen met zijn wapens, de giftanden.

Garuda in de aanval stortte zich met grote vaart op hem die gewapend met zijn vergif en geheven met zijn vele kragen breeduit er angstaanjagend uitzag met zijn tongen en verschrikkelijke ogen. De slang beet hem toen met zijn wapens, de giftanden. (Vedabase)

   

Tekst 7

De drager van Madhusûdana, de zoon van Târkshya [zie 6.6: 21-22], weerde met zijn formidabele macht vol van woede met grote snelheid de zoon van Kadru af en trof hem met zijn linkervleugel die gloeide als goud.

Hij, de zoon van Kadru, werd, in het afweren van de kleinzoon van Târkshya [zie 6.6: 21-22], de formidabel machtige drager van Madhusûdana die zich vol van woede met grote snelheid bewoog, getroffen door zijn linkervleugel die gloeide als goud. (Vedabase)

 

Tekst 8

Verslagen door Garuda's vleugel ging Kâliya volkomen ontmoedigd een meer van de Kâlindî in waar Garuda moeilijk kon komen.

Verslagen door Garuda's vleugel ging Kâliya volkomen ontmoedigd een moeilijk te bereiken meer van de Kâlindî binnen waar Garuda niet zou komen. (Vedabase)

  

Tekst 9

Saubhari Muni [die onder water mediteerde] had Garuda het recht ontzegd de waterdieren aldaar te begeren, zijn dagelijkse kost [zie 9.6],  maar omdat hij honger had keerde hij zich daartegen en greep hij er een.

Ooit werd het Garuda door Saubhari Muni verboden daar een schepsel van het water, zijn dagelijkse kost, te eten [zie 9.6], maar hongerig als hij was had hij het lef het toch te doen. (Vedabase)


Tekst 10

Toen hij zag hoe de vissen toen daar in staat van ellende verkeerden, hoogst ongelukkig omdat de koning van de vissen was gedood [door Garuda], zei Saubhari, om de zaken recht te zetten, uit mededogen terwille van hun welzijn:

Toen hij zag hoe de vissen die daar leefden miserabel, hoogst ongelukkig waren omdat de koning der vissen was gedood, zei Saubhari, om de zaken recht te zetten uit mededogen ter verdediging: (Vedabase)

 

Tekst 11

'Ik zweer dat, als Garuda dit meer ingaat om er vis te eten, hij ter plekke zijn leven zal verliezen!'

'Als Garuda ooit dit meer ingaat om de vissen te eten zal hij ter plekke zijn leven verliezen; zowaar als ik het zeg!' (Vedabase)

   

Tekst 12

Alleen Kâliya wist dat en geen ander serpent, en dus hield hij zich, beducht voor Garuda, schuil op die plek, de plek vanwaar hij door Krishna werd verdreven.

Alleen Kâliya wist dat, geen ander serpent, en zo hield hij zich beducht voor Garuda op die plek op vanwaar hij door Krishna werd verdreven. (Vedabase)


Tekst 13-14

Op het moment dat de koeherders Heer Krishna op zagen rijzen uit het meer, goddelijk gekleed met een bloemenslinger en met geuren, met vele prachtige juwelen en behangen met goud, leefden ze op vol vreugde zoals de zinnen [opleven bij het ontwaken]. Geëmotioneerd omhelsden ze Hem.

Op het moment dat de koeherders Heer Krishna op zagen rijzen uit het meer, goddelijk met bloemenslinger, geuren en kleding, gesierd met menig een prachtig juweel en behangen met goud, leefden zij allen weer op in al hun zinnen en omhelsden ze Hem geëmotioneerd vol van vreugde. (Vedabase)


Tekst 15

Toen Yas'odâ, Rohinî en Nanda, de gopî's en de gopa's, o zoon van Kuru, zich herenigden met Krishna, keerden al hun levensfuncties terug, en dat gebeurde zelfs met de uitgedroogde bomen.

Toen Yas'odâ, Rohinî en Nanda, de gopî's en de gopa's, o zoon van Kuru, zich herenigden met Krishna, keerden al hun levensfuncties terug en zo gebeurde dat zelfs ook met de uitgedroogde bomen. (Vedabase)


Tekst 16

Râma en Acyuta, de Onfeilbare, omhelsden elkaar lachend, zich terdege bewust van Hun almacht. Balarâma trok Hem uit liefde op Zijn schoot en bewonderde Hem van alle kanten. Samen met de koeien, de stieren en de jongste koetjes, ervoeren ze aldus de grootste vreugde.

En Râma die Acyuta, de Onfeilbare, omhelsde, lachte het, bekend met Zijn Almacht, uit van de liefde, trok Hem op Zijn schoot om Hem van alle kanten te bewonderen en genoot zo met de toekijkende koeien, de stieren en de jongste koetjes het hoogste genoegen. (Vedabase)

Tekst 17

De geschoolde en de achtenswaardige persoonlijkheden kwamen allen met hun echtgenotes naar Nanda en zeiden: 'Uw zoon die werd gegrepen door Kâliya, is nu bij goddelijke beschikking bevrijd.

De geschoolden en de achtenswaardige persoonlijkheden kwamen allen met hun echtgenotes naar Nanda toe en zeiden: 'Gegrepen door Kâliya is uw zoon nu bij goddelijke beschikking bevrijd. (Vedabase)

 

Tekst 18

Doe omwille van Krishna's veiligheid, alstublieft schenkingen aan de brahmanen', en Nanda, blij van geest, o Koning, gaf ze koeien en goud.

Doe omwille van Krishna's veiligheid schenkingen aan de tweemaal geborenen', en Nanda, blij van geest, o Koning, gaf ze koeien en goud. (Vedabase)


Tekst 19

De kuise Yas'odâ die haar zoon, Hij van het Grote Geluk, was kwijtgeraakt en weer had teruggekregen, trok Hem op haar schoot en knuffelde Hem.

De kuise Yas'odâ die haar zoon, Hem van het Grote Geluk, was kwijtgeraakt en weer had teruggekregen, trok Hem op haar schoot en liet, Hem knuffelend, een stortvloed van tranen de vrije loop. (Vedabase)


  Tekst 20

Die nacht, o beste van de koningen, verbleven de koeien en de mensen van Vraja daar aan de oever van de Kâlindî, want ze waren verzwakt door de dorst, de honger en de vermoeidheid.

Die nacht, o beste van de koningen, bleven de koeien en de mensen van Vraja, verzwakt als ze zich voelden van de dorst, de honger en de vermoeidheid, daar aan de oever van de Kâlindî. (Vedabase)

 

Tekst 21

Toen laaide er, door de zomerhitte, midden in de nacht in het bos van alle kanten een grote brand op die de slapende Vrajasi's insloot en hen begon te verschroeien.

Toen, midden in de nacht, laaide door de zomerhitte in het bos van alle kanten een grote brand op die de slapende Vrajasi's insloot en hen begon te verschroeien. (Vedabase)

 

Tekst 22

De mensen van Vraja werden daarop wakker. In nood verkerend dat ze zouden verbranden zochten ze hun toevlucht bij Krishna, Hij, de Heer en Meester die zich op basis van Zijn spiritueel vermogen had gemanifesteerd als een menselijk wezen [vergelijk 10.8: 16].

De luitjes van Vraja werden toen wakker en in nood verkerend dat ze zouden verbranden zochten ze hun toevlucht bij Krishna, de Heer en Meester, die zich vanuit de macht van Zijn spiritueel vermogen had gemanifesteerd als een menselijk wezen [vergelijk 10.8: 16]. (Vedabase)

 

Tekst 23

'Krishna, o Krishna, o Grootste van het Geluk! O Râma van een Onbegrensde Macht, dit allerverschrikkelijkste vuur dreigt ons te verslinden die Jou toebehoren!

'Krishna, Krishna, o Grootste van het Geluk; o Râma van een Onbegrensde Macht, dit allerverschrikkelijkste vuur dreigt ons, die Jouw toebehoren, te verslinden! (Vedabase)

 

Tekst 24

Bescherm alsJeblieft ons, Jouw mensen, Jouw vrienden, tegen dat onoverkomelijke [dodelijke] vuur van de Tijd. O Meester, wij aan Je goedgunstige, gezegende voeten die alle vrees verdrijven, zijn niet in staat [hier weg te komen].'

Bescherm alsJeblieft ons, Jouw mensen, Jouw vrienden, tegen dat onoverkomelijke vuur van de Tijd [van de dood], o Meester, we peinzen er niet over om ooit Je Voeten, die alle vrees verdrijven, te verlaten.' (Vedabase)

 

Tekst 25

De Heer van het Universum, de Onbegrensde in het bezit van oneindige vermogens, die Zijn mensen dermate wanhopig zag, slokte vervolgens dat verschrikkelijke vuur op.'

Op deze manier met de wanhoop van Zijn volkje geconfronteerd, slokte de Heer van het Universum, de Onbegrensde in het bezit van oneindige vermogens, dat verschrikkelijke vuur op. (Vedabase)

 

 

 

 

 

 

Creative
                    Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.

Het schilderij is getiteld: 'Krishna consuming the all-consuming forest fire in Mujavana' vroeg Rajasthani .
Bron:
Rajasthani Paintings of Krishna Lila.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.


 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties