Hoofdstuk 19: Koning Yayâti Bereikt de Bevrijding:
de Geiten van de Wellust
(20) Met
het waarnemen [van] en luisteren [naar verlangens], moet men ze zien
als iets tijdelijks. Men moet ze verder geen aandacht schenken of ze
nastreven. Hij die ervan doordrongen is dat ze leiden tot de
voortzetting van een werelds bestaan en tot vergeetachtigheid omtrent
het ware zelf, is een zelfgerealiseerde ziel
[zie ook B.G. 2: 13].'

Hoofdstuk 20: De Dynastie van Pûru tot aan Bharata

(8-9) Dushmanta ging op een dag uit jagen
en kwam aan bij de âs'rama van Kanva. Daar zag hij een
vrouw zitten die straalde met een schoonheid gelijk
aan die van de godin van het geluk. Haar ziend voelde hij zich meteen
sterk aangetrokken tot deze goddelijke manifestatie
van
de
vrouwelijke
schoonheid.
In
het
gezelschap
van
enkele
van
zijn
soldaten
richtte
hij
zich
toen
tot
die
beste
van
alle
dames.

Hoofdstuk 21: De Dynastie van Bharata:
het Verhaal van Rantideva

(3-5) Levend
van
wat
het
lot
hem
toebedeelde
schiep
hij
[Rantideva]
er
genoegen
in
ieder
beetje
voedsel
dat
hij
had
aan
anderen
uit
te
delen.
Erg
arm
leefde hij met al zijn familieleden zeer sober en
had hij veel te lijden.
Op
een ochtend, toen er achtenveertig dagen waren verstreken en hij zelfs
zonder drinkwater zat, gebeurde het dat hij water en verschillende
soorten
voedsel,
toebereid
met
melk
en
ghee
mocht
ontvangen.
Terwijl
de
familie
heel
wankel
op
de
benen
stond
vanwege
de
honger
en
de dorst die ze
leden, arriveerde er op dat moment een brahmaanse
gast die ook graag wilde eten.

Hoofdstuk 22: De Nakomelingen van Ajamîdha:
de
Pândava's en Kaurava's

(21-24) Citrângada
werd door een
Gandharva met dezelfde naam
gedood. Vicitravîrya was
een jongere broer van hem. Samen
met
zijn
moeder [Satyavatî] schonk
de wijze Parâs'ara [voorafgaand
aan
haar
huwelijk
met
S'ântanu]
het
leven aan een rechtstreekse expansie van
de Heer, een grote muni
die de Veda's beschermde: Krishna Dvaipâyana Vyâsadeva [ook
wel
Bâdarâyana genoemd] door wie ik [S'ukadeva] ter
wereld kwam. Ik bestudeerde onder hem dit [Bhâgavatam]
grondig. Hij de
[gedeeltelijke] incarnatie van de Heer, wees zijn
leerlingen Paila en anderen af. Maar mij, zijn zoon
die zich verre hield van de zinsbevrediging, onderrichtte hij deze
allerverhevenste literatuur van de vertrouwelijke kennis.
Vicitravîrya
trouwde later met de twee dochters van Kâs'îrâja
genaamd Ambikâ en
Ambâlikâ die
met
geweld uit het huwelijksperk van uitverkiezing werden weggekaapt. Maar
omdat hij in zijn hart al te gehecht was aan beiden stierf hij aan een
tuberculose-infectie.