Hoofdstuk 7: De Nazaten van Koning Mândhâtâ

(8) Hij was er zeer over terneergeslagen dat hij
geen opvolger had en zocht toen op aanraden van Nârada zijn heil
bij Varuna die hij vroeg: 'O heer, mag er een zoon van mijn lendenen
zijn?'

Hoofdstuk 8: De Zonen van Sagara Ontmoeten Heer
Kapiladeva

(12) Het is niet het standpunt van de wijzen te
beweren dat de zonen van de keizer ter plekke tot as verbrandden
vanwege de woede van de muni, want hoe kan zich nu in het zelf van hem
[Hem] die steeds in de geaardheid goedheid verkeert en door wiens
genade het ganse universum gezuiverd raakt, zich de geaardheid
onwetendheid voordoen zodat er woede ontstaat? Hoe kan aards stof nu de
ether vervuilen?

Hoofdstuk 9: De Dynastie van Ams'umân

(3) De godin [moeder Ganga] verscheen voor hem en
zei: 'Ik ben zeer tevreden over u en zal uw gebeden verhoren.' Met dat
gezegd ziende dat zijn zaak gediend was [dat de Ganges de as zou
wegwassen, zie 9.8: 28], maakte de koning een buiging.

(9) 'Zo zij het', zei Heer
S'iva die allen steeds welgezind is. Door de koning aldus toegesproken,
nam hij vervolgens met grote aandacht de last op zich van het
Gangeswater dat zuiver is door de voeten van Vishnu [zie ook 5.17].

Hoofdstuk 10: Het Spel en Vermaak van Heer Râmacandra

(4-5) Gehoor gevend aan Zijn vader liet Hij het
koninkrijk achter zich en trok Hij met Zijn geliefde [Sîtâ]
op Zijn blote lotusvoeten, die zo gevoelig waren als de palm van een
hand, van woud tot woud. Dat deed Hij in het gezelschap van
Hanumân en Lakshmana die de pijn van Zijn pad wegnamen. Hij werd
[door Râvana] gescheiden van Zijn lieveling Sîtâ
omdat Hij S'ûrpanakhâ [de zuster van Râvana] had
verminkt. Over de oceaan, die in angst verkeerde voor Zijn in woede
geheven wenkbrauwen, werd een brug geslagen [naar Lankâ, de
verblijfplaats van Râvana] waarna Hij, de koning van
Ayodhyâ, als een bosbrand de afgunstigen verzengde. Moge de
genade op ons rusten van Hem die in het offerperk van de wijze
Vis'vâmitra in de aanwezigheid van Lakshmana, de grote
aanvoerders van de Râkshasa's doodde die onder leiding van
Mârîca ronddoolden in het duister.
(19) Al de Râkshasa soldaten met hun
moeilijk te weerstane zwaarden, lansen, bogen, gekartelde projectielen
en spiesen, toortsen, speren en kromzwaarden, stelden zich op tegenover
Hem die omringd werd door Sugrîva, Lakshmana, Hanumân,
Gandhamâda, Nîla, Angada, Riksha, Panasa en anderen.

(45-46) Nadat Hij naar behoren was verwelkomd door
Zijn broer werd Hij vervolgens feestelijk ingehaald in de stad
Ayodhyâ. Het koninklijk paleis betredend bewees Hij daar moeder
Kaikeyî, Zijn andere stiefmoeders en Zijn eigen moeder
[Kaus'alyâ] de eer. De geestelijk leraren, vrienden van hun
leeftijd en de jongeren waren allen vol aanbidding en hun welkom werd,
zoals dat hoort, door Râma, de prinses van de Videha's
[Sîtâ] en Lakshmana geretourneerd.