Hoofdstuk 1: Dharma en
Adharma: het Leven van
Ajāmila

(22) Hij
had
zijn toevlucht genomen tot
verwerpelijke praktijken als valsspelen
en het
aanhouden
en beroven van mensen. Aldus
onderhield hij zijn
gezin op een hoogst zondige wijze en bezorgde
hij anderen veel
leed.

Hoofdstuk 2: Ajāmila
Bevrijd door de Vishnudūtas:
de
Motivatie voor de Heilige Naam

(36-37) Als
ik mezelf bevrijd
van dit gebonden zijn aan
karmische handelingen op basis van lust en
onwetendheid, zal ik een
zelfgerealiseerde, alleraardigste, genadige
en vredige vriend
van alle levende wezens zijn en zal ik
mijn ziel losmaken uit de val van het verstrikt
zijn in
māyā in de gedaante van een vrouw, een
vrouw die met
mij, gevallen als ik was, speelde alsof ik een
huisdier was.

Hoofdstuk 3: Yamarāja
Instrueert Zijn Boodschappers

(29) Zij die voor de
waarheid op
de vlucht zijn en
tekort
schieten
in hun plichten jegens Heer Vishnu,
zij
wiens
tongen
niet
de
namen
en
kwaliteiten
uitdrukken
van
de
Allerhoogste
Heer,
Hem
niet
in
hun
hart
dragen
of
Zijn
lotusvoeten
herinneren
en
niet
één enkele
keer hun hoofden bogen voor Krishna [in een
tempel b.v.,
zie B.G. 4: 4-6], leidt
hen allen aan mij voor.

Hoofdstuk 4: De
Hamsa-guhya Gebeden door Prajāpati Daksha
opgedragen aan de Heer

(6) Toen
de
koning van het woud, de grote Soma [de maangod],
zag dat alle bomen
werden verbrand
door het laaiende vuur,
o zoon van Kuru, sprak hij als
volgt teneinde
hun
woede
tot
bedaren
te
brengen.
(35-39)
S'rī
S'uka zei: 'Na aldus
te zijn geprezen met de
opgedragen gebeden verscheen de Allerhoogste
Heer, Hij die zorgt voor
de toegewijden, ter plekke in Aghamarshana, o
beste onder de Kuru's.
Met
Zijn voeten op Garuda's schouders hield Hij met
Zijn acht lange en
machtige armen, de werpschijf, de schelphoorn,
het zwaard, het schild,
de pijl, de boog, het touw en de knots omhoog.
Zijn intens blauw-zwarte
gedaante was gehuld in gele kledij, Zijn gezicht
en blik waren zeer
opgewekt en Zijn lichaam was gesierd met een
bloemenslinger die tot
Zijn enkels reikte. Gesierd
met het stralende Kaustubha juweel, het
S'rīvatsa merkteken, een
grote geronde helm, glitterende
haaien-oorhangers, een gordel, ringen
om Zijn vingers, armbanden om Zijn polsen en
bovenarmen en met Zijn
enkelbelletjes, betoverde Zijn verschijning de
drie werelden. Als de
schittering van de drie werelden werd de Heer
omringd door Zijn eeuwige metgezellen Nārada,
Nanda en de leiders
van de
halfgoden en werd Hij met hymnen bezongen door
de volmaakten en de
bewoners en zangers van de hemel.

Hoofdstuk 5:
Nārada Muni Vervloekt door Prajāpati Daksha

(19) Het o zo scherpgerande,
ronddraaiende rad van
de Tijd
bestiert de hele wereld naar eigen maat en orde;
wat voor nut heeft het
in deze wereld te ondernemen in verlangen naar
resultaten als men hier
niet van op de hoogte is [van deze orde van de tijd]?

Hoofdstuk 6: Het
Nageslacht van de Dochters van Daksha

(24-26)
Hem
weer tot vrede bewegend
slaagde Soma er met respect voor de indeling van
de tijd in om de
teruggang een
halt toe te roepen [door die tot de donkere
helft van de maand te
beperken]. Verneem nu al
de namen van de vrouwen van Kas'yapa, de moeders door wie de
levende wezens van het hele universum hun
bestaan vonden: Aditi, Diti, Danu,
Kāshthhā, Arishthā, Surasā, Ilā, Muni,
Krodhavas'ā, Tāmrā, Surabhi, Saramā en Timi.
Uit Timi kwamen de waterdieren voort en de
roofdieren waren er als
de kinderen van Saramā.