Hoofdstuk 16: Hoe de Heer als een Feitelijk Iets kan worden
Verstaan

(5) De breedte van dit gebied rondom de
aarde [ons
materiële 'eiland'], deze binnenruimtelijke werveling van de [zich in de
nacht ontvouwende] lotusbloem [van het sterrenstelsel] die net zo rond
is als een lotusblad, bedraagt een schrikwekkend aantal yojana's [of
lichtjaren
zoals
we
dat
tegenwoordig
zeggen*].

Hoofdstuk 17: Hoe
de Ganges naar Beneden Komt

(16) In het gezelschap van
Bhavânî bevinden
zich miljarden
vrouwen die de in vieren geëxpandeerde Opperheer [zie 1.5:
37] steeds van dienst
zijn. De vierde expansie van de Allerhoogste Heer die bekend staat
als Sankarshana, vormt de bron voor Zijn gedaante in de geaardheid
duisternis. Heer S'iva die in trance mediteert op Hem, roept Hem in zijn hart door in aanbidding het volgende te reciteren.

Hoofdstuk 18: Gebeden tot de
Verschillende Avatâra's
(15)
Allerhoogste
Heer verblijft in Ketumâla in de gedaante
van Kâmadeva [of ook wel Pradyumna, zie 4.24: 35] overeenkomstig Zijn verlangen de
Godin van het Geluk te behagen alsmede de over het land heersende
zonen [de
dagen] en dochters [de nachten] van de stamvader [Samvatsara, de
godheid van het jaar], waarvan er evenzoveel zijn als er dagen en
nachten zijn in een mensenleven. De foetussen van die dochters, wiens
geesten van streek zijn door de straling van het grote wapen [de cakra]
van
de
Hoogste
Persoonlijkheid,
vinden
hun
vernietiging
en
worden
na
een
jaar
uit
[de
baarmoeder]
gedreven
als
miskramen.

Hoofdstuk 19: De Gebeden van Hanumân en Nârada
en de
Glorie van Bhârata-varsha

(2) Samen
met Ârshthishena [de leider van
Kimpurusha] aandachtig luisterend naar de hoogst goedgunstige verhalen
over zijn
allergenadigste Heer en meester, bezongen door een
gezelschap van
Gandharva's, bidt hij [Hanumân] zelf het volgende:

Hoofdstuk 20: De structuur van de Verschillende Dvîpa's en
de Gebeden van hun Verschillende Bewoners
(2) Zoals
de berg Meru wordt omsloten door de
dvîpa Jambû wordt die dvîpa zelf weer [zoals
gezien
van
binnenuit] omringd
door
een zilte oceaan die net zo breed is. Die oceaan wordt, als een park
rondom een gracht, omsloten door de dvîpa Plaksha die zich twee keer zo breed uitstrekt. Hij werd vernoemd naar de plakshaboom die net
zo groot is als de jambû maar twee keer zo breed. Onder die boom
die in zijn pracht
schitterend ten hemel reikt, bevindt zich een vuur dat zeven
vlammen telt. De heerser over die dvîpa is de zoon van
Priyavrata genaamd Idhmajihva. Toen
hij
zich
terugtrok
voor
de
yoga
van
de
zelfrealisatie verdeelde hij zijn
dvîpa in
zeven varsha's die hij de namen gaf van zijn
zeven zoons.

(39) In de vier
windrichtingen zijn bovenop [die begrenzing] door de bron van het zelf die de
geestelijk leraar van het hele universum is [door Brahmâ],
de
vier gaja-pati's
['de beste van de olifanten'] Rishabha,
Pushkaracûda, Vâmana en Aparâjita opgesteld, om te
zorgen
voor de stabiliteit van de verschillende
leefwerelden in het universum.