Afbeeldingen Canto 10 deel 2 - pagina
1 - 2 - 3 - 4
Hoofdstuk
41 - 42 - 43 - 44 - 45
Hoofdstuk 41: De Aankomst van
de Heren in Mathurā

(19) Later op
de middag ging Krishna samen met Sankarshana
[Rāma] en de gopa's
Mathurā binnen om er een kijkje te nemen.

(41)
Krishna en Rāma met ieder Zijn eigen
specifieke eersteklas uitdossing en fraaie
versieringen,
zagen er zo prachtig uit als een paar jonge
olifanten, de een licht, de ander donker,
opgetuigd voor een festival.

(49) S'uka
zei:
'Aldus wetend wat hem te doen stond, o beste van
de koningen, bood Sudāmā Hen vol van liefde
bloemenslingers aan gemaakt van verse, geurige
bloemen.

Hoofdstuk 42: Het Breken van
de Offerboog

(3) De dienstmaagd zei: 'O schone
man, ik ben een bediende van Kamsa bekend als
Trivakrā ['drieknakje'] en geniet het respect
inderdaad voor mijn werk met smeersels die, door
mij bereid, zeer geliefd zijn bij de leider van
de Bhoja's. Maar oké, wie anders dan Jullie twee
zouden ze verdienen?' (4) Gegrepen door de
schoonheid, charme en lieflijkheid van Hun
woorden, glimlachen en blikken, deelde ze gul
haar zalven uit.
Hoofdstuk 43: Krishna Doodt
de Olifant Kuvalayāpīda

(13) De
Allerhoogste Heer, de doder van Madhu, trad hem
in zijn aanval tegemoet, greep hem bij zijn
slurf en bracht hem ten val. (14) Met het
gemak van een leeuw bovenop de gevallen kolos
springend, rukte de Heer er een slagtand uit en
doodde Hij daarmee de olifant alsook de
verzorgers.

Hoofdstuk 44: De
Worstelwedstrijd en het Doden van Kamsa

(2) Ze
grepen elkaar bij de handen beet, blokkeerden
elkaars benen met hun benen,
en duwden en trokken toen uit alle macht om de
overwinning te behalen.

(37) Hij greep hem bij zijn
haar en sloeg hem de kroon van zijn hoofd. De
Heer met de Lotusnavel slingerde hem toen van
het hoge platform in de worstelring waarna Hij,
de Onafhankelijke Steun van het Ganse Universum,
Zich bovenop hem wierp [om hem te doden].

Hoofdstuk 45: Krishna Redt
de Zoon van Zijn Leraar

(10) S'rī S'uka zei: 'Alzo
bevangen door illusie vanwege de woorden
afkomstig van Hem, de Heer en Ziel van het
Universum die middels Zijn māyā verscheen als een
menselijk wezen, tilden ze Hen op hun schoten om
de vreugde te kunnen ervaren Ze te omhelzen. (11) Gebonden met het touw
van genegenheid plengden ze een stroom tranen en
konden ze, overmand
verstikt door tranen, geen woord meer
uitbrengen, o Koning. (12) De Allerhoogste Heer,
de zoon van Devakī, die aldus Zijn ouders op hun
gemak stelde, stelde toen Zijn grootvader
Ugrasena aan als de Koning van de Yadu's.
(30-31) De Heren van het
Universum die de oorsprong zijn van iedere vorm
van kennis, verhulden in hun menselijke
activiteiten de perfectie van hun alwetendheid die
niet berust op enige kennis van buitenaf. Ze
verlangden het toen [niettemin] om te verblijven in de school van de guru
en benaderden Sāndīpani, geboren in Kāsī
[Benares],
die zich ophield in de stad Avantī [Ujjain]. (32) Hij die zo [het
gezelschap van] die zelfbeheerste zielen verwierf,
werd door Hen gerespecteerd als was hij de Heer
zelf. Daarmee vormden Ze in Hun toewijding een
onberispelijk voorbeeld van dienstbaarheid aan de
leraar. (33) Die beste van de tweemaal geborenen, tevreden over Hun
zuivere liefde en onderworpen handelen, onderrichtte Hen als Hun goeroe in de Veda's met
inbegrip van hun aanhangende geschriften en filosofische
verhandelingen [de Upanishads], [**] (34) de Dhanur-veda
[militaire wetenschap, boogschieten] met inbegrip
van al haar geheimen [de mantra's], het dharma [de
menselijke gedragscodes, de wretten], de nyāya
[de methoden van de logica], alsook de ānvīkshikīm
[de kennis van het filosofisch debat ofwel de
tarka] en de zes aspecten van de rāja-nītim
[de politieke wetenschap, zie ***].
Kijk voor de ©
copyright rechten van de individuele
schilderijen
onderaan het hoofdstuk waar het
geplaatst
is.
|