Hoofdstuk 7: Krishna
Schopt de Kar Omver,
Verslaat Trināvarta en Toont Yas'odā het
Universum

(8) Al de vrouwen en mannen
van
Vraja die op uitnodiging van
Yas'odā en Nanda bijeen
waren gekomen voor de utthāna-ceremonie, waren
getuige van die wonderbaarlijke gebeurtenis en
vroegen zich af
hoe de kar zo maar uit zichzelf dermate in het
ongerede kon zijn
geraakt.

(28) Vastgegrepen
bij
zijn nek was
de
demon machteloos. Zijn ogen puilden uit terwijl
hij stikte,
en
levenloos
stortte hij samen met het kind ter aarde in
Vraja.

Hoofdstuk 8: De
Naam-plechtigheid, Zijn Streken en
Opnieuw het Universum in Zijn Mond

(11) S'rī S'uka
zei:
'Aldus er dringend toe verzocht, voerde de
geleerde man in geheime
afzondering de naamgevingsplechtigheid voor de twee
jongens uit
waarvoor
hij was gekomen.

(30) [Met
de
potten]
buiten Zijn bereik opgehangen, vindt Hij er wat
op door
dingen op te stapelen of een stampvat om te
keren, en weet dan de
inhoud te bereiken door een gat te maken in de
hangende pot. Hij wacht
totdat de gopī's
druk
bezig zijn met hun huishoudelijke bezigheden en
slaagt er dan in, met het nodige licht van de
stralende juwelen op Zijn
lichaam, Zijn weg te vinden in een donkere
kamer!

(40) 'Is
dit
allemaal
een
droom,
een waanidee van God of misschien een drogbeeld
van mijn
eigen intelligentie, of zou dat wat ik zie anders een of
ander
yogafenomeen zijn dat eigen is aan mijn kind?

Hoofdstuk 9: Moeder
Yas'odā Bindt Heer Krishna Vast

(8) Staande op een stampvat dat Hij had omgekeerd deelde Hij, schichtig
om zich heen kijkend, vanuit een neerhangende
[voorraad]pot naar
believen een deel van het
melklekkers uit aan een aap.
Van achteren deze activiteiten gadeslaand,
naderde ze haar zoontje
stapje voor stapje.

(13-14) die vrij is van een
begin of een einde, van
een binnen- of een buitenkant, is zowel het
begin als het einde, zowel de binnen- als de
buitenkant van de
schepping. Hij vormt het geheel van de
schepping. En
Hij, de Ongemanifesteerde, de Ongeziene in de
gedaante van een
sterfelijk wezen, werd door de gopī voor
haar zoontje
gehouden en vastgebonden aan een stampvat, zoals
men dat met een
normaal kind doet.

Hoofdstuk 10: De Verlossing
van de Zoons van Kuvera

(6) Toen hun aanhang [de
meisjes] hem zag, waren
ze beschaamd en bedekten ze uit angst te worden
vervloekt snel hun
naakte lichamen met hun kleding. Maar
de
twee bewakers van Kuvera's schatten [de
S'iva-guhyaka's] die ook
naakt waren, deden dat niet.

(28) Ter plekke kwamen
vanuit de twee bomen toen,
schitterend prachtig, aan alle kanten stralend als een opvlammend
vuur, twee
personen
tevoorschijn die Krishna met gebogen hoofd en gevouwen handen hun
eerbetuigingen
brachten. Tot de Heer van de Ganse Wereld zeiden
ze, vrij van
hartstocht en onwetendheid, het volgende:

Hoofdstuk 11: Een Nieuwe
Woonplaats, de Fruitverkoopster
en Vatsāsura en Bakāsura Verslagen

(11) Wat Hij te bieden had
was [onderweg] uit Zijn handjes op de grond
gevallen, maar de fruitdame vulde ze [niettemin]
met vruchten. Daarop vulde zich de gehele
fruitmand met goud en juwelen!

(51) Met Bakāsura
opnieuw in de aanval, greep Hij met Zijn armen de
snavel van die vriend van Kamsa beet, waarna
Hij, als de Meester van de Waarachtigen, en tot
het genoegen van de hemelbewoners, voor ogen van
de jongens, hem uiteenreet met het gemak waarmee
men een grassprietje doormidden splijt.

Hoofdstuk 12: Het Einde van
de Demon Aghāsura