Hoofdstuk 13: Dhritarâshthra Gaat van Huis

(30) Bij zijn vertrek volgde de kuise en waardige
dochter van koning Subala [Gândhârî] haar
echtgenoot naar de Himalaya's - de plaats die de verrukking vormt voor
hen die de staf van de verzaking oppakten als
waren ze vechters die een terecht pak slaag accepteren.

Hoofdstuk 14: De
Verdwijning
van
Heer
Krishna

(12) Zie, o Bhîma, hoe heftig de jakhals
huilt bij zonsopkomst en hoe de hond naar me blaft zonder bang te zijn.

Hoofdstuk 15: De Pândava's Trekken Zich Terug

(5)
Hij zei: 'O grote
Koning, Heer Hari in de gedaante van mijn vriend, heeft me verlaten.
Nu
ben ik verstoken van de
verbluffende macht die zelfs de goden versteld deed staan.

(14) Door Zijn vriendschap alleen kon ik, gezeten
op de strijdwagen, de onoverkomelijke oceaan van de militaire macht van
de Kaurava's oversteken. Door enkel Zijn
vriendschap kon ik terugkeren met de enorme weelde van de
vijand, de schittering van al de juwelen die ik met geweld van hun
hoofden haalde. (15) Hij
was het die
met de macht van Zijn blik een einde maakte aan mijn mentale onrust
omtrent de levensduur van al de strijders die met
de rijkdom van hun strijdwagens stonden opgesteld op het slagveld, o
grote Koning. Met de immensiteit van grote koninklijke
persoonlijkheden als
Bhîshma, Karna, Drona en S'alya, was Hij degene die me uit hun
gelederen naar voren reed. (16)
Onder Zijn bescherming konden de zeer
machtige, onoverwinnelijke wapens die werden gebruikt door Drona,
Bhîshma, Karna, Bhûris'ravâ, koning Sus'armâ,
S'alya, koning Jayadratha, Bâhlika [een broer van Bhîshma]
etc., me niet raken, net zoals dat was met Prahlâda [de
beroemde toegewijde van Nrisimhadeva, de leeuw-incarnatie] toen hij
werd
bedreigd door de demonen. (17) Terwijl ik
verkeerd over mijn Heer dacht als mijn wagenmenner, over Hem wiens
lotusvoeten worden
gediend
door de
intelligenten op zoek naar bevrijding, sloegen door Zijn genade de vijandelijke
strijdwagenvechters geen acht op mij en vielen ze me niet
aan als ik afsteeg voor mijn dorstige paarden.

Hoofdstuk 16: Hoe Parîkchit de Komst van het Kali-tijdperk
Onderging

(18) Dharma [de
persoonlijkheid van de religie in de gedaante van een stier] die nog
maar op één poot [stevig staand] rondliep, kwam een koe
tegen [moeder aarde] met tranen in haar ogen, als was ze een moeder die
haar kind heeft verloren. Hij ondervroeg haar. (19) Dharma zei:
'Mevrouw, verkeert u in goede gezondheid? Zo bedroefd kijkend met een
hangend gezicht lijkt het wel alsof u een ziekte onder de leden hebt, o
moeder, of dat u in beslag wordt genomen door een verwant ver hier
vandaan.

Hoofdstuk 17: De Straf en het Loon van Kali

(36) Kali zei: 'Waar ik onder uw gezag ook moge leven, o Keizer,
zie ik mij
altijd geplaatst voor de heerschappij van uw boog en pijlen.

Hoofdstuk 18: Mahârâja Parîkchit Vervloekt
door een Brahmaanse Jongen

(24-25) Eens toen Parîkchit op herten jaagde
met
pijl en boog, raakte hij zeer vermoeid, hongerig en dorstig. Op zoek
naar een drinkplaats ging hij de kluizenaarshut van de beroemde rishi
S'amîka binnen alwaar hij de wijze in stilte zag zitten met zijn
ogen dicht.

Hoofdstuk 19: De Verschijning van S'ukadeva Gosvâmî