Een Lied van
Geluk
- Een Klassieke
Gîtâ -
|
EPILOOG
|
|
Nadat
Krishna en Arjuna hun
gesprek hadden beëindigd, gingen ze geïnspireerd en energiek
de strijd aan met hun neven. Arjuna nam, samen met zijn vier broers,
daarbij de wapens op tegen ook het Yaduleger van Krishna zelf dat
meevocht met de Kaurava's. Voor de strijd begon had Krishna in het
diplomatiek vooroverleg namelijk de Pândava's en de Kaurava's de
faire keus geboden met de woorden: 'Je vecht tegen mij of je vecht
tegen mijn leger'.
De strijd tussen de familieleden duurde
achttien dagen. In die tijd werden, de een na de ander, hun
tegenstanders verslagen. Terwijl vrijwel iedere Kaurava op het laatst
het onderspit moest delven in de strijd vanwege het karma, ermee aan de
kaak gesteld, dat had geleid tot een corruptie van de vaardigheden en
de concrete ondersteuning, tot twijfelachtige voorstellingen van zaken,
slecht gezelschap, afgunst, woede en een slechte geestelijkheid, was
dit niet het geval met de goed getrainde Arjuna en zijn leger van
opstandelingen, die tot op het perfecte af voortdurend werden
geadviseerd en ondersteund door Krishna's geesteskracht, beheersing, en
persoonlijke aanwezigheid op het slagveld als wagenmenner. Samen met
hem bleef geen vijand gespaard, en zelfs ging, een tijd na de veldslag,
de heersende Yadu-clan van Krishna zelf in een massaal gevecht tegen
zichzelf ten onder, precies zoals Krishna het gepland had voor alle
heersende machten van die tijd.
Duryodhana, Arjuna's aartsrivaal, was
getroffen door de knots van Bhîma op het slagveld gevallen met
een gebroken ruggengraat en moest zo voor al zijn gemene trucs en
streken boeten die hij met zijn broers in het verleden had uitgehaald
in zijn repressieve campagnes. De blinde oom Dhritarâshthra
verloor zijn geloofwaardigheid en gezag als een man en stamvader van
wijsheid en vertrok naar de Himalaya's om daar letterlijk in de vlammen
der boetedoening op te gaan. Zo kwam ook aan zijn leven en
destructieve, familiale gehechtheid een einde.
Yudhishthhira, de oudste Pândava werd,
met de steun van Krishna, de nieuwe koning. Maar nimmer weer herstelde
zich definitief de eer van de familie. Het gesloten front dat ze altijd
hadden gevormd, was ingestort en zo verging het ook de publieke moraal
die ermee samenhing. Kali Yuga, het tijdperk van de redetwist had zijn
aanvang genomen. Terwijl er in de goede oude tijd van de tijdperken
ervoor sprake was geweest van een onbetwiste heerschappij van grote
koningen en keizers representatief voor de poten van de stier van
dharma, de waarden van de waarachtigheid, de zuiverheid, de
boetvaardigheid en het sociale medeleven, trof men deze waarden
sedertdien in verval aan.
De breuk die was opgetreden in het
traditionele familiebestuur was dermate ernstig, dat de nauwe relatie
van de dynastieke religiositeit van offers brengen,
welzijnsactiviteiten, liefdadigheid en openbare plechtigheden aan de
ene kant en het seculiere bestuur van de staat aan de andere kant,
definitief was vervreemd in twee van elkaar gescheiden, aparte sociale
werelden. Het rechtschapen bestuur en het brahmaanse intellect waren
gescheiden geraakt. Arjuna's kleinzoon Parîkchit, die, vanaf zijn
geboorte begiftigd met een goed verstand en dito karakter, een scherp
oog had voor alles en iedereen, en persoonlijk geen gelegenheid onbenut
liet om het dharma uit te dragen, was in de voetsporen van zijn oudoom
Yudhishthhira getreden met aanvaarden van het reeds als kind door de
oudooms aan hem overgedragen koningschap, dat tevens voor het laatste
koningschap van de oude tijd stond. Vanwege een conflict dat was
ontstaan tussen zijn persoon en een vertegenwoordiger van de klasse der
wijzen, viel ook hij, de laatste grote bestuurder van de familie, in
ongenade. Hij trad terug na vervloekt te zijn door de zoon van een
mediterende wijze die door Parîkchit was beledigd toen die hem
niet naar zijn zin in zijn hermitage wist te ontvangen.
Parîkchit had in zijn belediging
uitgedragen dat de wereldvreemde wijzen en de geestelijkheid allemaal
nalatige en te weinig betrokken escapisten waren, opgesloten in hun
eigengereide ivoren torens. Maar later kon hij die offensieve houding
niet langer volhouden. Tenslotte bleek hij zelf, nadat hij zijn bestuur
onder invloed van de vloek had opgegeven, een toegewijde brahmaan te
zijn. Hij zette zich neer aan de voeten van S'ukadeva, de zoon van
Vyâsadeva, die hem in de week tijds die hij volgens de vloek
vastend moest doorbrengen tot de dood erop volgde, de gehele Vedische
voorgeschiedenis met inbegrip van het verhaal van Krishna, de
Fortuinlijke, vertelde, die later werd overgedragen in erfopvolging als
de Bhâgavata Purâna, de belangrijkste
verhalenbundel of bijbel van de Hindoes (er zijn er achttien grote en
kleine). De integriteit van de dynastie was met hem definitief ten
onder gegaan en bestond slechts nog in zijn volle glorie voort binnen
de besloten levenssferen van de religieuze leefgemeenschappen van de
priesters, wijzen en geleerden die vandaag de dag de leraren, de
goeroes, van het voorbeeld worden genoemd, ofwel de âcârya's,
die traditioneel opgedeeld zijn in verschillende leerscholen of sampradâya's.
Het
feit
dat
het klassieke bestuur van de dynastie van
Bhâratavarsha, ofwel India, zich nimmer meer in zijn oude glorie
herstelde, en in die zin ook de wereldorde waar ze voor stond voorgoed
uiteen was gevallen, leidde ertoe dat de gewone man wereldwijd, zonder
veel eer en waardigheid, maar door bleef ruziën in het politieke
tijdperk van Kali Yuga, totdat die egostrijd, met het bereiken van het
einde van zijn synergie, weer zou overgaan in een nieuw tijdperk van
waarheid en bezieling, een nieuwe Satya-yuga voor de planeet.
Moderne
versie
epiloog
| Download
Bestel het boek: 'Een Lied van Geluk - Een klassieke
Gîtâ'
|