BHAGAVAD GÎTÂ

Lopende vertaling hoofdstuk 3: vers 3.38 - 3.42

(38) Precies zoals rook om een vuur blijft hangen, een spiegel bedekt is met stof en een baarmoeder een embryo omsluit, zo ook is door deze lust [het weten] overdekt. (39) Het kennen van de kenner, die overdekt is door deze eeuwige vijand in de vorm van [het ongereguleerde] verlangen, o zoon van Kuntî, is precies als een vuur nooit tevreden. (40) De zinnen, de geest en de intelligentie worden de zetel van deze lust genoemd welke door al dezen de kennis versluierd in het overdekken van de belichaamde [ziel]. (41) Daarom moet je, vanaf het begin de zinnen regulerend, o beste onder de Bhârata's, deze aandrift van de zonde weerstaan die de vernietiger is van de kennis en de wijsheid. (42) De zinnen staan boven de dingen zegt men en meer dan de zinnen is de superieure [sturende] geest. Eveneens daarboven staat de [plannende] intelligentie - maar meer dan de intelligentie is Hij die [de kontrolerende transcendente ziel is die] daarboven staat.

 

Vertaling: Anand Aadhar Prabhu,
de links leiden naar de versie van Prabhupâda hieronder
met een commentaar van Aadhar.

Overzicht van de lopende vertaling van dit hoofdstuk (3) met de oorspronkelijke english version en het woord-voor-woord Sanskriet.

 

 

 

3.38 Zoals vuur verhuld wordt door rook, een spiegel door stof of de vruchtkiem door de moederschoot, zo wordt het levend wezen verhuld door verschillende graden van deze lust.

T o e l i c h t i n g

K r i s h n a geeft hier een definitie van wat lust is: datgene wat ons aan de stof bindt. De lust is de allesverslindende grote vijand die ons onbewust maakt van wat ware liefde is. Ware liefde is de liefde van de geestelijke motivatie tot verbondenheid met K r i s h n a. Verliezen we deze liefde uit het oog, dan spreekt K r i s h n a van â v r t y a , verhulling. Deze verhulling vindt plaats in het gebeuren dat identificatie met de stof heet (a h a n k â r a, vals ego of de ik-illusie) en kan zoals de p a r a m p a r â steeds benadrukt in verschillende gradaties plaats vinden. Totale vergetelheid is materialisme. In God geloven is goede wil en God in K r i s h n a herkennen en Hem dienstbaar zijn is zelfverwerkelijking. In alle drie gevallen is men met de verhulling begaan, maar niet in dezelfde mate. Pas de z.g. u t t a m a - a d h i k â r i, de volledig overgegeven toegewijde die 100% van zijn tijd met K r i s h n a bezig is, kan spreken van een zuivere staat van bewustzijn. Het pad naar de perfektie van deze zuivere staat is de b h a k t i - y o g a , de y o g a voor deze tijd, die we modern noemen. Deze y o g a kan alle andere vormen van y o g a omvatten, terwijl die andere vormen van yoga op zich steeds in toewijding tekort schieten en niet anders dan als een zekere lustbevrediging moeten worden gezien zonder de wil om tot K r i s h n a te komen. P r a h u p â d a:

h a t h a - y o g a kan zijn fysiologisch nut hebben, maar levert geen resultaat op als methode tot het bereiken van geestelijke verlossing' (S.B. 2.2:30)

Zo is er dus, ook voor de gevorderde y o g i 's altijd een zekere mate van verhulling, onbewust zijn als gevolg van a n a r t h a ' s, de ongewenste eigenschappen die als gevolg van de menselijke zwakheid onzuiverheden vormen in de s â d h a n a, de spirituele praktijk. Gezaghebbende wijzen (zoals V y â s a - d e v a b.v.) echter die bevrijding hebben gevonden als dienaar aan de lotusvoeten van Heer K r i s h n a staan boven de vier zwakheden van de menselijke natuur. In hun werk komen, hoewel er altijd wel onregelmatigheden in zijn aan te treffen, fundamentele fouten, illusies, bedrog en foutieve waarneming niet voor (b h r a m a , p r a m â d a , v i p r a - l i p s a en k a r a n â p â ta v a zie C.C. A.L. 2:86).

In de westerse psychologie is het thema van het onbewuste of onderbewuste - wat is het verschil? - populair. Analytische therapeuten besteden vele boekdelen en uren therapie (...) met het naar boven halen van de on(der)bewuste inhouden. Ze hebben het volgens K r i s h n a dus bij het juiste eind om in dit verband van lust te spreken. Analyse van lustmotieven als een methode tot zelfverwerkelijking is wat K r i s h n a in dit vers voorstaat. Wat de analytici van de sofa echter wel moeten bedenken is dat het vermijden van het begrip ziel een lust op zich is. Daar waar ego overgaat in ziel schittert de psychologie (in de zin van een objectieve 'waardevrije' 'ik weet alleen dat ik niets weet-studie' van het menselijk gedrag - alsof er geen denkmodel zou zijn voor de psychologie) in afwezigheid. Daar vindt ze ook haar einde: wat heeft het bestuderen van de mens voor zin als de antwoorden al duidelijk zijn en de methode reeds op tafel ligt? Een toegewijde kan een zekere belangstelling voor k a r m i 's rechtvaardigen met de stelling dat het van belang is te weten waar je tegen moet prediken. Aangezien prediking het einde is van de zielknijperij en men op dat punt van bewustzijsvernauwing overgaat op bewustzijnsverruiming, is het niet langer zinnig om alle illusies breed uit te meten. De gevonden liefde van de ziel moet worden verwerkelijkt, dat is het tegengestelde van in staat van illusie alsmaar ronddwalen in de duistere bereiken van de individuele geest, zoals een hond op zoek is naar een lekkere kluif.

Om op de analyse der therapeuten af te geven is echter ook niet zinnig, gezien het feit dat omhulling door graden van lust een normale zaak is. Een zuivere toegewijde is zo'n zeldzaamheid dat men elkaar op dit punt elkaar geen mietje moeten noemen. Het (ook christelijk) credo van de goede wil lijkt het enige criterium te zijn op grond waarvan men moet accepteren of afwijzen. Zoals K r i s h n a reeds zei: je kan je (in de geaarheid goedheid) beter zorgen maken over de fouten in je eigen plichtsvervulling dan perfektie in het werk van anderen na te streven (3.35: para-dharmo bhayâvahah). S w a m i P r a b h u p â d a spreekt in dit verband van de lust van haast onbewuste bomen (in traagheid) en de unieke kans die de menselijke vorm biedt om uit de gevangenschap der stof bevrijd te raken. Het wordt maar al te vaak vergeten dat onverschilligheid over de menselijke capaciteit tot zelfverwerkelijking niets meer is dan een solicitatie naar een lagere levensvorm in een volgende geboorte. In de G î t â (14:15, 15:8) legt K r i s h n a uit dat wie in onwetendheid heengaat herboren wordt in een dierlijke vorm en dat men zijn levensopvattingen van het ene lichaam meedraagt naar het volgende zoals geuren door de wind worden meegedragen. In het S r î m a d B h â g a v a t a m (C5.h8) staat een verhaal waarin een zekere Bharata Mahârâj, een hoog ontwikkelde ziel, reincarneert als een hert omdat hij tijdens zijn t a p a s y a , zijn afzondering, gehecht raakte aan dat dier.

 

3.39 Zo wordt het zuiver bewustzijn van het levend wezen verhuld door zijn eeuwige vijand in de vorm van lust, die nooit bevredigd kan worden en brandt als vuur.

T o e l i c h t i n g

Gelukkig degenen die het verschil weten tussen lust en liefde. Onbenul moet branden van verlangen in het vuur dat steeds van nieuwe brandstof wordt voorzien door de motieven van zinsbevrediging. Mensen die K r i s h n a niet kennen weten niet hoe ze van hun lust af moeten komen. Deze verschrikkelijke vijand achtervolgt je overal en bederft alle levensvreugde. Uit pure eetlust alleen al loopt half Nederland met een verzuurd chagerijnig gezicht de andere voorbij te haasten als een roofdier op jacht naar buit en kent men niet alleen zichzelf slecht, maar ook de ander nauwelijks. Het slechte geweten dat samenhangt met allerlei lustmotieven, moet de k a r m i steeds ontwijken en op de vlucht geslagen voor de waarheid loopt men in zeven sloten tegelijk. S w a m i P r a b h u p â d a zegt:

'in de stoffelijke wereld draait alles om seks en zo wordt deze wereld een gevangenis der sexualiteit (m a i t h u n y a - â g â r a), genoemd'.

De liefde van de seks is K r i s h n a Zelf; bij Hem vinden alle lustmotieven hun ware bestemming; het zijn alleen maar verdraaiingen van de liefde voor God (P r a b h u p â d a: het omgekeerde spiegelbeeld ervan). Heiligheid, de goddelijkheid van de sexualiteit vindt men in K r i s h n a -bewustzijn, zoals reeds eerder gezegd. D i v y a - t a n t r a (zie 2:64, vidheyâtmâ prasâdam adhigacchati; iemand die gereguleerde vrijheid naleeft bereikt de genade van de Heer) of de goddelijke transformatie van het sexuele maakt dat toegewijden allerlei subliminale dingen doen waar hardnekkige y o g i 's die K r i s h n a niet willen kennen verbeten van afzien. Velen die aan boete doen om de 'vuile lusten van het lage lichaam' uit te bannen, kwellen zichzelf door zware verstervingen en vrijwillig aangenomen ongemakken. In dit verband spreekt K r i s h n a van boete in onwetendheid (17:19) en de mensen die zichzelf zo kwellen zonder aanbeveling in de Schrift, moeten als demonen worden beschouwd(17:5-6). K r i s h n a die de brand van het materiële bestaan opslokt, zoals verschillende keren in het B h â g a v a t a m beschreven, maakt het mogelijk om te genezen van de traumatische ervaring van de wereldse lusten die alles lijken te vergallen. Hoe meer men in het gewone leven zich zo voor K r i s h n a weet te bevrijden, deste groter de â n a n d a, het geluk van de zelfverwerkelijking. Om trauma's te voorkomen die voortkomen uit onwetendheid, de lust tot misbruik, moet men leren te vertrouwen op de celibataire staat (zowel gehuwd als ongehuwd) van de zuivere toewijding. Bona-fide is die onderneming die naar regulatieve beginselen in geestelijke erfopvolging in verbinding staat metK r i s h n a. Dat is de garantie voor een goede genezing van de aandoeningen van de brand van het materiële lijden.

 

3.40 Zinnen geest en verstand zijn de zetels van deze wellust, die de werkelijke kennis van het levend wezen versluiert en het van streek brengt.

T o e l i c h t i n g

Kenmerk van de wellust die geest lichaam en verstand beheerst, is het motief het geestelijke uit de weg te gaan. Liefst is men gedachtenloos onnadenkend bezig en heeft men graag dat alles niettemin prima verloopt. Denken ziet men met het lustmotief als de duivel zelf, terwijl waarheidlievend, mededogend, sober en lustvrij denken in goedheid juist een vorm van y o g a is die tot K r i s h n a leidt: j n â n a - y o g a. Vanwege het vermijden van het denkproces vlucht men in materiële akties die echter het probleem van de lustmotivatie niet verhelpen. Reeds eerder bespraken we de eigenlijke regressie van de materialist: hij verliest zijn verstand voortdurend, raakt in de nesten en vergeet zijn ware zelf in een illusie van beheersen en genieten. Wat hij vergeet is dat alles zijn prijs heeft (wet van k a r m a). Is men steeds voor de zelfkonfrontatie op de vlucht, dan breekt vroeg of laat de geestelijke werkelijkheid met geweld door. Dit heet dan instorten en geldt als rampzalig voor de gehechte persoon. In een crisis weet men opeens de ware stand van zaken: 'waar leef ik voor?, alle moeite voor niets!, ik kan geen liefde vinden met al mijn inspanningen. Ik zit vol woede en waanzin. Mijn leven is een leugen. Het enige waar ik goed in ben is de schijn ophouden'. Zo rumineert de wellust als de lol ervan af is. De wellust van het gebruik van nicotine, drank, pillen en vleesmaaltijden, het najagen van bezit, sex, en het leugentje voor best-wil, bederft de geest van de goede wil en degradeert voor gevallen gelovigen s a t h y a- d h a r m a tot u p a - d h a r m a: gemoraliseer, waarbij men materiëel levend slechts in de buurt komt van religieuze pricipes, maar er nooit in slaagt om tot zinnige dienstbaarheid te komen (zie S r î m a d B h â g a v a t a m 2.7:37 waarin S w a m i P r a b h u p â d a spreekt van sub-religieus bezig zijn).

De zuivere geest die men alleen kan bereiken door te beseffen wat de essentie van alle religie is, t.w. de dienstbaarheid aan de Allerhoogste, K r i s h n a, is geen vanzelfsprekende eigenschap van de intelligentie. Men denkt vaak dat als men maar slim genoeg is, men de ware liefde wel kan bereiken. Misbruikte intelligentie die de wellust van het materiëel motief ten gunste staat, kan tot op het pathologische af razend slim zijn in het verzinnen van uitvluchten en argumenten die steeds leiden tot dezelfde denkfout: ik zal het in mijn eentje wel even aanpakken. Als K r i s h n a zegt in 3:18, na câsya sarva-bhûtesu kascid artha-vyaparâsrayah: 'nooit zoekt hij bij andere levende wezens waarvoor ook zijn toevlucht' en 12:16, anapeksah sucir daksa udâsino: ' hij is een neutrale zuivere deskundige vrij van zorgen', dat de toegewijde steeds onafhankelijk is, bedoelt Hij niet onafhankelijk van Hem. De begoochelde denkt echter dat onafhankelijkheid geldt t.o.v alle levende wezens, en dus ook K r i s h n a, die materiëel gemotiveerd allemaal hun eigenbelangetje te behartigen hebben. Een dergelijke chaotische levensvisie is het resultaat van het lustmotief.

Geestelijkheid is het resultaat van de wil tot overleg. Ziet men in dat men samen sterker staat en dat men via toegewijden leert te leven met de Heilige Geest van het K r i s h n a -bewustzijn, dan heeft men baatzucht (karma - werken voor de winst) en impersonalisme (jnâna, droge kennis) achter zich gelaten en bevindt men zich op het nivo van toewijding (a-karma- werken voorK r i s h n a). Het klinkt makkelijk, maar in de praktijk zijn er onder de miljoenen Hollanders maar enkele geestelijken die werkelijk weten wat het is om onafhankelijk van anderen met K r i s h n a te leven. In j n â n a - y o g a leert men het verschil tussen werkelijke kennis en kennis van de relatieve waarheid. Impersonalisme, het idee dat God geen persoon is, behoort tot de relatieve waarheid. In de praktijk loopt de ontkenning immers altijd uit op de stelling dat men dan zelf maar God de beheerser en genieter moet zijn. Zonder de verbondenheid in de geest blijft er slechts de relativiteit van de materiële wereld over, ookal maakt men zich nog zo veel wijs over de zogenaamde verhevenheid van het mediteren op de b r a h m a - j y o t i, de onpersoonlijke sfeer. De meeste schrijvers b.v. zijn verzot op het licht van B r a h m â , het licht van de Schepper dat ze aanzien voor het licht van de ziel, â t m â - j y o t i, dat berust op zuivere kennis van de Absolute Waarheid die K r i s h n a is en die de duisternis van de onwetendheid verjaagt. Mist men K r i s h n a, dan vervalt men door de relativiteit van alles in twijfel en krijgt de psychoanalyse gelijk met de stelling dat ontkenning van de Vader leidt tot de wellust met haar sexuele perversies. We mogen er zeker van zijn dat het niet de bedoeling van de p a r a m p a r â is de psychoanalyse in het gelijk te stellen: enkel analyseren is niet bona fide, is twijfel-lustig. Zing en wees gelukkig.

 

3.41 Bedwing daarom reeds in het begin, O Arjuna, beste der Bhârata's, dit grote symbool der zonde (de lust) door de zinnen te beteugelen - en dood deze vernietiger van kennis en zelfverwerkelijking.

T o e l i c h t i n g

Zinsbeteugeling vindt plaats door regulatie (n i y a m a) vanaf het begin der spirituele praktijk. Het probleem is zich aan de afspraken te houden. De geest gewillig, het vlees zwak wil alleen maar zeggen dat die geest, door een gebrek aan ervaring, onvoldoende overtuigd is. Waarom zou men zich allerlei beperkingen opleggen? Deze motivatie ontstaat als men merkt in noumenale 'piek'-ervaringen, ervaringen van geestelijke vervoering staande tegenover fenomenale ervaringen van objecten in de materiële wereld, gelukkig te zijn. Mensen die zich aangetrokken voelen tot de heiligheid gaat het om deze gelukzaligheid. Daarvoor versterft men, gemerkt hebbende dat de wereldse aangelegenheid vol wellust is. Van zichzelf heeft men niet zomaar weerstand tegen die lust met zijn valse aantrekking van conditionerinop allerlei ongereguleerde levensgewoonten. In associatie van toegewijden in b.v. kloostergemeenschappen leert men wat discipline is en hoe het noumenale belang moet worden behartigd door gebed en soberheid. S â d h a n a is de weg inwaarts ter wille van de geestelijke ontwikkeling. Met name regulatie van de studiezin, van het bestuderen van heilige boeken en heiligenlevens, van de slaap en van het samenzijn, is van kardinaal belang. Behalve de vier regulerende principes (zuiver voedsel, celibaat, armoede, waarheidliefde) is gehoorzaamheid de sleutel van het succes van de meeste religieuze orden. In naam van een a v a t â r a kan men alleen saamhorig zijn in groepsverband als men een geestelijk leider, abt, guru of tempelpresident gehoorzaamt. Ongehoorzaamheid betekent het einde van de genade van de a v a t â r a zoals die door de leiding werd begrepen. Men kan zich dus nooit verder ontwikkelen dan het nivo van de leiding. Gaat deze leiding de uitdaging van de buitenwereld niet aan om een antwoord te formuleren en voor te leven aangaande fundamentele levensvragen, dan mislukt de orde. Een positieve houding naar de buitenwereld is essentiëel. Zonder het redden van zielen redt men zijn eigen ziel(-en) niet. Men kan niet op de lauweren rusten met het idee dat God het voordeel van de twijfel is. K r i s h n a weerlegt dit. Arjuna kan niet rustig afwachten tot het onrecht hem van zijn leven wil beroven en dan pas gaan vechten. Het is de eer van de Heer die aktief moet worden verdedigd als was het de eigen eer. Onrecht meldt zich niet vrijwillig. Daarom vertegenwoordigen die orden die geen reaktie geven op hulpkreten uit de buitenwereld, geen missie hebben om mensen in hun eigen omgeving bij te staan, orden gebaseerd op onrecht: onderdrukking van de eigenheid, hetgeen zoals we zagen door K r i s h n a zinloos wordt genoemd (3:33). Geestelijke orden moeten de zelfverwerkelijking van het individu bevorderen met inbegrip van de belangsteling voor andere vormen van geloof en er dus geen bezwaar tegen hebben dat men een ander geloof onderzoekt. (S r i l a P r a b h u p â d a is voorstander van het bestuderen van de z.g. zes filosofische systemen van de y o g a ). Men moet filosofische discussies niet uit de weg gaan en niet denken dat stilte het panacée tegen de duivel is. Alleen een aktieve dienstbare geest is dat.

C a i t a n y a-v a i s h n a v a ' s stellen de gelukzaligheid niet als doel, maar de dienstbaarheid daaraan wel. Ze zijn niet uit op het bouwen van tempels of kloosters, maar accepteren het ontstaan ervan wel in laatste instantie. Hun primaire doelstelling is de liefde van K r i s h n a zo dicht mogelijk bij de mensen thuis te brengen door boeken te verspreiden, lezingen te organiseren, gewijd voedsel uit te delen (p r a s â d a ), en door samen te zingen thuis en op straat. Toen S r i l a P r a b h u p â d a in 1966 de beweging voor het K r i s h n a-bewustzijn oprichtte fomuleerde hij de doelstellingen als volgt:

1. Het stelselmatig overdragen van geestelijke kennis onder brede lagen van de bevolking en het onderrichten van alle mensen in de technieken van het geestelijk leven met als doel de aantasting van de levenswaarden tegen te gaan en tot werkelijke eenheid en vrede in de wereld te komen.
2. Het uitdragen van het
K r i s h n a-bewustzijn zoals uiteengezet wordt in de Bhagavad Gîtâ en het Srîmad Bhâgavatam.
3. Het samenbrengen van de leden van de gemeenschap om hen dichter bij
K r i s h n a, het Opperwezen te brengen, waardoor zowel bij de toegewijden als bij de rest van de mensheid het bewustzijn wordt ontwikkeld dat elke ziel een volkomen deeltje van God of K r i s h n a is.
4. Het voorgaan in en aanmoedigen van
s a n k i r t a n, het gemeenschappelijk chanten van de heilige namen van God, zoals aanbevolen in het onderricht van S r i C a i t a n y a M a h â p r a b h u.
5. Het vestigen voor de leden en alle andere mensen van een heilige plaats, gewijd aan het transcendentale spel en vermaak van de Allerhoogste Godspersoon
K r i s h n a.
6. Het samenbrengen van de leden ten einde een eenvoudigere en natuurlijkere levenswijze te propageren.
7. Het uitgeven en verspreiden van tijdschriften, boeken en andere publicaties met als doel bovenstaande doelstellingen te verwezenlijken.

Het gaat uiteindelijk om deze praktijk in de b h a k t i. Dit is de uiteindelijke regulatie waar het om gaat met inbegrip van allerlei feestdagen en vastendagen.

Wat betreft de moderne tijd vertegenwoordigt de b h a k t i de onthechting en de traditie van het respekt ervoor. Aangaande het tijdbewustzijn zelf van de moderne mens komt de beteugeling die K r i s h n a in dit vers aan de orde stelt dus neer op zoeken naar - de traditie van - een natuurlijk ritme in onthechting van (door) uurwerken. De Eeuwige Ware Tijd, ook bekend als de cosmische tijd wordt in de b h a k t i K r i s h n a - S i s u m â r a genoemd en is volgens S w a m i P r a b h u p â d a in het K r i s h n a-boek (S.B. 10e canto) schrijvende over het respekt van Heer Shiva voor K r i s h n a, het belangrijkste element van de schepping (blz. 467: het gebed van de Sivajvara). In het S r î m a d B h â g a v a t a m (4.11.20) staat:

'De Allerhoogste Godspersoon die in de materiële wereld aanwezig is als de eeuwige tijd, is neutraal tegenover iedereen. Niemand is Zijn bondgenoot en niemand is Zijn vijand. In het rijk van het tijdselement geniet of lijdt iedereen door de gevolgen van zijn eigen baatzuchtige activiteiten of k a r m a. Zoals de wind kleine stofdeeltjes doet opwaaien, geniet of lijdt iedereen in het materiële leven overeenkomstig zijn eigen k a r m a '

K r i s h n a Zelf zegt:

" Ik ben de tijd, de vernietiger der werelden, en Ik ben gekomen om alle mensen in de strijd te brengen. Met uitzondering van jullie (de P â n d a v a's) zullen alle hier aanwezige soldaten van beider partijen worden gedood."

'Kâlo'smi': Ik ben de tijd (B.G. 11: 32), 'kâlah kalayatâm aham', van de onderwerpers ben Ik de tijd (B.G. 10: 30) en 'aham evâksayah kalo', ook ben Ik de onuitputtelijke (eeuwige) tijd (B.G. 10: 33) wordt doorgaans opgevat en gevreesd, ook psychologisch in onze verdringing, als uitdrukking van K r i s h n a als de vernietiger en onderwerper en zo staat het ook beschreven in het S r î m a d B h â g a v a t a m bij vrijwel iedere belangrijke filosofische uiteenzetting (en in canto 3 hfstk 11 in het bijzonder). Bij het ontploffen van de eerste atoombom citeerde de verantwoordelijke geleerde vers 11: 32 uit de G î t â, en zo moest de mensheid met allen in de strijd van twee wereldoorlogen, K r i s h n a in de vorm van de moderne (electromagnetische atoom-) Tijd leren kennen. Natuurlijk is de Tijd in zijn regelmaat van herhalingen in een dynamisch tempo ook vormend (zoals b.v. geluidstrillingen zand op een staalplaat in een bepaalde vorm rangschikken) en door conditionering behoudend (de afwisseling der seizoenen en lichtdagen tegenover de nachten b.v. houdt de natuur in evenwicht zoals een lichaam door haar ademhaling wordt behouden) en is in die zin dus waarlijk de Heer in zijn drie aspekten. Dit tezamen komt in de b h a k t i dus neer op het vormen van een evenwicht - in de geaardheid van K r i s h n a als behouder: de goedheid - van een tijdsrespekt dat niet op induktie (a r o h a of opstijging) berust. D.w.z.: er is geen algemene (gegeneraliseerde) aanduiding voor een objectief tijdfenomeen (induktievrij: K r i s h n a is onze enige noemer).

De hypnose van het tijdsysteem doorbreken is geen eenvoudige zaak, temeer daar klokken door de (europese) geestelijkheid zelf zijn ontwikkeld. In feite draagt men de last van het tekort schietende, eenzijdig alleen op de dode induktieve regelmaat gevalideerde en van de dynamische natuur afwijkende uurwerk zoals Jezus zijn kruis droeg. Hoe de wederopstanding uit onze culturele kruisdood in dat opzicht eruit moet zien was in de twintigste eeuw de meeste kloosterorden nog niet duidelijk. De paus deed er geen uitspraken over. De wereldse politiek heeft er niet genoeg inzicht voor gehad en de electrotechnisch ingenieurs waren onvoldoende gemotiveerd om met tussenoplossingen aan te komen en hadden geen idee van wat een induktievrije tijdaanduiding moest zijn. Die bouwen wellicht het liefst meteen de ideale tijdmachine: een vliegende schotel om naar een hogere planeet te vertrekken. K r i s h n a behartigt het belang van de onthechting van materiële bepalingen, dus ook het belang van het loslaten van tijdschalen en klokken. Het verlangen om overal de klok te verzetten waar de daglengte nogal snel wisselt en het opvalt dat de klok niet dynamisch is, is zo uiteindelijk een verlangen naar K r i s h n a- S i s u m â r a: de veranderlijkheid van de tijd zelf die eeuwig is en iedereen onderwerpend overal een einde aan maakt (behalve aan de b h a k t i). Spontane b h a k t i in de zin van alleen maar werken met grove dagindelingen is in de ISKCON-tempels vrijwel onbekend geweest. Dit was een probleem vooral met mensen die afgeknapt op het 'systeem' (de standaardtijd der politici) er geen afspraken meer mee kunnen maken zodat alleen nog maar de spontaniteit mogelijk is. Veel van de slechte, d.w.z. 'sektarische', naam van o.a. de Hare K r i s h n a's is af te leiden uit de klokkengekte; het gevolg van een (fascistoïde) u p a - d h a r m i s c h e diktatuur van onmogelijk strakke dagschema's die niets dan kommer, kwel en induktieve waanzin vertegenwoordigen. Iets gebruiken in K r i s h n a's dienst moet natuurlijk betekenen dat men niet blindelings materialistische bepalingen volgt en men K r i s h n a het korset van de moderne verwrongenheid probeert aan te meten. Het systeem van de standaardtijd kan men zien als een grote induktieve mangel die ieder klein beetje liefde uit de extatische eenheid van een in een natuurlijk ritme levende natuur knijpt. De K r i s h n a's moesten dit kruis dragen om op dat gebied in y a j n a bewustzijn te kunnen ontwikkelen... het zou beter moeten.

Onder de talrijke passages in het S r î m a d B h â g a v a t a m die het onderwerp Tijd behandelen, op verzoek van koning P a r i k c h i t voor wie het B h â g a v a t a m wordt voorgedragen (zie S.B. 2.8: 12 & 13), is die van de S i s u m â r a - m a n t r a de belangrijkste:

etad u haiva bhagavato vishnoh
sarva-devatâmayam rûpam aharahah
sandhyâyâm prayato vâgyato
niriksamâna upatistheta

namo jyotir-lokâya
kâlâyanânimisâm pataye
mahâ-purusâyâbhidhimahîti '

Mijn beste koning, het lichaam van Sisumâra, als zodanig beschreven, moet worden beschouwd als de uiterlijke vorm van Heer Vishnu, de Hoogste Persoonlijkheid God's. 's Morgens, 's middags en 's avonds behoort men in stilte de vorm van de Heer als Sisumâra-cakra te observeren en Hem met deze mantra te aanbidden:

" O Heer die de vorm van de tijd heeft aangenomen ! O rustplaats van al de planeten die bewegen in verschillende omloopbanen ! O meester van de halfgoden, o Hoogste Persoon. Ik biedt U mijn respektvolle eerbetuigingen en mediteer op U." (S.B. 5.23: 8).

Zoals de sterren (Sanskriet: loka; plaats, leefwereld, planeet, ster) rondom de poolster (eigenlijk: het centrum van de melkweg) draaien wordt het vergeleken met een c a k r a: een groot wiel of een grote machine lijkend op de vorm van een S i s u m â r a (een dolfijn) in het water. Ze wordt somtijds beschouwd als een incarnatie van K r i s h n a, V â s u d e v a. Grote y o g i 's mediteren op V â s u d e v a in deze vorm omdat ze werkelijk zichtbaar is ( S.B. 5.23: 4 ).

Als v a i s h n a v a 's op de tijd gaan mediteren doen ze het met deze m a n t r a hetgeen men volgens Srila Vishvanâtha Cakravarti Thâkura (zie m a n g a l a â r a t i) drie maal daags behoort te doen 'als men altijd vrij wil zijn van alle zondige reakties'. Het idee is dat als men niet in harmonie is met K r i s h n a - S i s u m â r a men tegen K r i s h n a ingaat en dus nooit s t h i t a p r a j n a of stabiliteit en evenwicht in wijsheid kan bereiken. Dit betreft het belang van realisatie op het b r a h m a n -nivo. Realisatie van harmonie op dit nivo is dan voorwaarde voor het stand houden op hogere nivo's van realisatie. Zoals het ook een grote zonde is het sexuele te bezoedelen door misbruik is het ook zonde zonder weerga om de Tijd die K r i s h n a Zelf is te verwringen en lustig te misbruiken voor het huldigen en manipuleren van het onvermogen het beter te doen (zie ook het boek Daniel van de Bijbel: Daniëls droom 7:25 ).

Praktisch gesproken, K r i s h n a spreekt zich in de G î t â uit voor een praktische aanpak, zijn er drie oplossingen voor het tijdprobleem: óf men accepteert de burgerlijke tijdregeling en begint met de zomertijd een uur later met een tolerantie op stiptheid van een kwartier vroeger of later, óf men zet de klok op de gemiddelde plaatselijke tijd, met een stiptheidstolerantie van een kwartier, óf men corrigeert (valideert) de klok iedere zoveel dagen met een tabel precies naar de dynamiek van de zon. Die dynamiek min bijna vier minuten per dag is de totale draaïng van de S i s u m â r a - c a k ra van zon en sterrenhemel en een klok ingericht naar die gecorrigeerde sterrentijd zou induktievrij kunnen worden genoemd omdat als er na iedere p a k s a h (14 dagen) er een 'zondag' is waarop de zon bijna één uur verder (op een sterrentijd-schaal) op z'n hoogste punt staat, er per jaar 24 p a n c a - d a s a 's moeten zijn, perioden van 15 dagen die onregelmatig zijn met, behalve in een schrikkeljaar, 5 panca-dasa-paksah's die één dag langer duren, zodat de middag dan weer bijna vier minuten later valt (vergelijk S.B. 3.11: 11). Ook langs iedere lengtegraad is de Sisumâra-tijd of sterrentijd anders bij afwezigheid van tijdzones. Induktie op de lengtegraad zelf kan men ondervangen door de daglengte te respekteren met speciaal respekt voor de opkomende en ondergaande zon, een traditie in het hindoeïsme. De (materiëel niet-S i s u m a r -conditionerende) induktie op de herhaling van de tijdaanduiding na één jaar wordt voorkomen door het feit dat de tijdvereffening, de afwijking van de gemiddelde tijd, per jaar subtiel één uur en in één eeuw vier dagen in fase verschuift en daarnaast op grove wijze door een schrikkeljaar ook nog eens met vier minuten wordt doorbroken. De klok valideren op een andere ster dan de zon is niet vrij van induktie omdat de dynamiek t.o.v. dat hemellichaam vrijwel dood (koud) is en men dan materiëel gekonditioneerd raakt op de generalisatie van de aanduiding van die herhaling. (het B h a g a v a t a m schrijft het tropisch jaar voor op de zon en de seizoenen georienteerd en niet een maan- of sterrenjaar). Iets waarnemen is mogelijk door de dynamische relatie met het object, zonder die dynamiek verliezen we het bewustzijn ervan. Om die reden bewegen onze ogen b.v. voortdurend heen en weer om levenloze objecten te kunnen blijven waarnemen. Onze aktieve geest is ook de uitdrukking van die dynamische relatie. Daarom zegt K r i s h n a: jyotsâm ravir amsumân, 'Ik ben van alle lichtbronnen de stralende zon' (B.G. 10: 21). K r i s h n a is M u k u n d a: Hij die vrij maakt. Een tijd vrij van induktie is een tijd vrij van fixatie (een fixatie zoals b.v. het gemiddelde van de ongecorrigeerde sterrentijd of de plaatselijke z.g. Amsterdamse tijd van voor de oorlog.); K r i s h n a-S i s u m â r is overal hetzelfde maar wordt iedere dag anders aangeduid. K r i s h n a -S i s u m â r is ekatvena prthaktvena bahudhâ: eenheid in de verscheidenheid van de dualiteit (B.G. 9: 15, vergel. C a i t a n y a's a c i n t h y a b h e d â b h e d a t a t t v a) Met de op de zon (=K r i s h n a) gevalideerde sterrentijd kan men voor de hele wereld op een kalender aangeven op welke punt van de dag op een S i s u m â r a-klok de zon op zijn hoogste punt staat zodat men daar zijn dagschema naar kan inrichten. Dit was met zonetijdregelingen vanwege de induktie onmogelik. Met ware-tijd-klokken en plaatselijke (gemiddelde) tijden is dit ook mogelijk maar dan is er nog wel de induktie van gefixeerde aanduidingen.

De klok helemaal vergeten om S r i l a P r a b h u p â d a 's opmerking te respekteren dat voor de loutering van de yoga de dwangmatigheid (induktie?) van naam en aanduiding moet worden opgegeven (S.B., bet.verkl. 2.6: 3), is natuurlijk het beste, levend naar grove dagindelingen van heel vroeg, vroeg, voor in de ochtend, laat in de ochtend enz. Wil men praktisch werkend in K r i s h n a's dienst een klok gebruiken, dan moet men serieus de bovengenoemde mogelijkheden overwegen. Ieder alternatief heeft zijn voor- en nadelen. Als men een alternatief gebruik van de klok onpraktisch vindt, moet men bedenken wat het verschil is tussen praktische en pragmatische oplossingen. Pragmatisme is geen v a i s h n a v a doelstelling en is naar S r i l a P r a b h u p â d a 's afkeer van -ismen in het algemeen als ongewenst te achten. Men kan met een kaars e.d. ook zes uur voor de slaap afmeten zonder ook maar één klok te respekteren. Een ontwikkelen van bewustzijn op dit punt heeft de prioriteit. Degenen die niet inzien wat het probleem is kunnen in hun staat van onwetendheid t.v. gaan kijken en zo ontdekken hoe laat het is met de induktieve verbeelding van de standaardtijd. Volgens K r i s h n a, in dit vers, kan men door regulatie van de lust (der verbeelding) deze bedwingen (p a r a m p a r â vertaald: doden).

Wat betreft het evenwicht persoonlijk/onpersoonlijk is het belangrijk te beseffen dat hoewel meditatie op het onpersoonlijk aspekt geaccepteerd wordt in de geschriften het gericht zijn op de Persoon K r i s h n a uiteindelijk de bedoeling is (zie b.v. betekenis S.B. 2.9: 33).

 

3.42 De zinnen zijn boven de levenloze stof verheven; hoger dan de zinnen is de geest; hoger dan de geest is het verstand; en hoger nog dan het verstand is zij (de ziel).

T o e l i c h t i n g

Het woord voor hoger dat K r i s h n a gebruikt is param. Para heeft in het nederlands meerdere betekenissen. Het betekent overstijgen, geestelijkheid, transcendentie, maar ook fout, achterdocht en begoocheling. S w a m i P r a b h u p â d a stelt dat het erom gaat de dingen te zien zoals ze zijn. In de westerse wetenschap heet dat objectief bewustzijn en geldt algemeen als dogma voor alle wetenschappen. Wat we zien en wat we denken, moet met elkaar overeenkomen. Zo niet, dan zijn we in staat van begoocheling. Het door de p a r a m p a r â voorgestane deductieve denken verschilt niet wezenlijk van dezelfde voorkeur in de materialistische wetenschap. Empirische kennis, kennis verworven door experiment en levenservaring in het algemeen is van doorslaggevend belang. Met name kontroleerbaarheid van deze kennis wordt als bewijs van haar juistheid beschouwd.

Nu is het criterium van de kontroleerbaarheid niet absoluut houdbaar. In de moderne natuurkunde realiseerde men zich dat het een kwestie is van hoe je het bekijkt of licht b.v. een deeltje of een golf is. Het hangt dus af van het instrument van waarneming, ookwel het denkmodel of paradigma genoemd, wat men bewijst. Voor de y o g a is dit instrument het zintuiglijk apparaat, het lichaam, de goddelijke vorm waarvan K r i s h n a de meest excellente Beheerser en Genieter in transcendentie is. Met een standaardklok (desnoods werkend met atoomprecisie) bevestigt men het idee van de standaardmens als een wezen vol onzekerheid, onbepaaldheid, bloot staande aan de niet te voorspellen invloed van de buitenwereld. Hierop zou de uitoefening van de vrije wil de enige oplossing zijn. In het materialistisch denken is men zo altijd veroordeeld tot materiële aktiviteit zonder een wezenlijke zin. Dit wereldbeeld noemt men ook wel nihilistisch (leeg) omdat daarin God niets is. Nihilisme is zo bezien een vorm van schizoïdie die dus samenhangt met de gespletenheid van plaats en tijd: het levend wezen is door het aanhangen van het denkmodel van de standaardtijd afgesplitst geraakt van het Volkomen Geheel dat bestaat uit Isvara (de Heer), Prakriti (de materiële natuur), Kâla (de Tijd), de jiva's (levende zielen), en karma (aktiviteit). Van deze vijf is karma, in de zin van baatzuchtig werken, niet eeuwig (inl. B.G. xxxii). Door afsplitsing van K r i s h n a - S i s u m â r a raakt het levend wezen, met deze erfzonde in disharmonie en ziet zowel in de geestelijke als in de materiële wereld tegenstellingen die in feite complementair werkende gehelen zijn. Zonder K r i s h n a zijn we in m â y â. Het is met de standaardtijd dus zaak in de s â d h a n a de relatie met het Volkomen Geheel te herstellen en in te zien dat alles aan haar eeuwigheid is onderworpen. De materialistische stelling dat het leven een zinloze gedrevenheid is, is te herkennen aan het tijdelijk karakter van het begrip k a r m a . Alle materiële aktiviteiten, zoals politiek/economisch bepaalde tijdsystemen die tegen de natuur ingaan, zijn van een beperkte levensduur en inderdaad zinloos zonder het begrip ziel. In dit vers legt K r i s h n a uit dat we de kwestie van de zin van het Geheel nooit kunnen oplossen zonder de ziel als para, hoger te herkennen en niet als een stoornis in het objectief bewustzijn aan te merken.

De materie heeft zonder het begrip leven geen zin. Daarom is er altijd in intelligente beschouwingen, ook in die van de meeste filosofen, sprake van inruiming voor de instantie van het bewustzijn, de ziel, het zelf, de getuige of God. Deze begrippen horen bij wat de p a r a m p a r â dus het Volkomen Geheel noemt dat onder bestuur van I s v a r a de individuele j i v a 's zin verleent als p r a k r i t i in aktie (belichaamden) gerelateerd aan de Eeuwige Tijd K â l a . De materiële aktiviteit, het k a r m a is zoals gezegd niet eeuwig, hoewel de opererende ziel dat wel is. Een ziel begint en eindigt zijn aktiviteiten in de materiële wereld door met het verstand de geest te sturen die het zintuigelijke richting geeft. Er is dus steeds sprake van simultane aktiviteit en inaktiviteit van de ziel. Afgezien van haar relatie met I s v a r a wordt deze stille getuige in het lichaam de hoogste positie genoemd in dit vers. Hoog wil dan zeggen, dichter bij datgene wat kontrole uitoefent, organisatie heeft. Ontkent men dit hiërarchisch principe dan vervalt men in theoriën van vernietiging en chaos waarin de machtsvraag, de vraag wie er nou eigenlijk kontrole uitoefent, steeds weer leidt tot verkeerde conclusies en dus ook verkeerde akties. Deze verkeerde akties noemt K r i s h n a v i k a r m a. K r i s h n a gaat hier later verder op in (4: 17).

De materiële wetenschap concludeerde dat als we de kontroleerbaarheid niet als criterium voor de waarheid kunnen handhaven, we dan maar de weerlegbaarheid moeten aanvaarden. Zolang we nee kunnen zeggen is de vrije wil gered. Natuurlijk is dit geen oplossing voor het probleem van het deductieve denken dat tot ongestoord bewustzijn van de objectieve wereld moet komen. Aanname van de hiërarchische aard van het Volkomen Geheel moet voorkomen dat we zielloos vervallen in de strijd der tegenstellingen van het geïsoleerde ego-bewustzijn. Gestoordheid in het objectief bewustzijn, m â y â, is niets anders dan een gebrek aan concentratie, verzonkenheid, s a m â d h i, op I s v a r a, K r i s h n a, de Hoogste Bestuurder waarbij ook het onpersoonlijk B r a h m a n-aspekt is inbegrepen. Omdat concentratie op al het overige, dat als (kwantitatief) onvolkomen deelaspekt onbevredigend is, van voorbijgaande aard is, heet het in de b h a k t i dat alleen toegewijde dienst aan Hem een uitweg kan bieden aan het wezenlijk probleem van begoocheling door de bepaaldheid der materiële wereld. Een ego is een ziel als het zelf zich in relatie tot de bron van het ware geluk realiseert. Dit Ware Zelf van eeuwigheid, geluk en bewustzijn kennen we als de Superziel. Dit inzicht vloeit automatisch voort uit de realisatie van de lagere hiërarchie. Snappen we eenmaal dat zintuigen een hogere vorm van organisatie vormen dan datgene wat wordt waargenomen: de door de tijd bewogen levenloze stof, dan is de konklusie dat de geest die daarmee begaan is, (bestuurd door het ideaal van de intelligentie die de ervaring richting geeft) zijn orde (rust) moet vinden in de superstructuur van de ziel: Isvara of K r i s h n a Zelf, onvermijdelijk.

De Allerhoogste Filosofie concludeert daarom dat niet kontroleerbaarheid of weerlegbaarheid het uiteindelijk criterium voor de waarheid is in antwoord op de vraag hoe te komen tot een ongestoord objectief bewustzijn; het enige juiste criterium voor waarheid (gezondheid) is zelfverwerkelijking. Als de natuurlijke orde van de zelfrealisatie van de ziel het bewijs vormt van de aan een Persoonlijke Goddelijkheid gebonden hiërarchie ervan, wordt het duidelijk dat het uiteindelijk gaat om de verwerkelijking van de relatie van dienstbaarheid aan het Ware, Ideale, Zelf van de Allerhoogste Bestuurder, K r i s h n a. (vergelijk S.B. 2.9: 33 waarin K r i s h n a duidelijk maakt, aham evâsam evâgre, aan de gehele stoffelijke schepping vooraf te gaan). S r i l a B h a k t i v i n o d a T h â k u r bezingt in zijn zelfverwerkelijking in de volgende b h a j a n het verlangen naar het ongestoorde mâyâvrije K r i s h n a -bewustzijn waarin de geest gewoonweg gek is van K r i s h n a en niets anders meer wil. Wanneer zal deze dag de mijne zijn?

 

 

 

 

 

KABE HA'BE BOLO

 

(refr.) kabe ha'be bolo se-dina âmâr (G F Dm C Am)

(refr.) Wanneer zal die dag de mijne zijn,

kabe ha'be bolo se-dina âmâr (G I FIDm GII C)

 

(1)

(âmâr) aparâdha ghuci', suddha nâme ruci, (Dm AmIIDm C)

zonder overtreding, de smaak toenemend,

krpâ-bale ha'be hrdoye sancâr ( G I Dm AmIIGII)

 wanneer schijnt Uw genade in mijn hart?

(2)

trnâdhika hîna, kabe nije mâni', (Dm AmII Dm C)

Lager dan een grasspriet, toleranter dan een boom,

sahisnutâ-guna hrdoyete âni' (G IDm AmIIGII)

wanneer bereikt mijn geest deze kwaliteit?

sakale mânada, âpani amânî, (Dm AmIIDm C)

Allen respekterend, geen eer verwachtend,

ho'ye âswâdibo nâma-rasa-sâr (G I Dm AmIIGII)

nectar subliem proevend van de naam.

(3)

dhana jana âra, kobitâ-sundarî (Dm AmII Dm C)

weelde of volgelingen, vrouwlijke schoonheid,

bolibo nâ câhi deho-sukha-kari (G IDm AmII GII)

ik geef er niet om of om enig comfort.

janme-janme dâo, ohe gaurahari! (DmAmII Dm C)

Geef me leven na leven, oh Heer C a i t a n y a,

ahaitukî bhakti carane tomâr (G IDm AmII GII)

grond'loze toewijding aan uw lotusvoeten.

(4)

(kabe) korite srî-krsna- nâma uccârana, (Dm AmII Dm C)

Uitend K r i s h n a K r i s h n a, met verstikte stem,

pulakita deho gadgada bacana (G I Dm AmII GII)

met het lichaam daarbij huiverend.

baibarnya-bepathu ha'be sanghatana, (Dm AmII Dm C)

Wanneer zal ik trillen, bleek wegtrekken,

nirantara netre ba'be asru-dhâr (G I Dm AmII G II)

stromen tranen wellend in mijn ogen?

(5)

kabe navadwîpe, suradhunî-tate, (Dm AmII Dm C)

In Navadvipa, aan de Gangesoever,

IIgaura-nityânanda boli' niskapate (G I Dm AmII G)

Gaura-Nitai roepend; overgegeven.

nâciyâ gâiyâ, berâibo chute, (Dm AmII Dm C)

Dansend, zingend, rennend, overal naar toe

bâtulera prâya châriyâ bicâr (G I Dm AmII G II )

wanneer wordt ik half-gek van geest?

(6)

kabe nityânanda, more kori' doyâ, (Dm AmII Dm C)

Wanneer zal Heer Nitai mij genadig zijn?

chârâibe mora visayera mâyâ (G I Dm AmII GII)

en verwerp ik de wereld van illusie?

diyâ more nija- caranera châyâ, (Dm AmII Dm C)

Schenk me de schaduw van uw lotusvoeten,

nâmera hâtete dibe adhikâr (G I Dm AmII GII)

laat het recht de naam te preken de mijne zijn.

(7)

kinibo, lutibo, hari-nâma-rasa, (Dm AmII Dm C )

Ik zal niets schuwen, voor de nectar van de naam,

nâma rase mâti' hoibo bibasa (G I Dm AmII GII)

het effect ervan zal mij versteld doen staan.

rasera rasika- caranera parasa, (Dm AmII Dm C)

O genieter van de naam, wanneer zal'k ze beroeren,

koriyâ mojibo rase anibâr (G I Dm AmII GII)

Uw lotusvoeten tot het eind der tijden?

(8)

kabe jîbe doyâ, hoibe udoya, (DmAmIIDm C)

Wanneer voor alle zielen, verschijnt genegenheid,

nija-sukha bhuli' sudina-hrdoya (G I Dm AmII GII)

met een hart vrij van zelfmedelijden?

bhakativinoda, koriyâ-binoya, (DmAmIIDm C)

Bhaktivinod bidt, 'Ik zal eraan beginnen,

srî-âjnâ-tahala koribe pracâr (G I Dm AmII GII )

Uw sublieme opdracht te gaan prediken'.

 

Melodie:

 

Audiofile 

Akkoorden

 

 

 

 

next