Lopende
vertaling hoofdstuk 3: vers 3.2 - 3.7 (2)
Je brengt mijn intelligentie zeker in de war met je
dubbelzinnige woorden, wees er daarom alsjeblieft zeker
van me van enkel één ervan te vertellen
zodat ik er echt mijn voordeel mee kan
doen'.(3)
De Allerhoogste Heer zei: 'In deze wereld zijn er twee
soorten van geloof, zoals ik je voorheen heb verteld o
zondenloze, het is het zich verbinden in de kennis van de
analytische geest [om stabiliteit van de
intelligentie te bereiken] en de verbondenheid in
handelen [het verzaken van het verlangen naar de
vruchten] zoals gepraktizeerd door toegewijden
[de moedwil van de yoga].
(4)
Noch door het verzaken van arbeid bereikt een mens de
bevrijding noch zal hij slagen door het simpelweg afzien
van [de vruchten]. (5)
Voorzeker is niemand ook maar voor een moment zonder
handelen en zeker wordt iedereen onweerstaanbaar
aangetrokken door vruchtdragende arbeid [het
ondergaan van karma] overeenkomstig de kwaliteiten
voortkomend uit de natuurlijke geaardheden.
(6)
Een ieder die, in het beheersen van de zintuigen, in zijn
geest vasthoudt aan het denken over de zinsobjecten, is
een dwaze ziel die schijnheilig wordt genoemd.
(7)
Maar iemand die, de zinnen regulerend middels zijn geest,
o A
r j u n a,
een begin maakt met het verbinden van zijn zintuigen in
het werken zonder de gehechtheid van het verlangen naar
de vruchten [karma-yoga] - hij is verreweg de
betere. Vertaling:
Anand Aadhar Prabhu,
BHAGAVAD
GÎTÂ
de links leiden naar de versie van Prabhupâda
hieronder
met een commentaar van Aadhar.
3.2
Mijn verstand is door je dubbelzinnige opmerkingen van
streek. Zeg me daarom ondubbelzinnig wat het heilzaamst
voor me is. T o
e l i c h t i n g Zekerheid zoeken in
anderen, in enkel de kennis en in de onthechting houdt
dus niet de bevrijding in. Zijn deze zaken zonder dienst
aan K
r i s h n a,
dan kunnen we daar nooit duurzaam geluk mee realiseren.
Waar A
r j u n a last
van heeft is het idee van de dubbelzinnigheid. Hoewel
K
r i s h n a
ondubbelzinnig de eeuwige relatie van de ziel met hem uit
de doeken had gedaan: 'Nooit was er een tijd
waarin Ik niet bestond, noch jij, noch al deze vorsten,
noch zal in de toekomst ook maar één van
ons ophouden te bestaan. (2:
12), niettemin
was het A
r j u n a niet
duidelijk hoe hij deze relatie bevestigd moest zien. Hoe
moet ik te werk gaan om een werkelijk bevredigend
resultaat te kunnen verkrijgen, duurzaam geluk te kunnen
vinden. K
r i s h n a had
in het tweede hoofdstuk de toegewijde dienst aan Hem
steeds met de term b
u d d h i - y o g a
aangeduid, hetgeen A
r j u n a
opvatte als een roep om gezond verstand. Naar zijn eigen
idee was vechten echter onverstandig. Zijn idee van
dubbelzinnigheid heeft ook betrekking op zijn
onwetendheid over wat b
u d d h i - y o g a
inhoudt. In gewoon nederlands zou je kunnen zeggen:
theorie en praktijk moeten één zijn. Dat is
wat met werken terwille van het werk wordt bedoeld.
Dubbelzinnigheid is b.v. enerzijds om wet en orde roepen,
terwijl anderzijds chaos op normatief gebied wordt
gehandhaafd terwille van een vrijheid die men in feite
voor gebondenheid moet aanzien. De gebondenheid in
vrijheid waar K
r i s h n a op
uit is is het tegendeel. K
r i s h n a is
niet dubbelzinnig. Het z.g. democratisch handhaven van de
macht van het onbenul, zoals het bestuur van de criminele
Duryodhana genoemd kan worden is volgens K
r i s h n a de
misdaad. Dat de meerderheid van wat er in de wereld
regeert uit criminele waardevrije Duryodhanen kan
bestaan, wil nog niet zeggen dat dat zo moet blijven. Het
is de uitdaging die moet worden gezien als een
gelegenheid tot zelfverwerkelijking. Zo zit het spel van
K
r i s h n a in
elkaar. Een minderheid, zich bewust van de eeuwige
waarden en de persoonlijkheid van het Goddelijke, moet
het opnemen tegen een meerderheid van de z.g.
waardevrije, onpersoonlijke realisatie van het tijdelijk
belang dat de leer en het goede voorbeeld aan zijn laars
lapt. In concreto wil dit
zeggen dat het gehele maatschappelijke in naam van
K
r i s h n a de
strijd zal moeten strijden tussen toegewijd zijn en niet
toegewijd zijn. De uitkomst van deze strijd staat van te
voren al vast: het K
r i s h n a-bewuste
heeft het al gewonnen. K
r i s h n a: je
vijanden zijn reeds overwonnen (B.G.
11: 34). In een
koninkrijk als Nederland is het pleit ter wille van de
Goddelijkheid (van de reformatie) al beslist bij de
genade van de Kroon, ookal is het nog indirekte,
materialistische toewijding. Dat er nog vele
democratiën en republieken zijn die dat allemaal een
zorg zal wezen en zich liever verlustigen in de
machtsspelletjes van het tijdelijke beheersen, vormt dan
de uitdaging. De concrete invulling van wat
K
r i s h n a op
de eerste plaats voor het Koninkrijk zelf betekent en op
de tweede plaats voor een invloed op de internationale
politiek moet uitoefenen, is een vraag die gelijk staat
met die van A
r j u n a:
moeten we voor onszelf maar een beetje gelukkig met
K
r i s h n a
proberen te wezen of moeten we het in concrete
maatregelen vertalen waar we de wereld der republikeinse
democraten iets mee duidelijk kunnen maken. Het eerste is
misschien wel verstandig, maar zonder het tweede zou het
wel eens een illusie kunnen zijn. Er bestaat geen
vertrouwen, geloof, hoop en liefde, zonder de
verkondiging ervan. K
r i s h n a
zegt steeds weer door de hele B
h a g a v a d G î t
â heen:
A
r j u n a je
zult en je moet strijd leveren. Er is geen misverstand
over mogelijk. 3:3
De
Allerhoogste zei: O zondeloze A
r j u n a,
ik heb je al uitgelegd dat er twee soorten mensen zijn
die het Zelf trachten te verwerkelijken. Sommigen zijn
geneigd het proefondervindelijk en wijsgerig bespiegelend
te benaderen, anderen zoeken het door toegewijde arbeid.
T o
e l i c h t i n g In dit belangrijke vers
noemt K
r i s h n a de
twee basis- elementen van de toegewijde dienst in
één adem: filosofie en religie. Ons
maatschappelijk bestel is niet denkbaar zonder de
instituten van onderwijs en prediking die tesamen de
intelligentie bevorderen die een rechtgeaard bestuur
mogelijk maakt. Het is bij dit vers dat S
w a m i P r a b h u p â d
a opmerkt:
'religie zonder filosofie is sentiment of soms fanatisme,
terwijl filosofie zonder religie louter getheoretiseer
is.' Het zijn twee y o g a 's die van elkaar afhankelijk
zijn en tesamen de integriteit van de toegewijde dienst
aan K
r i s h n a
vormen. Het is ISKCON- m
a t h die
wereldcongressen organiseert waar bekende wetenschappers
en religieuzen als de Dalai Lama confereren over de
belangen van een gezamenlijke integriteit. ISKCON ziet
zichzelf niet echt als een religie, noch als een
filosofenclubje, ze zien zichzelf voor wat ze zijn: een
gemeenschap voor het bevorderen en bekrachtigen van
K
r i s h n a-bewustzijn
op een internationale schaal. Hun openheid naar andere
gelovigen die bij hen aan het woord komen en
wetenschappers die vrij mogen rationaliseren ter wille
van - vormt op zich een weerlegging van de achterdochtige
en onwetende materialistische verwijten van goddelozen
die beweren dat de op duizenden jaren oude tradities
gegrondvestte cultuur der v
a i s h n a v a 's
sektarisch zou zijn. Dit soort uitspraken doet het ergste
vermoeden wat betreft het studievermogen en de projectie
van de benepen politieke filosofie die dergelijke lieden
zich menen te kunnen veroorloven. Laat vooral duidelijk
zijn dat mensen die onder invloed van m
â y â
verkeren niet helemaal serieus moeten worden genomen.
Haat en kwaad vermomd als lafheid, doofheid en
vooroordeel vernietigt uiteindelijk zichzelf in
onwaarheid en chaos. K
r i s h n a is
geinteresseerd in oprechte waarheidlievende
zelfverwerkelijking, of het nu
filosofisch-wetenschappelijk of religieus van aard is
maakt geen verschil, de goede wil om tesamen de strijd
tegen de begoocheling op te vatten geeft de
doorslag. 3.4
Louter door
zich van werken te onthouden kan men zich niet vrijwaren
van de terugslagen ervan, noch kan men door verzaking tot
volmaaktheid komen. T o
e l i c h t i n g Niet werken voor de
wereld betekent werken voor de religiositeit,
vervolmaking door verzaking kan alleen door het
niet-verzaken van meer belangrijke zaken. De illusie dat
religieuzen niet zouden werken en dat verzaken van
genietingen niet samen zou gaan met een hogere smaak is
wat men de illusie van de werkeloosheid zou kunnen
noemen. Deze illusie, zo zorgvuldig door de democratische
onwetendheid in stand gehouden terwille van het
baatzuchtig argument, bezorgt vele mensen nachtmerries.
K
r i s h n a
legt hier duidelijk uit dat niet werken betekent dat men
moet werken om de terugslagen van zijn daden (in het
verleden) ongedaan te maken en dat verzaking nooit kan
bevredigen zonder de volmaaktheid van God als Persoon, te
beijveren. Zo kan werkeloosheid niet bestaan; er is
alleen een overgang van de ene soort werk naar de andere.
Als de samenleving zich deze overgang niet zou gunnen,
zou rechtgeaarde zelfverwerkelijking op een burgeroorlog
uitlopen. Het eindeloos vechten tegen de werkeloosheid
die niet bestaat doet bij politici vermoeden dat dezen
met dit angstbeeld voor ogen zich niet helemaal bewust
zijn van het feit dat hun eigen heimelijk verlangen naar
de 'eeuwige vakantie' van de sociaal zekeren gebaseerd is
op de illusie van het escapisme dat nog niet beseft hoe
zwaar geestelijke arbeid, vooral in het bittere begin,
kan wegen. Dergelijke politici verwijzen we dan ook
gaarne naar de psycholoog (K
r i s h n a: de
Hoogste Psycholoog God's) vanwege hun angst voor de
zelfconfrontatie van de sociaal gezekerde. Het
taalgebruik van hun verdringingen moet binnen de perken
blijven. Hun neiging de stok in het hoenderhok te gooien
moet therapeutisch worden omgeturnd naar meer
rechtszinnige vormen van zelfverwerkelijking. In de spirituele hoek
heeft men de neiging het politiek bestel en al zijn
deelnemers te hekelen. S
w a m i P r a b h u â d
a oppert dat
republieken mensen minder gelukkig maken dan
koninkrijken, omdat een duurzaam (koninklijk) bestuur
alleen mogelijk is als het door God bekrachtigd is. De
moeilijkheden die de europese adel heeft om stand te
houden moeten dan ook worden toegeschreven aan het gebrek
aan ontwikkeling op het spiritueel vlak. De
spiritualiteit is de bondgenoot van de adel.
Zelfverwerkelijking is altijd de opdracht van de adel
geweest. Het aanvaarden van leiding op spiritueel gebied
is het probleem. Dit is geen modern probleem, er zijn
altijd vorsten geweest die met de geestelijkheid in
conflikt het veld moesten ruimen. Ook de vedische
literatuur is ermee doorspekt. Zo was er eens een koning
genaamd Vena die dacht dat hijzelf het doel van alle
offerhandelingen was, hij werd hiervoor door de
geestelijkheid vervloekt en viel van zijn troon. Het land
verviel daarop in chaos, omdat het zonder een koning niet
kon leven (S.B.
4: 13). Het
feit dat men democratisch een gebrek aan overeenstemming
tussen geestelijkheid en de adel kan overbruggen wil nog
niet zeggen dat het instituut adel op zich niet zou
deugen. Gegeven een zekere bijscholing in religieuze
waarden is een rechtgeaard adellijk bestuur zeer wel
mogelijk. Dat het in K
a l i - y u g a
moeilijk is een zedelijk voorbeeld te vormen is
duidelijk. De sankties zijn ook niet gering als het niet
wil lukken. Er is een speciale
a v a t â r a
van K
r i s h n a
bekend, Heer Parasurâma, die uit woede over de
onrechtgeaarheid der edellieden zich tot doel gesteld had
alle edelen uit de wereld te helpen, hetgeen Hij ook
volbracht. Hij wordt op plaatjes afgebeeld met een grote
bijl. Het gemak waarmee men de adel in de achttiende eeuw
of democratisch gekozen presidenten in republieken in de
twintigste eeuw om het leven bracht doet hieraan denken.
Wil men verantwoordelijkheid dragen, dan valt er met
K
r i s h n a
niet te spotten. Daarom ziet men overgave aan Hem dan ook
als de enige oplossing voor de problemen van de moderne
tijd (k
a l i - y u g a;
zie ook 2:41). 3.5
Alle mensen zijn gedwongen hulpeloos te handelen
overeenkomstig de drangen die voortkomen uit hun
materiële natuur; daarom kan niemand zich ervan
weerhouden iets te doen, zelfs geen ogenblik.
T o
e l i c h t i n g K
r i s h na
maakt A
r j u n a
duidelijk dat de dwang die hij ervaart om tot vechten
over te gaan voortkomt uit de verplichtingen die het
materieel bestaan met zich meebrengt. Zolang we
belichaamd zijn in de materiële wereld zijn we tot
handelen verplicht. Niet werken is niet mogelijk,
iedereen heeft materiële verplichtingen. Er zijn twee posities:
die van de k
a r m i en die
van de j
n a n i, de
één is met baatzuchtige handelingen bezig
en probeert zijn onvrede met zinsbevredigende bezigheden
op te heffen. De andere positie is die van degene die
steeds maar in de kennis duikt, maar niet tot aktie kan
komen; men theoretiseert maar raakt uiteindelijk als een
droge boekenwurm van zijn medemensen vervreemd. De
k
a r m i is
degene die voor het resultaat werkt en alsmaar naar meer
verlangt, meer salaris, meer voorrechten, meer auto's,
huizen, boten, luxe etc. De beide posities van de
materiëel geconditioneerde mens kenmerken zich door
aktiviteiten waaruit geen ontsnapping mogelijk lijkt. Als
men rustig zit, moet de geest met kennisontwikkeling op
orde gehouden worden: men gaat een boek lezen en schrijft
een brief of maakt aantekeningen, of werkt aan een ander
werkstuk. Diegenen die voor het resultaat werken zijn
steeds bezorgd over hun baantje en de financiële
verplichtingen waar ze zich in verstrikt hebben. Omdat
velen een hypotheek hebben en zaken op afbetaling, zijn
ze slaven geworden van de bank en andere
toeleveringsbedrijven. Men spreekt van 'geleefd worden'
en raakt bij tijd en wijle in een crisis: een z.g.
sûrmenage, of overspannen toestand [nu:
burn-out in 2000]. Men heeft dan teveel gewerkt en
kan zich niet meer goed ontspannen. Er is sprake van
agitatie en depressie. Als allerlei emoties het normale
functioneren onmogelijk maken zoekt men hulp. Niet zelden
grijpt men dan uit angst voor de zelfconfrontatie naar de
pillen of andere bedwelming en raakt dan soms ook
iatrogeen gestoord: door alsmaar bij de dokter te klagen
is die op den duur alleen nog maar bezig het effect van
de ene pil met de andere te bestrijden, zodat sommigen
met hele zakken vol met medicijnen door het leven gaan.
Merkwaardig genoeg zoeken de k
a r m i ' s die
het moeilijk hebben vaak de j
n a n i ' s op
die zelf ook niet weten hoe ze met boeken en
schrijfaktiviteiten hun problemen de baas moeten blijven.
In dergelijke relaties kunnen zich dan vreemde spelletjes
voordoen van leugen en bedrog. De 'cliënt' kan niet
zonder zijn klaaggedrag om de relatie vol te houden,
zodat hij soms maar een theatervoorstelling geeft.
De
j n a n i kan
niet verwijzen naar geestelijke waarden omdat dat altijd
uitloopt op het lidmaatschap van een genootschap of iets
dergelijks. Hij moet de waardenvrijheid huldigen om zijn
cliënt tot zichzelf te laten komen, maar heeft in
feite deze arme ziel niets te bieden op sociaal gebied,
behalve een opname in een psychiatrisch ziekenhuis als de
zaak echt uit de hand loopt. Zo worstelen
k
a r m i en
j
n a n i zich
door de materiële wereld voor elkaar de vertoning
gaande houdend. Hun problemen zijn uitgebreid en vallen
allemaal in de categorie m
â y â,
de staat van begoocheling onder invloed van de
materiële wereld. Door de werking van de Tijd
wisselen de geaardheden van de natuur van traagheid via
goedheid tot hartstocht. Soms ontbreekt een goede relatie
met de goedheid en valt men van traagheid pardoes in de
hartstocht. Pathologische gevallen die manisch-depressief
worden genoemd kunnen zo ontstaan. Met denken alleen kan
men er niet uitkomen, handelen is ook niet zonder meer de
oplossing. Zo heeft praten ook weinig zin. In plaats van
uit te zijn op aanpassing aan de materiële
bepaaldheid moet men, wil men werkelijk helpen, uit zijn
op aanpassing aan de geestelijke verbondenheid en haar
cultuur. Door die geestelijke verbondenheid staat men
sterker en kan men zelfstandigheid ontwikkelen in het
weerstand bieden tegen de werking van de geaardheden der
materiële natuur. Materialisten zien geestelijke
saamhorigheid als een regressie zonder einde en als een
eindeloze cirkelredenering. In verzaking zien ze
mislukking en in de kennis zien ze de macht die een ander
uitoefent en die moet worden weerstaan. Naar
materiële maatstaven wordt overal een materiëel
probleem van gemaakt zodat men tot een behandeling kan
overgaan. Men 'lost' als het ware de problemen op die men
zelf maakt en noemt dat de zin van het leven. In feite is
de materialistische positie een regressie zonder einde:
men klampt zich vast aan tijdelijke zaken die men niet
kan vasthouden en raakt volledig uitgeput omdat de
geïnvesteerde energie door de werking van de tijd
steeds weer in chaos verstrooid raakt. Men heeft eind
twintigste eeuw ook een speciale chaos-theorie, die die
praktijk moet ondersteunen. Men klampt zich vast aan de
wereld zoals een kind aan zijn moeder en beseft niet dat
dat de regressie met zich meebrengt die men in de
geestelijke saamhorigheid bevreest. De materiële
logica die men daarbij gebruikt keert telkens weer naar
de thema's van waardenvrijheid en zinsbevrediging terug
omdat men dat aanziet voor de zo zeer beminde en begeerde
vrijheid. Dit is de waanzin van de materiëel
ronddolende die steeds zijn eigen sporen volgt in de
vicieuze cirkel die inderdaad met geestelijkheid niets te
maken heeft. Terecht spreekt K
r i s h n a van
a
v a s a h,
hulpeloosheid. De materialist weet: zijn leven is een
stille wanhoop. 3.6
Wie
de zinnen en de handelende lichaamsdelen beheerst, maar
intussen mijmert over zingenoegens, misleidt zichzelf en
wordt een huichelaar genoemd. T o
e l i c h t i n g De gemiddelde burger
snapt heel goed dat hij zichzelf niet zomaar kan laten
gaan. Hij moet zich netjes gedragen. Binnenin echter
sluimert het beest dat steeds eten, slapen voortplanten
en vechten (of vluchten) op het programma heeft staan.
K
r i s h n a
spreekt van dwazen (v
i m û d h a)
die bedriegers zijn
(mithyâ-âcârah). In
één woord: huichelaars. De volksmond
spreekt van een konflikt tussen gevoel en verstand,
d.w.z. het lichaam wil genieten en razen en wat al niet,
terwijl het wanhopige verstand alsmaar nee, nee staat te
roepen. Tegenhouden van de natuurlijke behoeften is
gevaarlijk. Als men zonder kennis van zaken zijn
dierlijke aandrang blokkeert, ontstaat er agressie. Het
transformeren van de dierlijke in de menselijke
gecultiveerde aard geeft veel problemen. De gespleten
persoonlijkheid die van de ene geaardheid in de andere
vervallend zijn integriteit niet kan bepalen is berucht.
Deze lieden worden ookwel schizoïde genoemd. In een
samenleving die vol zit met tegengesteld werkende
krachten is het ook heel moeilijk om niet schizoïde
te zijn. Men heeft wel aanvaard dat men in ieder geval
cultuurneurotisch is, d.w.z. door de cultuur steeds uit
het evenwicht gebracht en in disharmonie geagiteerd. De
fundamentele gespletenheid van het valse ego, de
identificatie met het lichaam i.p.v. zich met de ziel
identificeren, heeft allerlei misvattingen ten gevolge
zodat men b.v. gehecht aan zijn genen racistisch uit de
hoek komt, gehecht aan zijn geslacht sexistisch en
gehecht aan zijn land als nationalistisch door het leven
kan gaan. Dat al dit soort dingen vrij normaal is en een
enorme verspilling van menselijk vermogen inhouden is
algemeen aanvaard. Men wil het er vaak niet eens over
hebben omdat de oplossing onbespreekbaar een persoonlijke
keuze is en niet algemeen verkondigd kan worden.
In zijn commentaar op
dit vers trekt S
w a m i P r a b h u p â d
a van leer
tegen valse y
o g i ' s die
zich met vertoon geleerd voordoen en zogenaamd boven de
menselijkheid verheven zijn, maar ondertussen geen
greintje respekt in zich hebben en zelf net zo
schizoïde en egocentrisch-begeertig gefixeerd zijn
als de mensen die ze denken vooruit te helpen. Dit zijn
gewoon bedriegers zegt K
r i s h n a in
dit vers. Wie niet kan formuleren wat het begrip ziel
inhoudt waar men mee verbonden dient te zijn als ziel en
hoe dat in zijn werk gaat, is iemand die meer kwaad doet
dan goed en in feite alleen voor zijn zingenot bezig is.
Omdat teleurgestelde mensen met allerlei vooroordelen dan
door de bomen het bos niet meer kunnen zien en voorbij
gaan aan die saamhorigheid die ze zo hard nodig hebben
ziet de
p a r a m p a r â
de m
â y â v â d i ' s
(valse leraren)
als spelbrekers die alleen al bij geringe belangstelling
voor hen tot een jammerlijke val kunnen leiden. De
v
a i s h n a v a 's
van Heer C
a i t a n y a
zien in Hem de bemiddelaar die de relatie met
K
r i s h n a tot
stand brengt en daar Zelf nooit als storende faktor in
optreedt omdat Hij bewezen heeft Zelf B
h a g a v â n,
een a
v a t â r a
van K
r i s h n a te
zijn. Dit is de enige mogelijkheid. Geen gewone ziel kan
de zichzelf sterfelijk achtende persoon boven de werking
van de stof en de tijd verheffen. Alleen de Eeuwige
Persoonlijkheid die in steeds weer andere gedaanten, er
zijn ontelbare a
v a t â r a 's (zie
N.Z.L. p. 226 en S.B.
2.7), naar de
aarde nederdaalt is in staat om de primaire
verantwoordelijkheid voor de essentiële
verbondenheid van de individuele ziel, de
j
i v - â t m
â, met de
superziel, het p
a r a m â t m
â, de
Heer, te dragen. 3.7
Wie daarentegen de zinnen beteugelt met de geest, en zijn
handelende lichaamsdelen inschakelt in toegewijde arbeid,
zonder zich eraan te hechten, stijgt hier verre bovenuit.
T o
e l i c h t i n g In dit vers zegt
K
r i s h n a dat
men karma-yogamasaktah, toewijding zonder
gehechtheid bereikt door 'n
i y a m y a',
regulatie. N
i y a m a is
het tweede onderdeel van de z.g. a
s t a n g a - y o g a,
het achtvoudige pad, waarover later in de
G
î t â
nog meer sprake is (B.G.
4:28).
Regulatie of n
i y a m a,
houdt in dat men allerlei inachtnemingen betracht die
neerkomen op disciplinering (s
a u c a,
reinheid voor het zelfbewustzijn, s
a n t o s a,
tevredenheid voor de genoeglijkheid; t
a p a s,
versobering tegen onzuiverheden; s
v â d h y â y
a, zelfstudie
voor de zelf-realisatie en onbaatzuchtige liefdadigheid,
d
h a n a m tegen
de bezitsdrang) in toegewijde dienst (î
s v a r a p r a n i d h â n
a: van
zelfkennis naar God-realisatie of K
r i s h n a-bewustzijn).
Zonder zich aan de regulerende beginselen te houden, met
baatzuchtige motieven levend zich niet op willen offeren
voor de goede zaak, kan men niet bevrijd raken uit de
greep van de materiële begoocheling en moet men in
angst en ellende door het leven zich alsmaar ergerend
over een gebrek aan zelfbeheersing. Zelfbeheersing is
niet een zich inhouden in de trant van je schrap zetten
of even de buik intrekken. Zelfbeheersing is het produkt
van de verschillende inachtnemingen van de
n
i y a m a
tesamen. Onthouding leidt niet zonder meer tot
zelfbeheersing. Men kan zich aan alle regels houden van
de y
a m a, de
onthouding (a
h i m s a,
geweldloosheid voor het mededogen; s
a t h y a,
waarheidliefde voor de doelmatigheid, a
s t e y a,
niet-stelen voor de begeerteloosheid, b
r a h m a c â r y
a, celibaat
voor vitaliteit en inzet, a
p a r i g r a h a,
zonder bezit zijn voor een goed begrip van de zin van het
leven), maar volledig de controle over zichzelf verliezen
zonder het ontwikkelen van de juiste verzonkenheid
(s
a m â d h i)
in toegewijde dienst. Er is geen andere manier: dit is de
integriteit van de y
o g a. Meteen
vanaf het begin moet men aan deze noodzakelijke
concentratie werken door het (gezamenlijk) zingen van de
heilige namen: H
a r e K r s n a H a r e K r s n a , K r s n a K r s n a ,
H a r e H a r e , H a r e R â m a H a r e R â
m a , R â m a R â m a , H a r e H a r
e. In het begin
weet men maar weinig, is men niet erg stabiel en is er
weinig overtuiging. Zonder K
r i s h n a in
acht te nemen en de heilige namen te mediteren raakt de
geest verstrikt in materiële belangen en vergeet men
zijn opdracht. De materiële geest zit vol van
begeerten naar zinsbevrediging en het doorbreken van deze
onrust kan men nooit op eigen houtje. Men kan zoals
gezegd niet op een verantwoorde wijze iets loslaten als
er niets voor in de plaats komt. In toegewijde dienst
worden alle handelingen die een geconditioneerd persoon
bepalen in dienst gesteld van K
r i s h n a.
Aanvaardt men K
r i s h n a
niet als werkgever, dan kan men ook niet het loon, de
bevrijding uit de ellende, verwachten. In feite komt het
er op neer dat men altijd een vorm van gehechtheid
koestert en daar onder moet lijden met alle
verstandsverbijstering, verlies van intelligentie en
begoocheling die daarbij hoort als men er niet in slaagt
de handelingen in dienst van K
r i s h n a te
stellen. De velen die K
r i s h n a
anders benoemen, dienen Hem indirekt en moeten de
gevolgen van onwetendheid en onzuiverheid dragen die de
versluiering van de Absolute Waarheid met zich meebrengt.
In het najaar zingen de
toegewijden iedere dag onder het offeren van kaarsjes een
maand lang (kartik: okt.- nov.) de
Dâmodarâstaka om de (eeuwige) gelukzalige
jeugd van K
r i s h n a te
bezingen. In dit lied heet Hij Dâmodara, hetgeen
gebonden buik betekent, vanwege het feit dat moeder
Yasodha Hem aan het stampblok vastbond omdat Hij boter
had gestolen.
na tvam neme janâdhipâh
na caiva na bhavisyâmah
sarya vayam atah param
|