Lopende
vertaling hoofdstuk 2: vers 2.57 - 2.63 (57)
Hij die, of hij er nu het goede of kwade mee bereikt, er
wanneer dan ook onaangedaan onder is en noch voorkeur
koestert noch haat, is gefixeerd in volmaakte kennis.
(58)
Als zijn bewustzijn gefixeerd is trekt hij zoals een
schildpad dat doet met zijn poten, al zijn zinnen terug
van de zinsobjecten. (59)
Door restricties kan men afzien van de zinsobjecten, maar
voor de belichaamde ziel die de smaak opgeeft blijft de
relatie bestaan waar hij, die het hogere ervaart, van
afziet. (60)
Al ondernemend leiden, ondanks, o zoon van Kuntî,
het volle onderscheidingsvermogen van iemand, de zinnen
zeker met geweld de geest af door hem van streek te
brengen. (61)
Al die zinnen die bezig zijn onder kontrole houdend,
behoort men zich te bevinden in de relatie met het
voorbije, daar hij die zijn zinnen volledig heeft
onderworpen voorzeker gevestigd is in wijsheid.
(62)
Tegenover de objecten van de zintuigen ontwikkelt een
persoon gehechtheid voor die objecten. Van die
gehechtheid ontwikkelt zich verlangen en uit dat
verlangen ontstaat de woede [de drift van de
passie]. (63)
Van de woede [het kwijtraken van je orde] raakt
men in staat van illusie en door de illusie raakt het
geheugen verbijsterd. Met een gestoord geheugen verliest
men zijn intelligentie en door dat verlies aan
intelligentie komt men ten val. Vertaling:
Anand Aadhar Prabhu,
de links leiden naar de versie van Prabhupâda
hieronder
met een commentaar van Aadhar.
2.57
Wie zonder bindingen is, wie zich niet verheugt wanneer
hem iets goeds overkomt, noch treurt wanneer iets kwaads
geschiedt, is hecht verankerd in volmaakte kennis.
T o
e l i c h t i n g De s
t h i t a - p r a j n a,
de onwankelbare persoon, die zijn anker heeft gevonden in
de wijsheid van K
r i s h n a, is
steeds in s
a m â d h i,
d.w.z. geconcentreerd op K
r i s h n a en
altijd bezig met de dienst aan Hem voor ogen. Dit is
volmaakte kennis, men is slechts aan K
r i s h n a
verplicht, overige bindingen zijn daaraan ondergeschikt.
Vrienden, familierelaties, collega's, ze kunnen allemaal
de ellende van de wereld over je afroepen. De zuivere
toegewijde is hier nooit bang voor omdat hij te midden
van dezen ongebonden is, onafhankelijk, steeds in het
Ware Zelf verzonken en daaraan dienstbaar. Noch
vreugdevolle zaken, noch verdrietige zaken kunnen hem van
de liefde van zijn ideaal, de Hoogste Godspersoon,
weerhouden. Zo konden christelijke martelaren geduldig
hun lijden dragen en hun beulen vergeven terwijl dezen
met hun werk bezig waren. De ziel is eeuwig,
onvernietigbaar. Het is het (geestelijk) lichaam in
kontakt met de materiële natuur met zijn drie
geaardheden en zijn tijdelijke aard, dat alle
gewaarwordingen verwerken moet. De ziel is zich hier als
getuige van bewust en weet dat hij niet alleen is, maar
tesamen is met zijn Oorsprong. De toegewijde ontleent
zijn integriteit aan de Allerhoogste en is in die zin
zelf onsterfelijk en onkwetsbaar, wat het lichaam ook te
verduren krijgt. Wie stabiel gevestigd raakt in deze
kennis wordt een zelfgerealiseerde ziel genoemd, iemand
voldaan in volmaakte kennis. 2.58
Wie - zoals een schildpad zijn ledematen intrekt onder
zijn schild - in staat is zijn zinnen af te wenden van
wat ze prikkelt, wordt geacht zich waarlijk in staat van
kennis te bevinden. T o
e l i c h t i n g Personen die niet
kunnen loslaten zijn niet in y
o g a. Een
schildpad loopt en zwemt vrolijk rond met zijn zware
pantser, blij omdat hij zich altijd overal meteen kan
terugtrekken in zijn vesting. Zo vormt ware kennis het
pantser van de toegewijde waarbinnen hij zijn bevrediging
kan vinden en ongebonden blijft. Alles wat de zintuigen
beroert, zelfs een slecht gemoed en een onbeheerste geest
kunnen door simpel weg los te laten in toewijding, dus
door over te gaan op meditaties met K
r i s h n a als
doel, worden overwonnen. Door de rijke
gevariëerdheid van de toegewijde dienst met zijn
negen onderdelen, is er voor iedereen wel een weg van
toewijding te vinden die zelfverwerkelijking mogelijk
maakt. De één ziet het meer sociaal, de
ander meer creatief, de volgende meer in een
liefdesrelatie. Iedereen kan met K
r i s h n a
zijn weg vinden, omdat er geen weg is die niet naar
'Rome' leidt. Als we het europese 'Rome', christelijk of
niet, leren herkennen in de Hoogste Persoonlijkheid van
God, Hij die altijd in ons hart bij ons is geweest en die
ons met onze medemensen in verbinding stelt en die wij
herkennen in Christus en Mohammed, de Buddha en
C
a i t a n y a,
dan zijn we bevrijd van de begoocheling der verdeeldheid
en de angst der tegensellingen van de materiële
wereld. Holisten die de tradities niet kennen en
traditionalisten die het geheel niet kennen,
personalisten die de wereld niet aankunnen en
impersonalisten die de persoon niet aankunnen; ze kunnen
allemaal hun vrede in Hem vinden. In dit vers stelt
K
r i s h n a het
heel simpel: keer je af van alles wat de zinnen prikkelt
(Christelijk: 'indien uw oog u hindert, ruk het uit').
Dat vermogen, daar gaat het om in de b
h a k t i - y o g a.
Wees als een schildpad en zorg voor je 'bewapening'. De
a
c â r y a
verstrekt de nodige 'vergunningen', want ongeoorloofd
zomaar uitspraken lanceren kan geen vrede geven.
Ongeoorloofde wapening is zowel in de materiële als
in de geestelijke wereld een strafbaar feit. In de
materiële wetenschap noemt men het de
referentieplicht omdat al onze uitspraken verifieerbaar
moeten zijn. Daarom moet de logica gericht zijn op
zelfverwerkelijking die zonder een heilig voorbeeld een
gevaar voor de samenleving vormt. De schrijver dezes laat
eerst K
r i s h n a aan
het woord, dan de leraar van de erfopvolging, dan de
toegewijden en zegt dan pas wat hij er zelf van meent
begrepen te hebben. Zo kan iedereen nagaan of hij
raaskalt of door K
r i s h n a-C a i t a n y
a
geïnspireerd is. Het gezag van zijn woorden is
kontroleerbare, weerlegbare zelfrealisatie en daarom
bona-fide. Omdat we allemaal de neiging hebben om in
onzin te vervallen, het te ontkennen, er de schijn mee op
te houden en daar de mist mee in te gaan, is het algemene
advies aan iedereen die zich hiervoor interesseert
dezelfde kontroleprocedures te volgen. Alles wat niet
verwijst naar een heilig voorbeeld, noemen we valse
prediking. Als we daarintegen b.v. zeggen: 'Jezus zat op
een fiets naar de maan', dan kan een goede theoloog daar
nog heel wat betekenis in herkennen. 2.59
De
belichaamde ziel kan weliswaar van zingenot weerhouden
worden, hoewel ze haar smaak voor het zinneprikkelende
behoudt. Maar wanneer ze zich er niet meer om bekommert,
doordat ze een hogere smaak ervaart, is ze hecht in
bovenzinnelijke kennis verankerd. T o
e l i c h t i n g Een hogere smaak is de
smaak van het geestelijk leven. Het is Heer
C
a i t a n y a
die hierover heeft gezegd: Liefde van
K
r i s h n a is
voor de ander niet zomaar tot uitdrukking te brengen.
Toegewijden kunnen over de grond rollen en als
waanzinnigen tekeer gaan in hun extase. Voor een
buitenstaander is dit ongepast gedrag. In dit vers maakt
K
r i s h n a
duidelijk dat dit soort liefde sterk genoeg is om de
prikkeling der zinnen te weerstaan. In de
y
o g a kan men
zich leren van zingenot te onthouden door het te
reguleren, echter als er niets voor in de plaats zou
komen, zou men het nooit kunnen opbrengen dit vol te
houden. Wie vanuit de verheven rust der
zelfverwerkelijking ontdekt dat de wereld in
K
r i s h n a-bewustzijn
er dubbel zo interessant uitziet, is geneigd tot zaken
die een ander niet meer kan begrijpen. Hiervoor moet men
oppassen. In de associatie van toegewijden is er ruimte
geschapen om zich uit te leven tijdens k
i r t a n s,
waarin heftig gedanst en gezongen kan worden, soms uren
lang. Proberen we de liefde van K
r i s h n a in
ons eentje te bevatten, dan vallen we in waanzin. De
liefde van God is er niet voor de persoon alleen, maar
voor de persoon in saamhorigheid. Liefde moet echt liefde
zijn en niet een idee ervan. De heilige wet luidt dat
liefde vorm moet aannemen, een God zonder vorm is niets
meer dan een oefening om van valse voorstellingen af te
komen en heeft alleen betekenis op weg naar de
uitdrukking van die liefde. Men is belichaamd zelf een
vorm van K
r i s h n a en
is een dienaar van die liefde. Het heeft geen enkele zin
die liefde alleen voor zichzelf te reserveren. Het
groepsego geeft altijd de indruk dat God een
exclusiviteit is die in een andere vorm van religie
alleen maar als een illusie wordt afgespiegeld. Alleen de
eigen overtuiging is juist, nooit die van een ander. Een
nuchter mens weet dat dit onzin is. Iemand die werkelijk
de liefde van God leeft - stabiel is in de kennis, ziet
dat iedereen door die liefde wordt gedreven. Hoe meer men
zich bewust is van het belang van de verbondenheid van de
ziel, hoe groter de kans dat men die liefde niet
verliest. Een waarlijk intelligent persoon weet dat
K
r i s h n a de
continuïteit van die liefde is, de eeuwige liefde
Zelf is. Wij zijn als toegewijden altijd gevallen en
hebben als opdracht steeds weer uit het woud der
begoocheling, m
â y â
, te komen door ons aan de leidraad van de toegewijde
dienst vast te klampen en ons te weren met de
m
a h â m a n t r a
en andere vormen van toewijding. S
w a m i P r a b h u p â d
a zegt
hierover: Aanvaarden we
a
p a v a r g a,
de openbaring van K
r i s h n a,
dan rest ons k
a i v a l y a,
het vorderen op de weg der emancipatie in het
K
r i s h n a-bewustzijn.
Als we K
r i s h n a een
andere naam geven zijn we uit op de verwerkelijking van
één aspekt van die liefde. Wie het
onpersoonlijke moe is en de begoocheling van het
machtsspel van de halfgoden niet meer kan verdragen, is
rijp voor K
r i s h n a.
Volgen we deze weg, dan spreekt men van k
a i v a l y a - p a n t h â
om aan te
duiden dat dit de enige manier is om God als zijnde de
Allesomvattende Allerhoogste Persoonlijkheid te bereiken.
Langs vele wegen kan men verlichting, k
a i v a l y a,
bereiken, maar zijn we daarmee op de weg die
k
a i v a l y a p a n t h
â heet,
dan is er maar één slotconclusie of
s
i d d h â n t a:
K
r i s h n a
(zie ook S.B.
2.3:
12). Het doet
er niet toe welke kleding we dragen als het er om gaat de
naakte mens te zien zoals hij is: als God's evenbeeld. We
zien er als K
r i s h n a uit
omdat we van K
r i s h n a
houden. In die zin zijn we allemaal vrouwen openstaand
voor Zijn werkelijkheid en allemaal mannen levend naar
Zijn initiatief. 2.60
De zinnen zijn zo sterk en onstuimig , o Arjuna, dat ze
zelfs de geest meeslepen van een mens die
onderscheidingsvermogen bezit en juist zijn zinnen tracht
te beheersen. T o
e l i c h t i n g Hier bevestigt
K
r i s h n a het
feit dat iedereen, zelfs degenen die het weten en zich
beheersen kunnen door zich op K
r i s h n a te
richten 'haranti prasabham', met geweld gesmeten,
onder de invloed van m
â y â
komen. Hierover zegt N
â r a d a
tegen V
y â s a d e v a:
In het oorspronkelijke
Engels staat er: In het oorspronkelijk
Sanskriet staat er: ' na vai jano jâtu
kathancana...', letterlijk: nooit - zeker - een
persoon - wanneer ook. Zo bezien lijkt de westerse
systematische twijfel het van Nârada
Muni te mogen
winnen wat betreft de vraag of we God als volkomen
zekerheid kunnen kennen. Duidelijk is wel dat de
p
a r a m p a r â-methode
in deze kwestie superieur is als we niet in de
overtreding vervallen toegewijden te kritiseren om hun
taalkundige bijdrage. Onze psychologie is van dien aard
dat we steeds maar ontkennen dat we in minvermogen vallen
moeten, omdat de Heer altijd meer ervaring heeft in de
weg die Hij voorgaat, ookal stijgen we nog zo hoog op de
ladder. Dit is Zijn wereld, Zijn universum, Zijn
zelfverwerkelijking, Zijn droom, Zijn spel en Zijn
Schepping. Hij kan ons maken en breken, opheffen en weer
teneer werpen. Heer
C a i t a n y a: De intelligente mens
heeft geleerd dit te accepteren en door toewijding steeds
weer het hoofd boven water te steken. Kopje onder gaan we
allemaal, het gaat erom dat we plezier krijgen in de
zwemkunst van de K
r i s h n a- b h a k t i.
Dat een duik in Zijn oceaan van liefde gepaard gaat met
een kopje onder, is onvermijdelijk (er niet induiken is
de definitie van de val). Uit de psychoanalyse zijn
dromen bekend van mensen die alsmaar dreigen te
verdrinken in de oceaan van Zijn uitgestrektheid. Als de
psychoanalyticus geen zwemleraar is, moet hij niets
anders pretenderen dan een wetenschappelijk onderzoeker
te zijn die moet constateren dat het inderdaad zo is dat
niet kunnen zwemmen een fundamentele psychische angst is
die mensen kan overvallen als ze moeten leren loslaten in
het leven. De angst voor
kontroleverlies is wat de meeste mensen ervan weerhoudt
om te experimenteren met de onthouding. De
y
o g a kan
enorme krachten oproepen, zoals champagne enorm omhoog
kan knallen van onder de kurk omdat er zich koolzuur
vormde. Probeert men zijn natuurlijke aandriften te
beheersen dan is het steeds zaak voor iedere ontzegging
een plaatsvervangende spendering van de energie te
ontwikkelen. Als je bij voorbeeld veel moet praten,
beroepshalve, en men kan dit werk niet langer volhouden
vanwege een meer onthechte levensstijl, dan moet de stem
op een andere manier in aktie komen. Men moet van
zichzelf geen champagnefles maken en als een gevaarlijke
bom door de samenleving denken te kunnen gaan. Om die
reden heeft men vaak meer vertrouwen in getrouwde mensen,
omdat zij z.g. wel beter in staat zouden zijn hun
verlangens te reguleren. Natuurlijk zijn dit
misvattingen. Een getrouwd iemand wordt net zo goed
krankzinnig als hij zich moet leren intomen zonder dat
hij bereid is tot een zinnige en sociale vorm van
'sublimatie' van zijn driften. De diktator der fascisten,
de veroveraar van de franse revolutie en de beul van het
russisch communisme waren allemaal getrouwde mensen.
Getrouwd zijn is geen enkele garantie tegen
geestesziekte. De enige garantie ertegen is de erkenning
van de cultuur der transformatie die niet gebonden aan
personen op chaos uitloopt, die niet gebonden aan
autoriteit in machtsstrijd vervalt en die niet gebonden
aan heiligheid het goede voorbeeld mist. Daarom is zoals
gezegd K
r i s h n a de
enige weg uit de moeilijkheid van de sublimatie. Er is
geen andere Godspersoon die als gezaghebbende heilige
persoon de volledige werkelijkheid van de persoonlijke
mens en de onpersoonlijke natuur omvat. Geen enkele.
Daarom ook heet b
h a k t i - y o g a
, b
u d d h i - y o g a,
de verbondeheid met God door intelligentie. Vanwege de
sublimatieplicht heet de b
h a k t i ook
k
a r m a - y o g a,
de verbondenheid door onbaatzuchtige arbeid. Als we door
onze levenservaring gedwongen zijn ons te onthouden,
moeten we de energie anders investeren, n.l. in arbeid
die het 'goede doel' dient. Dat niet iedereen
K
r i s h n a als
het doel herkent, doet hier niets aan af. Slagen we erin onze
zinnen te beheersen, dan begint het denkapparaat te
werken. De krachten die wegvloeiden in de zinsbevrediging
manifesteren zich volgens een biochemisch proces in een
grotere stimulatie van binnenuit van de hersenen. Het is
bekend bij voorbeeld van z.g. schizofrenen (lees:
ongeorganiseerden) dat ze hersens hebben die
hyperaktiviteit bij afwezigheid van externe prikkels
vertonen. Men wordt inderdaad krankzinnig als men deze
aktieve hersenen niet weet te betrekken op de objectieve
wereld op een sociale, gezaghebbende en heilige manier.
Een wanhopige materialist kan zeggen 'of je wordt
krankzinnig, of je sterft van de ellende'. Dit is
tabloïde (sensatiezuchtige) onzin, m
â y â:
niets dan onwetendheid en onvermogen om zijn krachten
verstandig aan te wenden. Ook toegewijden kunnen
natuurlijk afknappen op hun eigen toegewijde enthousiasme
(de interne aandrijving valt weg). Het verschil met een
materialist die afknapt is dat er achter zijn bezigheden
gezagsgetrouwheid schuilgaat, wil tot sociaal gedrag en
de heiligheid van de onschuld. Kontroleverlies is het
resultaat van de wil tot macht, bij gebrek aan respekt;
asociaal gedrag, bij gebrek aan associatie van
toegewijden en agressie bij gebrek aan wil tot
onthechting. Een toegewijde die zijn dag niet heeft, is
misschien in een 'onpersoonlijke' bui met de symptomen
van demotivatie van de val. De materialist die zich in
zijn misbruik van de y
o g a
gefrustreerd ziet vormt echter door zijn asociale en
agressieve gebrek aan respekt een gevaar voor zichzelf en
zijn medemens zodat de psychiater soms geen andere uitweg
ziet dan in hechtenis neming met het toedienen van
chemische krampmiddelen om de motoriek te blokkeren.
Diegenen die op het
nivo van de kennis hun hersens tot rust trachten te
brengen, moeten zich realiseren dat de duizenden jaren
oude kenniscultuur, de vedische kultuur, dus als
s
i d d h a n t a
of eindconclusie heeft dat toewijding tot
K
r i s h n a de
enige oplossing is. Denken dat niet tot de juiste
conclusie kan komen blijft in zichzelf doormalen en kan
niet tot rust komen en zeker niet tot die aktie die aan
dat probleem een einde zou maken. Men ontwikkelt
weliswaar vaardigheid in de omgang met de natuurkrachten
die men in onthouding onder ogen moet zien, maar deze
vaardigheid is alleen een oplossing als de kennis zijn
oorsprong onderkent. Tot goede conclusies komen als: de
ziel is eeuwig ( n
i t y a), de
ziel is heugenis (
s m a r a n a m)
in religieuze verbondenheid (a
s t i k a m) en
dergelijke, noemt men de v
e d â n t a.
Het navoegsel - a
n t a betekent
einde. Het denken tot een goed einde brengen betekent
overgaan tot aktie in K
r i s h n a -bewustzijn.
Andere aktie is er toe veroordeeld terug te gaan naar de
schrijftafel, zoals dat heet, om zich af te vragen
wanneer men nu precies wèl gezaghebbend, sociaal
en heilig is. Zo ook is bij dezen het Nederlands naar de
schrijftafel gegaan om in de kennis van de
y
o g a het eigen
aandeel te ontdekken. 2.61
Wie zijn zinnen beheerst en zijn bewustzijn op Mij richt,
is een evenwichtig en verstandig mens. T o
e l i c h t i n g De g
u r u richt
zich via de geestelijke erfopvolging op K
r i s h n a, de
leerling richt zich op de leraar en de nieuweling richt
zich op de leerling. Zo komt onze geest tot rust en
evenwicht en gaat het verstand werken zoals het moet. Het
klinkt eenvoudig en klaar, maar is in het geheel niet zo
eenvoudig. K
r i s h n a
zegt in de G
î t â
ondubbelzinnig dat evenwichtigheid s
a m a t v a m
en gezond verstand b
u d d h i ofwel
s
t i t h a p r a j n a
er toe kunnen leiden dat we Hem als ons doel zien (zie
ook 3.30,
2.48).
Op Hem gericht zijn onder voorwaarde dat men zijn
zintuiglijke prikkeling of motivatie gereguleerd heeft,
ontwikkelt zich geleidelijk aan met vallen en opstaan.
Wat men leert is zich in toewijding te concentreren.
Heeft men bindende verplichtingen buiten K
r i s h n a om
waarbij men zich moet richten naar andere personen, dan
is de enige manier om hier mee om te gaan door
k
a r m a - y o g a
(onbaatzuchtige arbeid) en s
a n k i r t a n
(prediking) deze aktiviteiten te zuiveren en op
K
r i s h n a te
richten. Zo raakt men geleidelijk aan bevrijd uit de
begoochelende werking van het stoffelijk belang. Zoals
gezegd: in de geschriften heet het ' dharmo raksati
raksitah', wie de religie redt, wordt erdoor gered (
R
a m â y a n a).
Heeft men nevenmotieven in de prediking, is men uit op de
vruchten zonder te willen delen in het gebruik ervan, dan
is men een dief en raakt men van het pad verwijderd. Het
probleem van de verstriktheid in de materiële wereld
laat zich dus omschrijven als een probleem van regulatie
en het delen in het vruchtgebruik. Zonder ons op
K
r i s h n a te
richten kunnen we hier niet uitkomen. Heiligheid, gezag
en saamhorigheid zijn voorwaarden voor het bestaan van
een onafhankelijke, d.w.z. van de wereld onafhankelijke
ziel. Zonder het begrip ziel te aanvaarden raakt men
bevangen door de dualiteit van de materiële
tegenstellingen en hopeloos geïsoleerd in het
afgescheiden met het lichaam geïdentificeerde
ik-besef of ego. In Zijn lied is
K
r i s h n a nu
zo ver dat Hij zichzelf in het middelpunt kan plaatsen
als zowel de uitkomst voor als het resultaat van
evenwichtig leven en verstandig zijn. Hij is als de
oorsprong van al het goede de oorzaak zowel als het
gevolg. Hiermee heeft K
r i s h n a als
persoon Zijn illusie-spel van afgescheidenheid voor
Arjuna opgeofferd en is Hij zijn manifeste Godheid
geworden. Zowel de oorsprong als het gevolg zijnde, zijn
er geen grenzen meer aan Zijn bestaan. Hij strekt zich
uit over alle personen en situaties. Hij verbindt
verleden en toekomst en is het bewustzijn Zelve. Hij is
de Alvervulde die duidelijk maakt dat ieder weldenkend
wezen Hem toegewijd is. Hij is het object van alle
liefde. De g
o p i ' s van
V
r i n d â v a n a
vroegen K
r i s h n a in
een intiem samenzijn eens hoe het met de liefde in elkaar
zit, ze vroegen: K
r i s h n a
antwoordde hierop: De ontknoping van het
geheim van de liefde brengt K
r i s h n a als
volgt onder woorden: Al leefde ik zolang als
een God, geen zier zou ik S
w a m i P r a b h u p â d
a parafraseert
hierop: We moeten voor onze
liefde niets terugverwachten. Wat we voor
K
r i s h n a
doen, doen we in wezen voor onszelf, maar is niet
zelfzuchtig te noemen omdat het de liefde voor een ander
is. K
r i s h n a-bewustzijn
is liefde omwille van de liefde, anders niet. In de
worsteling om ons te zuiveren in liefde voor Hem heeft
het geen zin Hem zelfzuchtig (hondsondankbaar of blind)
te noemen. Hij is zich als de liefde Zichzelf genoeg. In
het vers daarvoor merkte Hij namelijk op: Opdat jullie toewijding
boeien zou voor Mij, K
r i s h n a
lokte de toewijding van de g
o p i ' s en
ook van alle andere toegewijden, uit door zich verborgen
te houden. Zo kan ook de christelijke reformatie Zijn
motieven begrijpen als we als martelaren ons kruis dragen
tot onze liefde met Hem zuiver is. 2.62-63
Wanneer men datgene beschouwt wat de zinnen bekoort,
begint men zich eraan te hechten en uit deze gehechtheid
ontwikkelt zich lust en uit lust ontstaat woede. Uit
woede komt begoocheling voort en uit begoocheling
geheugenverwarring. Wanneer het geheugen verward is
verdwijnt het verstand en wanneer het verstand verdwenen
is, valt men terug in het stoffelijk moeras.
T o
e l i c h t i n g In deze twee verzen is
in het kort de hele psychologie van K
r i s h n a
samengevat. Waar een honderd jaar oude wetenschap als de
psychologie vele boekdelen en theorieën voor nodig
heeft, legt K
r i s h n a
hier in twee verzen uit. De eeuwige vraag naar hoe we
door God verlaten kunnen zijn, wat de reden van onze val
is, is kort en bondig geformuleerd met een aantal
kernbegrippen. Dezen zijn: s
a n g a s,
ookwel r
â g a
genoemd, hetgeen gehechtheid betekent. Het is de
emotionele voorkeur om met materiële dingen samen te
zijn. Tweede kernbegrip is k
â m a,
begeerte. Door de emotionele voorkeur ontwikkelt zich het
verlangen naar meer ervan en de onwil om los te laten.
Het volgende begrip is k
r o d h a,
woede. Omdat het iets materieels is, is het tijdelijk en
dus onbevredigend. In begeerte accepteert men dit niet
omdat men zich er afhankelijk van wil opstellen. De
onvermijdelijke frustratie toont dan de keerzijde van het
verlangen: de woede. Dan is er sprake van
m
o h a,
begoocheling. Door de woede grijpt men de 'macht' die
wezenlijk machteloosheid is. Er ontstaat een illusie van
beheersen die gemotiveerd door begeerte op genieten uit
is. Resultaat is v
i b r a h m a h,
of verwarring. Iemand die b.v. steeds aan vrouwen denkt
is niet meer in staat helder aan iets anders te denken,
hij kan zich niet meer goed concentreren. Niettemin
verwacht men zijn hele leven van die verwarring. Door
b
u d d h i - n â s â
h, verlies van
intelligentie, is er dan sprake van
p r a n a s y a t i:
een val. Men bezwijkt voor de verleiding en haalt zich de
domste dingen op de hals, waar men vaak ook niet zo
één twee dre van af is. Uit deze psychologie
van de domheid leren we dat K
r i s h n a ons
intelligentie bij wil brengen in de omgang met de wereld.
De leek ziet intelligentie als een permanente eigenschap
die men niet verliezen kan en die ook niet te verbeteren
is. Dit is dus een misvatting. Intelligentie is
psychometrisch niets anders dan het vermogen van de mens
in relatie tot zijn leeftijdgenoten afgemeten. Spiritueel
is intelligentie niets anders dan het vermogen van de
ziel zich te verbinden met de Persoon van God. De rol die
het christelijk kloosterleven heeft gespeeld in de
ontwikkeling van de europese cultuur onderstreept het
belang van de laatste definitie. Als de Persoon van God
saamhorigheid, gezagsgetrouwheid en heiligheid inhoudt,
dan is inteligentie niets anders dan de ontvankelijkheid
voor dit soort (Zijn) zaken. De definitie van
intelligentie is dualistisch gezien een warboel. Zonder
dat er een inzicht is in de motieven van het gedrag en de
waardepatronen daaromtrent, kan men moeilijk van
intelligentie spreken en blijft men steken in een
scheve-ogen theorie van wie van een bepaalde
leeftijdsgroep 'de beste' is. Materiële motieven van
in wezen winst en voortplanting reiken niet verder dan de
definitie van dierlijke intelligentie. Als mensen zouden
we ons ervoor moeten schamen onze beestachtigheid gelijk
te stellen met intelligentie. Het vermogen om een
atoombom te maken is in die zin een bewijs van domheid in
de categorie vechten/vluchten, ware het niet dat E=MxC 2
het verband tussen energie en materie beschrijft waar het
eenheidsbesef van K
r i s h n a's
alomtegenwoordigheid op berust. In die zin is de
roemruchte geleerde die deze vedische vrucht van
K
r i s h n a
wegstal alleen maar dom te noemen omdat hij zich niet
naar behoren op de persoon betrok in zijn intelligente
handigheid. Tot de conclusie gekomen dat de relatie met
de persoon het probleem is en niet de relatie met het
onpersoonlijke waarmee we in onwaarheid natuurlijk wel
allerlei problemen ervaren, is de ware intelligentie van
verbondenheid en eeuwige waarden als leidmotief minder
gewelddadig uitgevallen. Wat nut het de wereld te
beheersen met atoombommen als we onszelf niet kunnen
beheersen in de persoonlijke relaties en daarmee niet van
onze paranoïdie en materialistische domheid genezen?
Het feit dat de geschiedenis nu eenmaal deze
controlestrategieën met zich mee heeft gebracht
illustreert dat er sprake is van intelligentieverval. Ook
bijvoorbeeld voorbehoedsmiddelen en een klok met
verbeelding genaamd televisie tonen aan dat
K
r i s h n a er
in K
a l i - y u g a
voor is om minder geslaagde personen van voorplanting te
weerhouden, ze uit elkaar te drijven en desnoods met
geweld te vernietigen. Dit is de prijs die we voor onze
'vrijheid' moeten betalen. We mogen in zot i.p.v. in God
geloven, maar moeten dan wel de zotsdienst van
voorbehoedmiddelen, televisietoestellen, atoombommen en
de standaardtijd accepteren. De misantropische
opvatting dat intelligentie een gefixeerde eigenschap zou
zijn wordt bestreden in de b
u d d h i - y o g a
( b
h a k t i - y o g a).
Samen met K
r i s h n a
zijn we intelligenter dan zonder. Niet persé
handiger in wereldse zaken, maar wel meer bedreven in het
uitzuiveren en gemotiveerd raken terwille van meer
duurzame zaken. Het is dan ook te verwachten dat op den
duur men in het Westen meer een definitie van
intelligentie zal hanteren die berust op ontvankelijkheid
voor K
r i s h n a dan
op egotistische handigheid. De populariteit van Christus
berust op zijn verwijzen naar de Hemelse Vader en het
drama van Zijn Overgang zal bij een gelukkiger
maatschappelijke definitie ongetwijfeld meer gaan lijken
op het oosters begrip van verlichting waarin men de
wereld eindelijk leert zien zoals die werkelijk is: als
de manifestatie van K
r i s h n a's
zuivere transcendentie; een levende bewegende
veranderlijkheid met een besturende geest en een
beheersende persoon. Of zoals de indiër het zegt:
tat tvam asi, dat zijt Gij, o Heer (en niet ik).
Om de egotistische handigheid te bekeren tot bezielde
ontvankelijkheid voor K
r i s h n a is
zingen en spelen de methode. De volgende b
h a j a n geeft
aan niets anders uitdrukking dan aan het verlangen, de
dankbaarheid, de spijt, de noodzaak en de manier waarop
men K
r i s h n a
leert kennen. Het heet Bhajahu Re Mana, 'o mijn geest,
zing dan toch'.
' Zuivere
liefde van K
r i s h n a
is als een oceaan van geluk, als je er
één druppel van krijgt, kan de hele
wereld in die druppel verdrinken. Het is niet gepast
uiting te geven aan een dergelijke liefde voor God,
maar iemand die er gek van is moet er over praten.
Echter, alhoewel hij erover spreekt, gelooft niemand
hem' (C.c. M.l. 2:49).
'we hebben tot
opdracht geboorte, dood, ziekte en ouderdom te
overwinnen, en aangezien we hiertoe met geen
mogelijkheid in staat zijn, aangezien de begoocheling
of m
â y â
ons in haar ban heeft, worden we steeds weer met
p
a r â b h a v a
of een nederlaag geconfronteerd. De term
p
a v a r g a
wordt gebruikt om de strijd om het bestaan en onze
konfrontatie met de nederlaag, uitputting,
gevangenschap, angst en ten slotte de dood aan te
duiden. K
r i s h n a
heet degeen te zijn die ons a
p a v a r g a,
de weg naar de verlossing openbaart ' (N.Z.L p.227).
'Iemand die
zijn aktiviteiten krachtens zijn materiële
positie heeft laten varen om de Heer toegewijd te
kunnen dienen kan weliswaar wegens onervarenheid even
ten val komen, maar er bestaat geen gevaar dat hij zal
falen. Een niet-toegewijde daarintegen die volkomen in
zijn materiële plichten opgaat komt daar geen
stap mee verder' (S.B.
1.5:
17).
'
My dear Vyâsa, even though a devotee of Lord
K
r i s h n a
sometimes falls down somehow or other, he certainly
does not undergo material existence like others
[fruitive workers etc.] because a person who
has once relished the taste of the lotusfeet of the
Lord can do nothing but remember that ecstasy again
and again' (zie
ook voetnoot*)
'Omarmd met
vreugde, neer voor Hem of over me heen, niet zichtbaar
voor mij, een gebroken hart, ik laat Hem begaan. Zoals
Hij wil, ik laat Hem begaan, afgewezen, in mijn leven
mijn Heer, maar Hem alleen, geen ander hoe ook' (8e
vers Siksâstaka).
D'een houdt
slechts van wie van hem houdt,
bij een ander is het andersom,
en weer één houdt van niemand -
toe leg Jij maar eens uit hoe dat zo komt. 'Wie slechts
bemint als hij zijn liefd',
o meisjes, steeds beantwoord ziet,
toont goedheid noch genegenheid
en is zelfzuchtig - anders niet,
Wie lief heeft wie niet van hem houdt,
mijn mooitjes, is genaderijk,
zoals een ouder, en zijn liefd'
en zijn goedheid zijn van smetten vrij.
Wie niet bemint wie hem bemint,
gezwegen van wie 'm niet bemint,
is zelfvoldaan, heeft alles al,
is hondsondankbaar of is blind.
'K beantwoord niet gauw iemands liefde voor mij,
het is beter dat hij of zij steeds aan Me denkt,
zoals een berooide die een schat vond en haar
verloor,
nergens anders meer aandacht aan schenkt.
ooit terug doen voor de liefde mij betoond,
die de eeuwige banden met huis en haard verbrak:
daarom zij die liefde, zo vol, haar eigen loon.
'Ik kan jullie nimmer aflatende liefde
onmogelijk terugbetalen ookal gebruikte ik
er alle lange levens van de halfgoden
op de hemelse planeten voor.
Ik kan jullie onmogelijk terugbetalen
of jullie zelfs maar dankbaarheid tonen
voor jullie liefde; wees daarom tevreden
met jullie eigen vrome aktiviteiten.
Jullie hebben je voorbeeldig
tot Me aangetrokken getoond
en daarbij de ernstigste moeilijkheden,
alle in verband met je familie, overwonnen.
voor wie je familie en Veda hebt verzaakt,
hield ik me verborgen en hoorde jullie aan -
ach liefjes, waarom je dan boos op Mij gemaakt?
|
: Om een of andere reden falend heeft de toegewijde een andere ervaring dan anderen: zich de dienst aan God heugend zal hij eenmaal de smaak te pakken hebbend het nooit meer willen opgeven (1.5: 19).