BHAGAVAD GÎTÂ

Lopende vertaling hoofdstuk 1: vers 2.1 - 2.7

(1) Sanjaya zei:" Tot hem [Arjuna], die op die manier overmand was door mededogen, zijn ogen vol met tranen had en weeklaagde, sprak Madhusûdana [Krishna als de doder van Madhu} de volgende woorden:

(2) De Allerhoogste Heer zei: 'Vanwaar deze onzuiverheid van weeklagen in dit uur van crisis? Deze praktijk van de onbeschaafden, die niet tot een betere wereld leidt, is de oorzaak van schande, o Arjuna. (3) Laat je niet gaan in dit onvermogen, o zoon van Pritha, deze enggeestigheid en weekhartigheid is nooit gepast voor jou - geef het op en sta op, o bestraffer van de vijand!'

(4) Arjuna zei:'Hoe kan ik nu met pijlen in het gevecht in de tegenaanval gaan tegen Bhisma en Drona, o Madhusûdana - ze zijn vererenswaardig, o doder van de vijanden! (5) Zelfs bedelen in dit leven op de planeet is voorzeker beter dan die superieure grote zielen te doden, zelfs als die leraren werelds gewin verlangen - voorzeker zal ons genieten van de geneugten des levens met bloed bevlekt zijn! (6) Ook weten we niet wat beter voor ons zou zijn: dat wij hen overwinnen of dat zij ons overwinnen - het staat vast dat van degene die dat door te doden realiseert, we het nooit wensen om te leven, allen zoals we staan opgesteld tegenover de zonen van Dritharâstra. (7) Aangedaan door de kenmerken van de misère en de zwakheid, vraag ik je, in mijn hart verward over mijn plicht wat het beste zou zijn: vertel me het alsjeblieft in vertrouwen; instrueer me daar ik me aan je heb overgegeven als je volgeling.

 

Vertaling: Anand Aadhar Prabhu,
de links leiden naar de versie van Prabhupâda hieronder
met een commentaar van Aadhar.

Overzicht van de lopende vertaling van dit hoofdstuk (2.a) met de oorspronkelijke english version en het woord-voor-woord Sanskriet.

 

 

H O O F D S T U K 2

 

D e _ s a m e n v a t t i n g _ v a n _ d e _ G î t â

 

2.1 Sanjaya zei: Toen Hij A r j u n a vol medelijden en met tranen van verdriet in de ogen zo zag zitten, sprak Madhusûdana, K r i s h n a, de volgende woorden:

T o e l i c h t i n g

Verdriet hebben is een uitnodiging aan K r i s h n a. Het kind huilt om zijn ouders. K r i s h n a reageert. We zijn geen kleine kinderen meer, maar in de b h a k t i is huilen één van de manieren om K r i s h n a 's liefde te leven. Natuurlijk zijn er heel wat tranen vergoten zonder dat men direkt aan K r i s h n a denkt. In feite duurt dit langer dan één mensenleven. Heer C a i t a n y a heeft vrijwel niets opgeschreven, slechts acht verzen. In het zesde vers van de zo genaamde Siksâstaka zegt Hij:

nayanam galad - asru - dharaya vadanam gadgada - r uddhayâ girâ pulakair nicitam vapuh kadâ tava nâma - grahane bhavisyati

Ogen vol tranen in stromen neer, in mijn mond verstikken de woorden ervan. Het haar op mijn lichaam overeind als, uw zingen der namen wordt gedaan.

Heer C a i t a n y a in: Siksastaka

Dergelijke tranen zijn tranen van geluk die voor een normaal mens zelden of nooit zullen vloeien. We leren sterk te zijn en bevinden ons vrijwel nooit in de situatie dat we ons zo geborgen voelen dat we ons dergelijke emoties kunnen permitteren. Het materiële leven is hard. Als we in dat leven gaan huilen, met materiële tranen uit verdriet om allerlei gehechtheden, dan worden niet zelden de zaken er niet beter op. We spreken van instorten, vallen, zwakheid en zelfmedelijden. Zoiets streef je niet na, Heer C a i t a n y a maakt duidelijk dat tranen bij K r i s h n a op hun plaats zijn, elders eigenlijk niet. Maar wie kan er nu om K r i s h n a huilen? Normale mensen hebben meestal alleen een boek in handen of een vage gedachte naar aanleiding van. Zo leert men K r i s h n a nog niet echt kennen. De Goden die K r i s h n a bij Zijn geboorte kwamen begroeten zeiden:

Maar zij, lotusoog, die beweren "Ik ben vrij",
onzuiver van hart en niet uit op Uw eer,
door zelfzucht hoog boven de wereld geraakt,
Uw voeten versmadend - die vallen weer neer. (
S.B. 10.2: 32)(*)

Zo zijn dus zelfs de hoog verlichte zielen die op enkel de geestelijke kennis vertrouwen, maar K r i s h n a niet eren - en waarom niet ere wie ere toekomt - gedoemd weer neer te vallen in de stoffelijke ellende m â y â. Dàt is dus echt verdrietig. Het geluk van de Heer laat zich niet stelen. Leven zonder K r i s h n a is als een lamp zonder olie: je ziet het licht niet en moet in duisternis leven. K r i s h n a wordt altijd het vuur aangeboden. Het is van Hem, Hij is het licht van de wereld waar we om huilen als we Hem kwijt zijn en waar we om huilen als we Hem gevonden hebben. De toegewijden branden altijd kaarsen en lampen voor de beeltenis van K r i s h n a. Als iemand je dan vraagt, waarom doe je dat?, wat kan je dan anders antwoorden dan: uit liefde.

De tweede emotie is die van medelijden. Er is zelfmedelijden. Medelijden zoals bij A r j u n a om het lot van anderen, maar ook mededogen met K r i s h n a. Rûpa Goswâmi meldt hierover b.v hoe de koeherdersjongens vreselijk van streek raakten toen K r i s h n a de slang Kâliya bestrafte in de Y a m u n â en het leek alsof K r i s h n a het onderspit zou delven. In de toegewijde dienst komen alle emoties op hun plaats. Er zijn zeven zogenaamde indirekte, op frustratie gebaseerde r a s a ' s of extatische relaties met K r i s h n a: woede ( r a u d r a), verwondering (a d b h u t a), schrik ( b î b h a t s a), gruwel (b h a y â n a k a), humor (h â s y a), ridderlijkheid (v i r a) en mededogen ( d a y â). Daarnaast onderscheidt men ook vijf direkte of primaire r a s a ' s of manifestaties van liefde die als de hoofdr a s a ' s gelden: de neutrale (s a n t a), dienstbare ( d â s y a), de broederlijke (s a k h y a), de ouderlijke (v a t s a l y a) en de amoureuze (s r n g â r a) die men echtelijk (m â d h u r y a) onderscheid in s v a k h y a, volwassen en p a r a k h y a, jeugdig. Ieder mens heeft zijn eigen basis- r a s a die door het materiële leven wordt vertekend en alleen in verloste staat tot z'n recht komt (zie toel. S.B. 1.1:3 en N.Z.L.). C a i t a n y a_M a h â p r a b h u gaf ons door zijn doorleven van de gevoelens van de g o p i ' s voor K r i s h n a ons de gelegenheid al onze emoties bij K r i s h n a kwijt te kunnen. Zo werkt nu de ware geestelijke gezondheidszorg: geen zielknijpen of pillen slikken, maar leren een beeld van K r i s h n a te krijgen, vast te houden, er een relatie mee aan te gaan en zo, door de juiste concentratie te hebben ontwikkeld zichzelf te leren kennen. Zelfkennis is immers het hoogste goed. A r j u n a's emoties brachten K r i s h n a's aktie teweeg. Zo is het ook met de onze; we hoeven alleen maar K r i s h n a te leren herkennen.

 

2.2 De Allerhoogste Persoon (B h a g a v â n) zei: Hoe kom je zo onzuiver, A r j u n a. Dat past niet bij iemand die de hogere waarden des levens kent. Het voert je niet naar hogere planeten, maar naar schande.

T o e l i c h t i n g

K r i s h n a stelt A r j u n a de schande in het vooruitzicht en niet een hogere planeet. Het binnen de p a r a m p a r â, de geestelijke erfopvolging, traditioneel benoemen van hogere leefwerelden met de term planeet is veelbetekenend. Ze zeggen dit omdat men zich niet aan het lichaam dient te hechten en men moet rekenen met een ander leven op een andere planeet. In de y o g a heet de gehechtheid aan het leven a b h i n i - d v e s a. Dit is een hindernis (k l e s a) op het pad der zelfverwerkelijking die zich voordoet als een hekel in samenhang met gehechtheid aan het lichaam. De situatie waar A r j u n a zich in bevindt is typerend voor deze k l e s a. A r j u n a vreest gewoon menselijk voor zijn eigen leven, behalve voor dat van anderen en gaat bij de pakken neer zitten. Terecht grijpt K r i s h n a in en spreekt van schande. Hij zegt: 'zo kom je niet in de hemel A r j u n a'. In feite zegt Hij tegen iedereen dat als je een hekel koestert uit gehechtheid aan je lichaam, waardoor je niet bereid bent je op te offeren je de Zijne niet kan zijn (zie ook 4.31). Wie oprecht naar het geluk streeft moet dus offers brengen overeenkomstig zijn of haar eigen aard, geboorte en voorgeschiedenis (s v a - d h a r m a, v a r n â s r a m a en k a r m a). A r j u n a was een zachtgeaarde k s a t r i y a (ridder/bestuurder), met een grote frustratie. Op dat moment verdween de gefrustreerde krijger in de zachtgeaardheid. K r i s h n a stond het niet toe. Zachtgeaardheid is er niet om je in te verschuilen. Zo af en toe moet men nu eenmaal doorpakken. Dat is dus óók wat met a b h y â s a, standvastigheid wordt bedoeld: y o g a is geen escapisme. K r i s h n a benadrukt A r j u n a's onzuiverheid. K r i s h n a ziet ons getwijfel als een produkt van onzuiverheden. De hele westerse cultuur is doortrokken van die onzuiverheid. We cultiveren onzuiverheid. Studenten worden naar universiteiten en andere academies gestuurd en zien daar niet zelden hun talenten bedolven onder een leer-van-zoals-het-moet die de intelligentie van de student bederft, zijn ziel verduistert, zijn moraal corrumpeert en zijn eer aantast (resp. b u d d h i - n â s a h, s m r t i_v i b r a m a h, s a m m o h a , p r a n a s y a t i; zie 2.63) In het Westen (het verre Oosten ligt ook ten westen van het wilde Westen), is het normaal een spelletje te spelen met de menselijke zwakheid (zie vorige vers) waarbij men het zoeken naar onderwijs ook als een zwakheid kan zien. Voor illusiegangers moesten we oppassen, ze nemen ons met winstmotieven bij de neus, kleden ons uit en zetten ons daarna doodleuk aan de kant. Zonder de sociale zekerheid zou men dit spelletje echt niet kunnen spelen... Van de professor komt men bij de ambtenaar van de sociale dienst, van die ambtenaar komt men bij de dokter en van de dokter komt men bij de psychiater. Deze verklaart u ten slotte voor gek als u nog vertrouwen in hem stelt en maakt vervolgens een drugsverslaafde van U. Dat is nu het lot van mensen die K r i s h n a systematisch uit de weg gaan. Dat is nu het lot van blind vertrouwen op de 'goedheid' zonder door te hebben dat het eerste wat K r i s h n a in Zijn Lied zingt de schande is. Schande schande, schande. Doorpakken jongens. Laat je door je zachtgeaardheid niet bij de neus nemen. Stiekeme hekel en gehechtheid zijn zaken waar je K r i s h n a niet mee kunt bedotten. K r i s h n a veroordeelt je er niet om: Hij noemt het onzuiver. Hij neemt het woord omdat Hij weet dat we uit niet-weten-hoe zo onnozel bezig zijn.

Om ajnâna-timirândhasya jnânânjana - salâkayâ caksur unmîitam yena tasmai sri - guravena namah (zie B.G. Inl.)

Het gaat om:

'Ik werd geboren in het diepste duister der onwetendheid en mijn geestelijk leraar opende mijn ogen met de fakkel der kennis. Ik buig me eerbiedig voor Hem neer'.

K r i s h n a is g u r u nummer één. De rest moet, wil men de hogere waarheid dienen, leren zijn woorden te respekteren. Professoren, ambtenaren, artsen en psychiaters, wees geen illusieganger, bestudeer de woorden van Heer K r i s h n a, wees een goede hollander. Als't u blieft, redt niet alleen de (verenigde) natie(s), maar ook uw eer.

 

2.3 O zoon van Prthâ, zwicht niet voor deze vernederende zwakheid, dat past je niet. Laat je kleinzieligheid varen en sta op, o bedwinger van de vijand.

T o e l i c h t i n g

K r i s h n a noemt A r j u n a hier weer 'zoon van je moeder' en voegt er het woord klein-hartig (vertaald: kleinzieligheid) aan toe. Deskundige hulpverleners zouden spreken van een vernauwd bewustzijn. K r i s h n a noemt het 'zeer weinig hart' letterlijk genomen. Dit oordeel heeft dus geen betrekking op zijn medeleven. K r i s h n a doelt op zijn weigering aan de strijd mee te doen. Het jammer vinden dat de familie op het punt staat een einde aan haar bestaan te maken wil nog niet zeggen dat je je daar zo maar van kan distantiëren. Hart hebben voor de zaak is de essentie volgens K r i s h n a. Volgens de principes van schepping en vernietiging zijn er altijd twee tegengestelde tendenzen in de natuur aan te treffen. Enerzijds neigt de samenleving tot chaos, anderzijds neigt de samenleving ertoe telkens opnieuw weer orde te scheppen. Dit zijn volkomen natuurlijke zaken waarin K r i s h n a de behoudende faktor vormt. Hij behoudt zowel de vrijheid van het individu zich van alles te distantiëren en de zaak in het honderd te laten lopen (S h i v a), èn Hij behoud de capaciteit van het individu om nieuwe wegen in te slaan (B r a h m â). K r i s h n a is de vereniging van de tegenstelling schepping/vernietiging. Het bestaat in Hem allebei. Niettemin kon A r j u n a's plotselinge voorkeur voor Heer S h i v a geen goedkeuring wegdragen. "Het past je niet" zegt Hij. We moeten het feit dat K r i s h n a ons allerlei keuzemogelijkheden laat niet aanzien voor een laat-maar-waaien politiek van Zijn kant. K r i s h n a weet wanneer wel en wanneer een bepaalde weg niet geëigend is. Hier blijkt weer duidelijk hoezeer K r i s h n a -bewustzijn een persoonlijk iets is dat geen sjabloon-denken toestaat. Het is niet zo dat iedereen altijd dit en dan dat zou moeten (zie ook Rupa Goswami N.Z.L. p.149 en S.B. 3.29:7). Er zijn behalve vele mogelijkheden van toegewijde dienst ook vele wegen om tot toegewijde dienst te komen. Er is een langzame, moeizame, harde weg. Dat is de weg van de k a r m a - y o g i die door onbaatzuchtigheid geleidelijk opklimt tot het nivo van kennis en die daarna na een lange zelfstudie eindelijk, soms pas na vele levens tot het eren van K r i s h n a kan komen, de b h a k t i. Vruchtdragende bezigheden, willen heersen en genieten, valse trots en andere neigingen en eigenschappen die samenhangen met gehechtheden zorgen ervoor dat de s â d h a n a, de geestelijke praktijk lang op zijn vervolmaking doet wachten. Er is ook een zachte snelle weg. Zonder veel kennis van zaken kan men dankzij de genade van Heer C a i t a n y a meteen overgaan tot het zingen van de heilige namen en meelopen met de meer gevorderde toegewijden. Goed gezelschap, geloof, nederigheid en trouw brengen dan zeer snel veel resultaten die zelfs als men na wat al te veel enthousiasme afknapt, permanente vooruitgang inhouden. Wie K r i s h n a eenmaal heeft leren kennen, zal hoe onvolmaakt ook, deze ervaring niet meer gauw vergeten (en ook K r i s h n a vergeet niet). Men moet zich zoals A r j u n a, niet laten ontmoedigen door de enorme moeilijkheden waarvoor de beginner geplaatst kan zijn. Niet alleen het leven zelf kan een zware last vormen, ook de ogenschijnlijk enorme complexiteit van de y o g afilosofie en haar disciplines kunnen een zoeker afschrikken. Wie kan zich zomaar overgeven, wie kan de 'harde' weg volgen en volhouden? Bovendien is het collectief bewustzijn van de christen doortrokken van allerlei verhalen over martelaars en verstervingspraktijken die een mens kunnen doen gruwelen bij het idee van de heiligheid. Onze christelijkheid geeft met het idee van het aardse tranendal en het verlangen naar een hogere leefwereld ook geen scherp beeld van het geluk dat men zich nog in dit leven kan verwerven. Net als met rijkdom en macht, moet men er hard voor werken. Voordat men in de y o g a van al zijn 'eigenaardigheden', zijn k l e s a ' s en a n a r t h a ' s, zijn belemmeringen en ongewenstheden is verlost, moet men soms lang volhouden. K r i s h n a:

yat tad agre visam iva pariname mrtopamam tat sukham sâttvikam proktam âtma-buddhi-prasâda-jam
'dat wat in het begin vergif schijnt te zijn...', maar aan het einde nektar en wat ons tot zelfverwerkelijking brengt, wordt geluk in de geaardheid goedheid genoemd (B.G. 18:37).

Wereldse zaken geven vaak het omgekeerde te zien: in het begin lijkt het allemaal rozengeur, maar op den duur is men zuur. Het vermogen om dit te kunnen onderscheiden berust op ervaring. Empirische kennis geeft de doorslag na alle onderzoekingen. Men kan niets ontdekken als men niet probeert en bereid is fouten onder ogen te zien. Dat vormt de basis van alle echte wetenschap.

 

2.4 A r j u n a zei: O doder van Madhu (K r i s h n a), hoe kan ik de aanval in de strijd beantwoorden door pijlen af te schieten op mannen als Bhîsma en Drona, aan wie ik de hoogste eerbied verschuldigd ben?

T o e l i c h t i n g

We hebben een opvoeding genoten, niet alleen van onze ouders, maar ook van allerlei andere personen hebben we onze levenslessen geleerd. Op grond van deze lessen zijn we eigenlijk aan al deze mensen eerbied verschuldigd. A r j u n a ziet hierin een zwaarwegend argument om maar met de wolven in het bos te huilen. Wat hem niet bekend is is het mechanisme van de vergiffenis, zoals christenen dat noemen. In de v e d i s c h e cultuur heet het dat de g u r u het k a r m a, de werklast, de levenslast, van de leerling op zich neemt. Om die reden wordt men dan ook eerst na langdurige trainingen volledig aanvaard (geïnitiëerd). A r j u n a praat dus alsof hij nooit een leraar heeft aanvaard op het geestelijk vlak. Ookal is K r i s h n a de Hoogste Persoonlijkheid, Hij is daarmee nog niet zonder meer door A r j u n a geaccepteerd als zijn geestelijk leraar. We kunnen Brussel als het bestuurscentrum van Europa erkennen, maar dat wil nog niet zeggen dat we ons dan zomaar onderwerpen aan een centralistische regering. A r j u n a is als ieder ander die niet zomaar klakkeloos het woord van een ander als zijn levensadem acht. Aan welke voorwaarden moeten we voldoen om zover te kunnen komen; we gaan er dan even vanuit dat we in K r i s h n a zonder meer het gelukzalige bewustzijn van de eeuwigheid herkennen. In het Srîmad_Bhâgavatam staat een vers (1.17:24), waarin de staat waarin de religie zich bevindt in dit tijdperk van de twist, K a l i- y u g a , wordt vergeleken met een stier op éénpoot. De oorspronkelijke vier poten waar deze stier op stond in voorgaande tijdperken, zijn in de loop van de geschiedenis van de verwording van de mensheid gebroken op één poot na: s a t y a m, waarheidlievendheid. Daar berust onze moderne samenleving op. De overige drie waarden, drie poten, te weten soberheid (t a p a h), reinheid ( s a u c a m) en mededogen ( d a y â) zijn niet meer algemeen en vervangen door bezitsdrang, wellust en egoïsme (geweld). Elders in het B h â g a v a t a m (12.3) staat verduidelijkt dat in feite alle vier de principes geleidelijk aan afnemen door de invloed van leugens geweld, ontevredenheid en twist. S w a m i_P r a b h u p â d a licht hierbij toe: 'Het is echter niet zo gemakkelijk zich aan de lotusvoeten van K r i s h n a over te geven. Dat kan men alleen als men sober, rein, mededogend en waarheidlievend is. Christus heeft de mensheid voorgehouden dat men alleen tot de Vader kan komen door Hem te respekteren. Als we K r i s h n a als de Vader herkennen en de naastenliefde die Jezus predikte als het mededogen waar in de 'K r i s h n a-bijbel' op wordt gedoeld, zou je kunnen stellen dat je niet tot K r i s h n a kan komen als je niet een goed christen bent. Nu is het natuurlijk ook mogelijk een goed humanist, een goede moslim, of een goed mens van een ander slag te zijn. De westerse filosofie erkent de goedheid als de essentie van God. K r i s h n a:

sattvât sanjâyate jnânam

'uit de geaardheid goedheid ontwikkelt zich werkelijke kennis'

(B.G. 14:17).

In feite is er sprake van een proces van toegewijde dienst, waardoor men geleidelijk aan opstijgt tot het nivo van een zuivere toegewijde (B.G. 6:25). De enige toegewijde die echt zuiver is, is natuurlijk Heer C a i t a n y a. Wij zijn uitgenodigd in Zijn voetsporen te treden en onze liefde voor K r i s h n a, ons ideale zelf (Zelf), te realiseren.

 

2.5 Men kan in deze wereld beter leven als een bedelaar dan ten koste van het leven van grote zielen die mijn leraren zijn. Ookal worden ze door hebzucht gedreven, het blijven mijn leraren. Als ze gedood worden, is onze zege bedekt met bloed.

T o e l i c h t i n g

Het is niet onwaar wat A r j u n a zegt. Dit is ook de geest van veel moderne mensen die tot de bedelstaf zijn vervallen louter en alleen terwille van de lieve vrede. Zouden we in onze samenlevingen geen respekt meer hebben voor deze mensen, dan zou een burgeroorlog zonder meer het gevolg zijn. De voortwoekering van misdaad en wangedrag bij armen die van hun geloof in de goedheid (godheid) zijn gevallen in de moderne samenleving moet men dan ook als een direkt gevolg zien van het niet respekteren van die mensen die wèl in goedheid die armoede hebben weten te accepteren (m.n. de geestelijkheid). Door enkele wereldoorlogen hebben veel landen de les dat goedheid in de geaardheid onwetendheid kan omslaan in het tegendeel wel begrepen. Ookal is het mededogen geen algemeen levensgevoel meer en heeft de hartstocht de neiging te overheersen met gewelddadigheid, onze waarheidlievendheid heeft na eindeloos gefilosofeer van allerlei soort wel een soort evenwicht opgeleverd tussen misdaadbestrijding en aanpassingsbekrachtiging. Krijgt de zwijgende meerderheid het te moeilijk, dan stijgen de misdaadcijfers, krijgen ze het te gemakkelijk, dan verdwijnt de motivatie om zich in te spannen. Het maakt allemaal onderdeel uit van het moderne pragmatisch denken: oorlog is duurder dan vrede. Daarom is het vrede. Natuurlijk weet iedereen dat een dergelijke reduktionistische levensvisie ontoereikend is om de persoonlijke waanzin van de in de schizoïde samenleving verdwaalde mens tegen te gaan. Maar net als A r j u n a wil men de strijd tegen m â y â uit de weg gaan. Men wil 'waardevrij' iedereen een vrije keus laten bij welke vereniging men zich zou moeten aansluiten. Welke kan men in de wet niet voorschrijven. Vrijheid van vereniging is een grote verworvenheid die iedere waarheidzoeker moet beschermen. Zo af en toe hebben we dan wel een wetje nodig om het 'onkruid' dat zo sociaal kan woekeren, te bestrijden. Er is geen waterdichte garantie tegen het collectief doorbreken van waanzin, (n.a.v. natuurrampen b.v.) zodat we gewoon in V i s h n u, de God van het Behoud moeten geloven. Er is niet veel voor nodig om de precaire evenwichten te verstoren. Bepaalde nieuwe technologieën kunnen een hele wereldoorlog ontketenen zoals het vinden van goud vrienden tot vijanden kan maken. Zonder een gemeenschappelijke noemer in de goddelijkheid is het moeilijk te vermijden. K r i s h n a Zelf is ook te vergelijken met dat goud en daarom moeten we voorzichtig met K r i s h n a zijn. Als we ons uit begeerte Hem denken te kunnen toeëigenen, zoals de anti-christelijke diktatoren van de moderne tijd de religie probeerden te onderwerpen, zullen we snel konstateren dat de Alomtegenwoordige een echt bestaande levende persoon is. Hij kan zich onverschillig in welke gedaante ook voordoen. Deze wereld is Zijn spel. Willen we vechten, dan mogen we vechten. Willen we pais en vree, zo zij het. Het is echt verstandiger Hem overal in te herkennen en respekt voor Hem op te brengen dan de wereld als een willekeurige chaos te zien. Overgave aan K r i s h n a houdt in dat men bewust kiest voor Hem als degene die de leiding heeft. Door proberen en vergissen komen we erachter wat wel en niet voor ons de geëigende tijd en weg is om tot Hem te komen.

Van de toegewijden, de v a i s h n a v a ' s kan men veel leren, ze zijn in hoge mate betrouwbaar in het uiteenzetten van de basisfilosofie. Hoe echter in de praktijk zaken als trouw blijven en het voordeel van de twijfel werken, moet men persoonlijk ondervinden. Twijfel en ontrouw zijn ook de ziekten van een samenleving die zijn waarden kwijt is. Besmet met deze ziekten kan men in situaties terecht komen als die van A r j u n a: wie is mijn geestelijk leraar? Ben ik niet zelf degene die alles moet beheersen? Wil ik dat wel? Kan ik dat wel? Waar moet ik nou eigenlijk voor zorgen? Men moet ééns iemand in het leven leren vertrouwen. Daarom is iedere toegewijde zeer kritisch in het toepassen van de filosofie: is het nog wel zoals K r i s h n a het bedoelde? Zo kan het voorkomen dat men als A r j u n a tegen zijn leraren en zichzelf moet vechten. Staat éénduidig vast dat er wordt afgeweken, dan kan er geen aarzeling zijn en moet er gecorrigeerd worden of moet men zichzelf en anderen zelfs bestrijden. Het is de p a r a m p a r â-methode: door steeds terug te grijpen op de oorsronkelijke boodschap zuivert zich kritisch al het overige. Zo worden moderne ouders door moderne kinderen ook wel eens opgevoed. Dit is de strijd waar het in de G î t â om gaat: we moeten het Lied van God tot het eind toe uit leren zingen, letterlijk.

 

2.6 Ook weten we niet wat beter is - de zoons van Dhrtarâstra overwinnen of door hen overwonnen worden. Doden we ze, dan kunnen we het beter niet overleven. Nu staan ze voor ons op het slagveld.

T o e l i c h t i n g

Terwijl we eerst de indruk van A r j u n a kregen dat hij zijn verstand aan het verliezen was, moeten we Hem nu iets nageven. S w a m i_P r a b h u p â d a maakt duidelijk in zijn commentaar dat we niet zo maar een gehechtheid aan het goede bij A r j u n a moeten konstateren. Hij toont allerlei eigenschappen die hem als een toegewijde ten eer strekken: hij staat open voor geestelijkheid en verlangt naar uitkomst: bevrijding. In tijden van nood leert men niet alleen zijn vrienden kennen, maar ook God. Dit is ook het lot van de moderne tijd, die wij westerlingen menen uitgevonden te hebben, maar in feite reeds sedert het vertrek van K r i s h n a aanwezig is. De goede oude tijd (de Tijd), waarin we zonder veel moeite verlichting konden vinden door je in de natuur terug te trekken, is reeds duizenden jaren voorbij. De Buddha wilde het niet lukken met de grootste verstervingen, het lukte Hem pas toen Hij besloot gezellig onder een Bhodi-boom te gaan zitten, bereid om anderen te vertellen dat je niet moet verlangen. Jezus mocht van de duivel op de stadsmuren gaan staan om te kijken of Hij niet wilde vliegen. Zo gemakkelijk is het dus niet om je terug te trekken uit de 'moderne' wereld. Noch de egyptenaren, noch de assyriërs, noch de grieken, noch de romeinen zijn de uitvinders van de 'moderne' wereld. K r i s h n a heeft bij Zijn verschijnen de verpersoonlijking van het kwade van de aarde weggevaagd, zodat de mensheid sedert dien het kwade in zichzelf moest konstateren en bevechten. Dat is de reden dat zomaar gaan zitten mediteren met God's goedheid niet meer tot een bevredigend resultaat kan leiden. Een moderne (m â y â v â d a) g u r u stelde: 'als u nu verlicht zou raken, zou het u niet bevallen'. Een politicus die beweert dat de geestelijkheid (K r i s h n a) hiermee een 'coup d'etat' heeft verricht heeft volkomen gelijk. De eerste de beste keizer die er na K r i s h n a heerste, in alle goedheid, kreeg genadeloos door de geestelijken de les gelezen. Hij, P a r i k c h i t, degene aan wie het Srîmad Bhâgavatam wordt uitgelegd, kon met zijn eenvoudige belediging van een wijze, meteen met zijn bestuur ophouden na te zijn vervloekt in een week tijds te moeten sterven door de beet van een 'slangenvogel'. S w a m i_P r a b h u p â d a merkt hierbij op (S.B. 1.18:33) dat met deze vervloeking ook de geestelijke stand der b r a h m a n e n, die steeds nauw samenwerkten met de bestuurders, in verval raakte, hetgeen de inzet van het huidige K a l i-tijdperk vormde. K r i s h n a weet dit allemaal al staande op het slagveld van Kuruksetra; Hij weet dat A r j u n a zich niet zomaar van de kwade wereld kan afkeren en dan nog het geluk vinden. Zijn tijd van boete was voorbij. K r i s h n a's aanwezigheid wekte de illusie alsof de 'goede oude tijd' voor altijd zou bestaan. De aanwezigheid van zonder meer demonisch te noemen heersers in de twintigste eeuw doet hier niets aan af. Ten tijde van K r i s h n a verloor de adel definitief zijn deugd en sedert dien herhaalt de geschiedenis zich telkens weer opnieuw (in ons eigen hart). Met A r j u n a moeten we dan ook steeds hetzelfde konstateren: liever trekken we ons terug, maar zowel de Buddha als Jezus wijzen ons terug. Van hen mogen we het niet zonder naastenliefde te beoefenen en zonder gezelschap en prediking. Dit is de wil van K r i s h n a voor dit tijdperk van de twist. Heer C a i t a n y a M a h â p r a b h u heeft éénduidig gezegd: zonder het zingen van de heilige namen bestaat er geen kans op bevrijding uit de stoffelijke bepaaldheid.

 

2.7 Ik weet niet meer wat mijn plicht is en ik ben uit zwakheid volkomen uit mijn doen. In deze toestand verzoek ik je me duidelijk te maken wat het beste voor me is. Ik ben nu je leerling, Je toegedaan met hart en ziel. Onderricht me.

T o e l i c h t i n g

De m â y â v â d i, de illusieganger, zegt: 'geef je niet over aan gezag over jezelf. Schuif de verantwoordelijkheid niet van je af.' De v a i s h n a v a zegt: 'vergeef elkaar je fouten, door voor Zijn genade te bidden, (de G a y â t r i-mantra: bhargo devasya dîmahi), blijf trouw en toon respekt voor K r i s h n a, elkaar en het gezag van degenen die ouder zijn en meer ervaren. Op basis van de logica kunnen we natuurlijk het m â y â v â d i-argument snel weerleggen: hoe kan je met gezag verklaren dat men geen gezag moet aanvaarden? Het is een grap in de stijl van 'wie dit leest is gek'. K r i s h n a geeft ze de inspiratie om te zeggen: naar mij moet je niet luisteren. En zo is het ook. Men kan gerust leren kennis maken met allerlei zotheid, maar men moet het allemaal niet zo serieus nemen. Dit is dan weer de leer van een andere illusieganger die daarmee wèl serieus wil worden genomen. Men probeert wat af, maar zegt niet meteen dat de 'ernst des levens' erop neer komt dat na alle grappen en grollen, alle spot en speculatie, men gewoon met zijn medemensen in alle ernst nu eindelijk serieus iets van het leven terecht moet zien te brengen. Ergens samen iets van terecht brengen betekent steeds: inschikken (onthechten) en volhouden (standvastigheid). Daarmee is dan de y o g a gedefinieerd. De noodzaak van het respekt, ere wie ere toekomt, maakt Heer K r i s h n a dan onvermijdelijk. Een ander respekteren betekent helemaal niet dat je voor jezelf geen verantwoording zou nemen. Dat is een vals argument geboren uit jalouzie. Wie waarlijk voor zichzelf verantwoording neemt herkent de ander in zichzelf. Dat is het einde van de zelfzucht en het begin van de religie: het zich opnieuw in verbinding stellen met de Heer en Zijn getrouwen (re-ligare). De filosoof die met de logica duidelijk maakt dat men moet leren vertrouwen op de z.g. goddelijkheid, niet bang te zijn voor het Absolute en dat men moet geloven wil men het geluk vinden is de filosoof die zijn stem moet losmaken met de muziek zodat hij geschikt gezelschap wordt. Wat hebben we aan al die saaie droogwerkers. De westerling heeft veel muziek gemaakt ter meerdere eer en glorie van God en Zijn getrouwen. Deze muziek weerspiegelt het realisatienivo van de cultuur in kwestie.

De leer stelt ons voor het probleem dat we met de strategie van het behoud uitgeput raken in de creatieve zingeving. God in de zin van bruisende bergbeken en vogelengezang in verlangen naar de goede oude tijd, kennen we zo langzamerhand wel. De romantiek van het rozengeur en manenschijnimperium heet tegenwoordig muzak. Muziek is zitten zieken tegen illusies. Muzak is de ziekte van de zakkigheid die ermee bestreden wordt. De kleurloosheid van de slagroom van de welvaartsmens moet toch zo langzamerhand wel vervelen. Of wil men nog even doorconsumeren? Iedereen mag zijn gang gaan en dus ook de commercie met zijn 'religie' van de niks-aan-de-hand cultuur. Dit is de stijl van redeneren van de v a i s h n a v a die wèl kleur bekent en zich zeer bewust is van het groepsego van de K r i s h n a- b h a k t i. Natuurlijk zijn h a r e - K r i s h n a ' s net als gewone mensen. Het verschil is als rijden in een auto met en zonder rijbewijs. Zonder rijbewijs, ofwel K r i s h n a-bewustzijn, is men een gevaar voor zijn medemens, met rijbewijs behoor je flink te claxonneren en naar het voorhoofd te wijzen, of liever de neus waar de t i l a k, de heilige klei uit India op moet, bij het zien van al die 'verkeersovertredingen'. S w a m i_P r a b h u p â d a noemt diegenen die niet willen investeren in dat 'rijbewijs' vrekken in navolging van een tekst van K r i s h n a Zelf (2.49) en een tekst in de G a r g a - U p a n i s h a d waarin de term krpanah wordt gebruikt. Als K r i s h n a's afkeuring tonen kunnen ze b.v. zeggen: krpana, m l e c c h a (vleeseter), s û d r a (laaggeborene), r a k s a s a (demon), k a r m i (baatzuchtige), m û d h a (dwaas). In één adem: vrekkige, laaggeboren, verdwaasde, demonische en baatzuchtige vleeseter. Dat is kort gezegd de mening van de v a i s h n a v a over mensen die geen goede wil kunnen tonen, geen â r y a n of beschaafd mens willen zijn (dus heel wat anders dan het verbasterde raciale ariër). Zo werkt het 'superego' van K r i s h n a door in het 'groepsego' van de v a i s h n a v a. De term ego en super reserveren ze voor de ziel van de mens ( j î v a) en de ziel van K r i s h n a ( p a r a m â t m â). De mens heeft (is) dus een j î v a, (spreek uit dzjiva) die niet losgezien kan worden van de Superziel, het p a r a m â t m â, het overal aanwezige lokale transcendentale aspekt van K r i s h n a (V i s h n u). Dit laatste is wat men meestal met God bedoelt in het christendom. De v a i s h n a v a legt er de nadruk op dat K r i s h n a dus van plaats tot plaats in werking verschilt (iedere tempel een geheel eigen deïty of beeltenis), om uitdrukking te geven aan het feit dat goed gezelschap van essentiëel belang is. Vandaar ook leefgemeenschappen. Omdat er geen sprake is van vals gezag maar van bonafide, door de p a r a m p a r â geautoriseerd gezag, is er dus geen sprake van sektarisme (afhankelijkheid van één leider). Wel zijn er scholen, soortgelijke benaderingen van de prediking van Heer C a i t a n y a, die op natuurlijke wijze als de takken van een boom tot ontwikkeling zijn gekomen. Zo zijn er in Nederland anno 1995 ten minste twee z.g. m a t h ' s aktief. De ISKCON-math (International Society for K r i s h n a Conciousness) van S w a m i_P r a b h u p â d a is de meest aktieve, consequente en bekende. Als bedevaartsoord kent men V r i n d â v a n a, de plaats waar K r i s h n a opgroeide en Zijn jeugd doorbracht en tal van andere heilige plaatsen in India die verband houden met K r i s h n a en Heer C a i t a n y a. Om uitdrukking te geven aan de hele filosofie van het K r i s h n a-bewustzijn stelde Heer C a i t a n y a M a h â p r a b h u (m a h â p r a b h u betekent letterlijk grote meester of Allerhoogste Heer) de z.g. Siksâstaka op schrift. Het is het enige dat ooit door Hem op papier is vastgelegd en vormt in acht verzen de condensatie van zijn leer en missie.

 

 

 

 
SRI SRI SIKSÂSTAKA

(1)

ceto-darpana-mârjanam bhava (G F)

Dm -mahâ-dâvâgni-nirvâpanam (CI Dm)

sreya-kairava-candrika-vitaranam (FIC GI)

vidhyâ-vadhû-jîvanam Dm (Dm C GI)

ânandâmbudhi-vardhanam prati (G F)

Dm -padam pûrnâmrtâsvâdanam (CIDm)

sarvâtma-snapanam param vijayate (FIC GI)

sri-krsna-sankîrtanam (Dm C GI)

 

(2)

nâmnâm âkâri bahudhâ nija-sarva-saktis (C GIAm Dm G II AmII)

tatrârpitâ niyamitah smarane na kâlah (Dm GIIDm C)

etâdrsî tava krpa bhagavan mamâpi (C GIAm Dm GIIAmII)

durdaivam îdrisam ihâjani nânurâgah (Dm GIIDm C )

 

(3)

trnâd api sunîcena (AmIEmI)

taror api sahisnunâ (GIFI)

amâninâ mânadena (FIDm)

kîrtanîyah sadâ harih (C GIC)

 

(4)

na dhanam na janam na sundarim (Am DmIAm )

kavitam vâ jagad-isa kâmaye (DmIAm GIAm)

mama janmani janmanisvare (Am DmIAm)

bhavatâd bhaktir ahaituki tvayi (DmIAm GIAm[C])

 

(5)

ayi nanda-tanuja kinkaram (Am GI)

patitam mam visame bhavâmbudhau (EmIG I Am)

krpayâ tava pâda-pankaja (Am GI)

sthita-dhûli-sadrsam vicintaya (EmIGIAm)

 

(6)

nayanam galad-asru-dhârayâ (AmIIIG F Em)

vadanam gadgada-ruddhayâ girâ (Dm AmIIGIIC)

pulakair nicitam vapuh kadâ (AmIIIG F Em)

tava nâma-grâhane bhavisyati (Dm AmIIGIIC)

 

(7)

yugâyitam nimesena (Em Dm FIEm I )

caksusâ prâvrsâyitam (FIDmIEmIG 7)

sûnyâyitam jagat sarvam (Em Dm FIEm I )

govinda-virahena me (FIDm Em G 7 [C])

 

(8)

âslisya vâ pâda-ratam pinastu mâm (GIIIAm GIC GIAm)

adarsanân marma-hatâm karotu vâ(GIAmIDm Em F C)

Am yathâ tathâ vâ vidadhâtu lampato (GIIIAm GIC GIAm)

mat-prâna-nâthas tu sa eva nâparah (GIAmIDm Em F C)

 

 

SRI SRI SIKSÂSTAKA

(de acht verzen)

 

(1)

De hartsbespiegeling zuiverend. (G F)

van de materie het vuur uitdovend, (CIDm)

zegenende witte lotusmaneschijn, (FIC GI)

verspreidt 't getrouwd zijn met de ziel. (Dm C GI)

Een zee van geluk neemt toe, (G F)

bij iedere stap nectar gevend de smaak, (CIDm)

voor iedereen 't zelf badend in verheven, (FIC GI)

er zij de zege van K r i s h n a's samenzang. (Dm C GI)

 

(2)

Heil'ge Namen vertoonden zich vele, (C GIAm)

all' aard van persoonlijk vermogen, (Dm G I I I AmII)

daarin gegeven en beperkt, (Dm G I I)

heugenis zonder overwegingen. (Dm C)

Am Zo enorm uw genade, (C GI)

o Heer, hoewel mijn, (Dm G I I AmII)

ongeluk erin is gelegen, (Dm GII)

er niet aan gehecht te zijn (Dm C)

 

(3)

¨ Als gras vertrapt nog lager, (AmIEmI)

als een boom zo tolerant, (G I FI)

geen valse trots, met alle respekt, (F I Dm)

zing ik altijd de Heilige Naam. (C G I C)

 

(4)

Geen rijkdom volgelingen of schoonheid, (Am Dm I Am)

vruchtdragend of almachtig verlang ik. (Dm I Am G I C)

Geboorte na geboorte mijn Hoogste Heer, (Am Dm I Am)

Zij er de dienst zonder verlangens aan U. (Dm I Am G I C)

 

(5)

O mijn Heer, zoon van Nanda uw dienaar, (Am GI)

viel helaas in de zee van onbenul, (EmI I G I Am )

grond'loos genade van Uw lotusvoeten, (GI)

plaats me daar als een stofje als't U blieft. (Em I GIAm)

 

(6)

Ogen vol tranen, in stromen neer, (AmIIIG F Em)

in mijn mond verstikken de woorden ervan. (Dm Am I I G I I C)

Het haar op mijn lichaam overeind als, (Am I I G F Em )

Uw zingen der namen wordt gedaan. (Dm Am I I G I I C)

 

(7)

Eeuwen duurt mij ieder moment, (Em Dm F I EmI)

mijn ogen huilend als de regen.(FIDm I Em I G7)

leeg lijkt de wereld helemaal, (Em Dm F I EmI)

Govinda, bij mijn gescheidenheid. (FI DmIEm I G7[C])

 

(8)

Omarmd met vreugde neer voor Hem of over me heen, (GIII Am G I C G I Am)

niet zichtbaar voor mij, een gebroken hart,'k laat Hem begaan (G I Am I Dm Em F C)

Zoals Hij wil, ik laat hem begaan,afgewezen, (GIII Am G I C G I Am)

In mijn leven mijn Heer, maar hem alleen, geen ander hoe ook. (GIAm I Dm Em F C)

 

 

Melodie:

Audio-bestanden

 

Akkoorden

 



 

next

 

*: met dank aan Hayesvar Das voor de omrijming van het tiende Canto.